Over: Harry Mulisch, Bezoekuur en W.F. Hermans, Periander, De Bezige Bij, Amsterdam, 1974.
Nieuwe spelen van Harry Mulisch en W.F. Hermans
[p. 25]
Als wetenschappers en dichters gedwongen werden te kiezen tussen atheïsme en bijgeloof, zouden de eersten het bijgeloof prijs geven, de anderen het atheïsme, zegt Northrop Frye in zijn Anatomy of criticism. Misschien is dat toch niet helemaal juist.
Hermans b.v. vindt in Wittgensteins filosofie veel dat esthetisch bekoort, en in ieder geval staat de wetenschapper in hem de poëzie niet in de weg. De dichter Hermans zou zonder twijfel het atheïsme helpen vestigen, – in feite deed hij dat altijd al.
Van zijn hand verscheen het tv-spel Periander, gebaseerd op gegevens van Herodotus en Diogenes Laërtius, wat 21 januari door de VPRO werd uitgezonden.
Tegelijkertijd verscheen bij dezelfde uitgever, De Bezige Bij, een toneelstuk van Harry Mulisch: Bezoekuur. Mulisch zou ongetwijfeld, hoezeer ook atheïst, het bijgeloof verkiezen, omdat het irrationele bij niet-wetenschappers gewaardeerd wordt als bolwerk tegen de moderne verzakelijking, – wat daaronder ook mag worden verstaan.
Eén van de aardigste uitspraken van Mulisch, en voor zijn werk van fundamenteel belang, is: ‘Het is het beste het raadsel te vergroten’.
Eén van de aardigste van Hermans – en we vinden die in Periander, hoewel in andere bewoordingen ook elders, is: ‘Ik zou niet willen doodgaan zonder de raadsels om mij heen te hebben opgelost’.
De alchimist en de neopositivist! Maar wie het om literatuur gaat, kan bij beiden terecht.
W.F. HERMANS/PERIANDER
Lykofron en Kypselos zijn zonen van Periander, tyran van Korinthe, en kleinzonen van Prokles, tyran van Epidaurus en vader van Perianders vrouw. In zekere zin is Lykofron het spiegelbeeld van zijn vader. Periander immers wordt beheerst door de zucht andermans geheim te willen kennen, zonder de zijne prijs te moeten geven.
Ook Lykofron zoekt overal iets achter, maar wil er, in verhulde vorm graag over spreken. Hij houdt dan ook van raadseltjes; zijn broer Kypselos niet. Lykofrons raadseltjes hebben een poëtische charme. Kypselos begrijpt niets van die poëzie; hij is een nuchterling, die de dichter verwijten zou, waarom hij zijn bedoelingen niet uit in woorden, die alle een vast omschreven betekenis hebben. Kypselos is dom. Daarom is zijn broer de troonpretendent.
In tegenstelling tot de beide zoons, weten wij, als toeschouwers van het begin van het stuk al, dat Periander zijn vrouw vermoord heeft en doen verbranden. Met zijn schoonvader heeft hij zich verzoend. Toch is Prokles het die twijfel zaait in Lykofrons hart; “Als zonen van de heerser van Korinthe, is het noodzakelijk de geheimen te kennen, alle geheimen”, zegt hij na een zinspeling op de dood van zijn dochter.
En daar beginnen de tegenstellingen tussen Periander en Lykofron, die in aard zoveel van elkaar weg hadden, maar die elkaar van dit moment af niet meer verstaan, omdat ze elkaars taalspel niet meer spelen.
Doordat Lykofron van huis is weggelopen, komen de dynastieke belangen van Periander in gevaar. Alles onderneemt de ongelukkige vader om zich met zijn zoon te verzoenen, die naar een eiland verbannen is.
Op virtuoze wijze weet Hermans allerlei historische wisecracks van Periander in de dialoog te weven – enerzijds om het publiek met Perianders taalspel vertrouwd te maken, anderzijds om te tonen hoe zich de geschiedenis verhaalt op het stuk van leuzen die ‘zinledig’ zijn, aangezien ze immers niet geverifieerd of gefalsificeerd kunnen worden.
‘Demokratie is beter dan tyrannie’, zegt Periander, omdat het goed is, zo’n uitspraak te hanteren, zolang er nog massa’s zijn die erin geloven.
Indrukwekkend wordt het spel op het moment op het moment dat de zoon besluit zijn plaats op de troon in te nemen, op voorwaarde dat zijn vader naar het eiland, Lykofrons ballingsoord, komt.
Periander houdt een afscheidspreek van zessen klaar, waarin al zijn lijfspreuken het volk weer in extase brengen. ‘Welke belofte je ook doet, houd je eraan’, is hiervan een van de belangwekkendste.
De zoon heeft zich inmiddels in de jaren van zijn verbanning weten te omringen door een aantal
[p. 27]
vrienden, die opvallend veel weg hebben van de hedendaagse hippies, zij het dan, dat ze bovendien ook nog lichamelijk (en geestelijk) gehandicapt zijn. Zij willen hem niet laten gaan; ze haten Periander, ze hebben Lykofron graag om zich heen. Maar die weet zich moreel verplicht zijn taak in Korinthe op zich te nemen: hij heeft het immers beloofd!
