‘Ik ben een jongen’

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 6e jrg., nr. 9, 20 januari 1975.1
Cornets de Groot afgebeeld in de zesde jaargang van het 'Informatief Bulletin'. Zie de noot van de bezorger.
Cornets de Groot afgebeeld in de zesde jaargang van het ‘Informatief Bulletin’. Zie de noot van de bezorger.

 

Nabeschouwing over de kursus van De Vonk.

‘Ik ben een jongen. Mijn naam is Ron, en ik wil later bij de luchtmacht’, zei Ron in antwoord op de vraag zichzelf bekend te maken bij de groep.
‘Waarom niet bij de burgerluchtvaart?’, vroeg iemand.
‘Omdat gevechtsvliegtuigen sneller zijn’, zei Ron.
Zo kwamen er nog een toekomstige politieman en een aantal zeelieden te voorschijn.
Hoe anders zijn meisjes!
Zij immers verklaarden zich geporteerd voor de verplegende en verzorgende beroepen (crèche, bejaardentehuis, kleuter- en basisschool).
De rolverdeling, uiteraard stevig door het maatschappelijk bestel beïnvloed, ligt al stevig vast als de kursus van het vormingscentrum De Vonk begint, en geen van de deelnemers vermoedt enig kwaad, wanneer CN op verzoek over zichzelf bekend maakt, dat hij voor geen enkel examen ooit deugde en ten slotte maar de gemakkelijkste weg bewandelde: een taal studeren die hij van nature al sprak, zodat succes moeilijk uit kon blijven, zelfs als je niets deed.
In de eetzaal werden de vooroordelen nog es sterk benadrukt: een poster van een politieman in volle vaart, een zeventiende eeuws admiraalschip, met vlag en wimpel opgesierd, een negental straalvliegtuigen met rode, witte en grijze uitlaatgassen – die laatste kleur waarschijnlijk door gebrek aan blauw.

De groepen, 3 in totaal – werden gevormd door onze leerlingen van H3, en de kursus was bedoeld om de deelnemers ervan te doordringen dat, als ze soms mochten denken dat er geen problemen waren, ze gelukkig bedrogen uit zouden komen.
Hoe ziet het verwachtingspatroon van onze leerlingen er uit?
Wie in 3h zit, zit niet lekker.
Je kent er doorgaans maar éen streven: in 4H zien te komen, omdat 4 mavo niet erg trekt en 4 vwo buiten het bereik ligt. Maar de kans op zakken, is groter dan de kans op overgang ‘). Vandaar dat men graag op zeker speelt, en liever die vakken ‘kiest’ die men aan kan, ook al gaat door zo’n ‘keus’ het toppunt van ons verlangen allerminst in vervulling.
Op deze problematiek richt zich de kursus die onze vormingsleiders hebben samengesteld: de psychologie en ‘een’ filosofie van het kiezen, en dit op een nivo dat gemakkelijk aanspreekt en aanstekelijk werkt. Ik vind een compliment aan de begeleiders van de Vink hier zeker op zijn plaats, en dit te meer, wanneer men bedenkt dat deze kursus ook voor hen een try-out was: havo-mensen zijn een vreemd slag voor ze. Dat was natuurlijk wel te merken ook.
Neem bv. die milieu-opdracht:
Jan is de zoon van een stakker uit de Schildersbuurt. Zijn vader staat aan de lopende band, en doet iets in duiven.
Daartegenover een kruidenierszoon uit een degelijk milieu, middleclass, en ten slotte een artsenzoon.
Van deze drie moest men in groepjes van vier of vijf, een levensbeschrijving geven tot het dertigste jaar.
De ellende die Jan te verstouwen krijgt! En het gestroomlijnde leven van de sportieve, bridgende, paardrijdende artsenzoon, die schouwburgen in- en uit rent, alsof er heel geen bloeddruk bestond!
Ik geloof dat hier bleek, hoe weinig vertrouwd de Vonkjongens met havokinderen zijn. Wanneer je nl. te doen hebt met werkende jongeren, mag je ook wel blij zijn, als ze door zo’n opdracht tot het inzicht worden gebracht, dat vele karakters door de financiën zijn gedetermineerd. Maar bij havoleerlingen is zo’n ‘inzicht’ tot een ingekankerd vooroordeel geworden, want eigenlijk hoort Jan Cremer bij de upper ten niet thuis, en wat moet die vent met zijn bemodderde laarzen op mijn Oosters tapijt.
Het was me wel zo lief, wanneer in deze fase de nadruk werd gelegd op de noodzakelijkheid om dat wat kultureel wenselijk is, ook maatschappelijk mogelijk te maken. Dan maar ronduit marxist vind ik.

