Soms wordt er op een zolder of een markt een schilderij ontdekt van een oude meester, of er komt in een bibliotheek een manuscript of compositie tevoorschijn, of men legt in Egypte een tempel bloot: wat die gevallen allemaal betekenen voor de wereld, dat betekent de vondst van een onbekende tekst van mijn vader altijd voor mij.
Vorige week gebeurde het weer eens: een e-mail van Wim Hazeu met het bericht dat hij een brief van mijn vader had gevonden. En niet zomaar een brief, maar een ‘lange’ brief met een ‘openhartige autobiografische bekentenis’ uit de tijd van zijn roman Liefde, wat heet!
Nu heeft Hazeu behalve als biograaf zijn sporen ook verdiend in de uitgeverswereld en in Hilversum, maar het feit dat hij juist die roman als kader voor die bekentenis noemde gaf me toch even een schok. Want dat was de roman waarin het huwelijk van mijn ouders ten grave wordt gedragen ten gunste van een relatie van de hoofdpersoon, dwz mijn vader, met een leerlinge van zijn school. Die hele geschiedenis ligt als een schaduw over mijn jeugd en die van mijn zussen, om van de gevolgen voor mijn moeder maar te zwijgen.1 De brief kon dus potentieel explosief materiaal bevatten. En toch, ondanks mijn bevangenheid, wilde ik het weten, lezen…
Intussen stelde Hazeu me gerust: ‘De brief is mooi en niet beangstigend’. En ook zelf stelde ik me gerust: wat zou hij aan informatie kunnen bevatten die ik in andere verbanden al niet kende of daaruit kon deduceren? Verandert de betekenis van een oeuvre door de ontdekking van een nieuw werk, de geschiedenis van Egypte door een extra farao? Hooguit wordt het beeld iets bijgesteld, resp. het raadsel iets vergroot…
Toen ik twee dagen later de brief in mijn handen hield, zag ik al snel: geen nieuws. Wel bevat hij inderdaad een korte autobiografische schets over mijn vaders jeugd in (toen nog) Indië. En hoewel de feiten me allemaal bekend waren, had ik ze nog nooit zó gelezen. Dat is, meer dan de ontdekking van een nieuw feit, misschien de ware historische sensatie: wanneer die bekende geschiedenis weer tot leven komt in een nieuw bericht, van een bron uit de eerste hand, waarin – om het met Deleuze te zeggen – ‘uitend subject’ en ‘subject van de uiting’ met elkaar samenvallen…
Editietechnisch gezien levert de brief, hoewel ongedateerd, geen enkel raadsel op. Hij past naadloos in de 64 brieven en 13 briefkaarten die de correspondenten tussen 1965-1991 met elkaar wisselden2 en kan zelfs heel nauwkeurig geplaatst en gedateerd worden, nu als brief nr. 43, geschreven tussen 8 en 23 maart 1983. Zo voegt de brief wat toe aan het bestaande beeld, maar ontvangt daarvan ook zelf weer betekenis.
Ook de inhoud maakt op het eerste gezicht een formele, zakelijke indruk: hij begint met een getypte, door Hazeu gevraagde flaptekst voor de onder pseudoniem te verschijnen roman, met daaronder in handschrift een aantal autobiografische gegevens. Op de achterkant volgen dan nog wat praktische vragen en mededelingen. Maar waar komt temidden van al die kwesties ‘van uur en feit’ dan ineens de volgende ontboezeming vandaan?
De relevantie hiervan is volkomen onduidelijk: Hazeu vraagt er in zijn voorafgaande brief niet naar, en het verband met de roman in kwestie is hooguit zijdelings. Hij moest dit zelf kwijt, het zat hem hoog – en de combinatie meisjes, vrouwen, ontluikende seksualiteit en Indië zou dan ook het onderwerp vormen van zijn volgende roman, die eveneens door Hazeu zou worden uitgegeven.3
De opmerking over wils-, verstands- en gevoelsmens is verder nogal verrassend, want die lijkt in strijd met wat hij in een andere autobiografische tekst beweert:
Zo goed als ik hem meen te kennen, zou ik zelf niet weten in welk hokje hij het best past; ik zou zeggen in alle drie even veel. En verder vind ik het maar een rare indeling die erg van het subject uitgaat – was de mens geen ‘ladder in de leegte’?
En dat brengt me op het laatste ‘nieuwe’ feit: zijn aanbod om Hazeu na deze roman nog een nieuwe essaybundel aan te bieden. Hazeu wijst dat in zijn antwoordbrief af: ‘Essays bereiken nu eenmaal via tijdschriften een veel groter publiek dan via een boek in de boekhandel’ – en nog geen jaar later, wanneer hij aan Tropische jaren werkt, schrijft Cornets de Groot in zijn dagboek:
Zo is Ladders in de leegte zijn laatste essaybundel geworden en gebleven.
Hazeu – die a.s. februari zijn Lucebertbiografie presenteert – had het goed gezien: de brief is bijzonder. Vandaar waarschijnlijk dat hij hem apart, buiten de correspondentie bewaarde. ‘Je mag het origineel hebben als je er een stukje over schrijft’, mailde hij me. Bij deze, Wim.
- Zie Hè Rudy, hou eens op. [↩]
- Wim Hazeu was Cornets de Groots redacteur (Kentering, Literama) en uitgever (De Prom). Zie de correspondentie. [↩]
- Tropische jaren, De Prom, Baarn 1986. [↩]
- De notitie Ik. [↩]
- Dagboeknotitie van 16 juli 1985. [↩]