Financiën, milieu-invloeden, karaktereigenschappen, begeerte en realiteit als even zo veel beperkingen en ontgrenzingen van de mogelijkheid tot kiezen – dat kwam allemaal aan bod in de film Take-off, die op de morgen na de voorstelling aanleiding werd tot vele discussies op persoonlijk nivo.
De film werd spoedig vergeten – terecht. Want hogere belangen stonden op het spel. Hier zag ik, eindelijk, dat het de persoonlijke problemen zijn die uitdagen tot denken, en niet de academische, niet deze die door krant en tv al afgekloven zijn tot op het bot.
Het betekent m.i. dat de pedagogische verhouding er ook een van persoonlijke aard moet zijn. M.a.w. eerst dan kunnen we objectief over een ander oordelen, als we het subjectieve in die ander en ons zelf ook kennen. De opvatting dat we van een leerling niet mogen weten, wat we niet hoeven te weten, is voor objectiviteit te kortzichtig.

Over de creatieve kant (wat nog iets anders is dan de artistieke, en dat was ook wel duidelijk te zien) van de kursus moet ik kort zijn. ’t Enige opvallende in de resultaten hier was opnieuw dat de beroepen sterk aan de sekse gebonden bleken.
’s Avonds was er het keuzespel.
Dat ging zo: ‘Stel je voor dat je in Groningen terecht komt voor je studie, op een kamer van 4 x 5 meter. Hier is een lijst van 30 artikelen, daarvan mogen er 15 mee. Welke? Waarom? En hoe stel je je prioriteiten? Wat is belangrijk voor jou? De studie, het comfort, de gezelligheid?’-
Uiteraard kwamen ook hier in hoofdzaak persoonlijke argumenteringen aan de orde. Eén opmerking van mijn kant: wie de minste behoeften heeft, krijgt met het samenstellen van de lijst de grootste moeite. Wie na het bed en de studieboeken niet meer weet, wat hij werkelijk nodig heeft, krijgt een onmotiveerbare lijst.
Bij sommigen kwam die kritische fase na het 8e artikel, maar bij vele anderen zou die pas komen na het 15e!
Vraag: waar komen die enorme behoeften toch vandaan? Waarom is er geen behoefte aan soberheld, eenvoud, gratie, harmonie?

Wanneer het een doelstelling van ons onderwijs is, de leerlingen te helpen bij de ontplooiing van een eigen leven, ze het gevoel te geven zichzelf te zijn, dan is een kursus als deze, die door de vormingsleiders van De Vonk in elkaar is gezet, een mooie weg daartoe.
Iets van hun werk in ons onderwijs zou dat onderwijs misschien kunnen maken tot een vlucht uit de verveling. Dat kan natuurlijk ook best – je hoeft alleen maar die serieuze ezel voor de klas af en toe te vervangen door een wijze idioot.

CN

‘) Deze verwachting leeft overigens niet alleen bij onze pupillen. Een havokind is a.h.w. een mislukte vwo-leerling, en een havomeisje met achten en zevens moet eigenlijk wel naar het vwo.
Maar zit je eenmaal in 4H, dan kán een ‘mislukkeling’ uit 3H opeens ontbloeien. Later zie je ze terug in 5 vwo en verder, en dan zijn ze de beroerdste niet. Soms betekent geen 4 voor wiskunde een 8 voor een ander vak.

  1. Met ingang van deze zesde jaargang van het Informatief Bulletin wordt de redactie van het blad overgenomen door lerares klassieke talen Joke Davids (DA), die het drie jaar, tot aan de negende jaargang, zal voortzetten, waarna ‘CN’ het weer van haar overneemt. De drie jaargangen bevatten daardoor aanzienlijk minder bijdragen van Cornets de Groot. Deze periode valt bovendien samen met een eveneens behoorlijk geringere productie op literair vlak. In de jaren na zijn echtscheiding in 1974 publiceerde Cornets de Groot geen boeken en maar enkele artikelen, om precies te zijn: twee in 1975, twee in 1976 en drie in 1977. Ter vergelijking: tussen 1968 en 1971 verschenen drie boeken, 44 artikelen en een dertigtal kritieken. Vanaf De kunst van het falen (1978) neemt zijn productie weer toe, en schrijft hij ook de ‘Gele vellen’ weer vol. []

Plaats een reactie