‘Welke belofte je ook doet, houd je eraan’, houdt hij zijn vrienden voor. Speelt hij opeens weer het taalspel van zijn vader?
Onder die andere leus van Periander: ‘De heerser vertrouwt zelfs zijn vrienden niet’, slaan zijn vrienden Lykofron de hersens in.
Periander is een fraai stukje werk van een schrijver die weet dat woorden nu eenmaal geen vaste betekenis hebben.
HARRY MULISCH/BEZOEKUUR
In Mulisch’ Bezoekuur zijn het niet zozeer de ideeën als wel de symbolen en situaties die je als lezer van ouder werk van zijn hand herkent. Er is in dit toneelstuk een ziekenzaaltje, waarin drie bedden en even veel zieken, die ieder op hun beurt in het meest linkse bed het leven laten.
Teken van hun sterven is de gifgroene hagedis, die de toeschouwer door een raam op een muur buiten het ziekenhuis kan zien.
Het eerste slachtoffer is de heer De Leeuw, en voor de esoterici onder ons is het dan duidelijk dat we verwikkeld zijn geraakt in een alchimistisch proces: de hagedis vervangt hier de pad of salamander die in de fiool van de magister gesloten werd: de beginsituatie van het chemisch proces, dat in de geheimtaal der alchimisten werd aangeduid met het symbool van de groene leeuw. Het chemisch proces zelf voltrekt zich blijkbaar buiten de zaal, in de diepte onder het raam. Tot driemaal toe nemen de bezoekers er de vreemdste verschijnselen waar: vreemd en toch vertrouwd: een liefelijk landschap, een doolhof, een ijsbaan.
Een tussenfase in het chemisch proces – de stoffen in de kolf vertonen dan een veelkleurigheid – wordt door insiders de ‘pauwenstaart’ genoemd. Ook die episode komt herkenbaar over in Bezoekuur, nl. als de tv-presentator de kijkers naar buiten stuurt om het Noorderlicht te zien. Wolf, zoon van de hoofdfiguur Elsendoorn zegt dan: ‘Ik naar buiten met mijn moeder. Over de halve hemel hingen rossige sluiers, enorme veren, net of achter de horizon een enorme vogel in brand stond, een paradijsvogel. Overal kwamen mensen naar buiten, () en gingen – zo – met hun hoofd in hun nek staan…'(kursivering aangebracht, CN).
Later blijkt dat een van de medespelers juist op dat moment een dochtertje kreeg: Lisa. Waardoor de lezer een link kan leggen met het nawoord in Archibald Strohalm, waarin Mulisch het heeft over de meteoor die hele gebieden in Siberië van de kaart veegde, – in het geboortejaar van zijn moeder, Alice – een letterkeer van Lisa.
De zojuist geciteerde passage valt trouwens ook te verbinden met deze uit Het zwarte licht (Alice’s achternaam is Schwarz), waarin de beiaardier Akelei de stad in extase brengt met zijn fabelachtig spel. Bovendien is er in Bezoekuur, evenals in Het zwarte licht, sprake van een algemene spraakverwarring, d.w.z. er is wel degelijk behoefte aan contact, maar de mogelijkheid om dit te leggen ontbreekt, aangezien niemand bereid is het taalspel van de ander te spelen. Een van de patiënten herhaalt b.v. zijn klacht ‘Toch tocht het’ zodanig dat het tenslotte van het gekakel van een kip niet meer te onderscheiden is. En wanneer de bezoekers de ziekenzaal vullen, spreken ze door elkaar heen: onnavolgbaar voor de toeschouwers. Het lijkt er dan zelfs op, of alleen de zuster nog functioneert. Zij zingt het lied van Goethe, Der Erlkönig, en zij heet Euclides, – want hoe vaak gaan wetenschap en dood niet hand in hand in de voorstelling der dichters?
Maar de toeschouwer moet op Wolf letten, want hoezeer hij de schijn op zich laadt van juist niet te functioneren, hij is de enige, die met bijna iedereen een zo ‘zinvol’ mogelijk praatje maakt. Astrologisch beschouwd is hij een Leeuw, met Ram als ascendant, en dus een double van Mulisch. Wolf versiert de vrouw van een der patiënten, wordt ook door haar, n.b. in het zaaltje, staande voor een schilderij of prent, klaar gemaakt, waar dan een rode zakdoek aan te pas moet komen, – rood, ten teken daarvan, dat de laatste fase in het chemisch proces, die van de loutering, is aangebroken.
De wijze waarop de jongen in die slotfase pogingen onderneemt om de verstandhouding met zijn stervende vader te herstellen, tot die staat van onschuld die eens tussen hen heeft bestaan, getuigt van een machteloosheid, die mij althans diep aanspreekt.
Lisa is het – en zij fungeert hier als vriendin èn als moederbeeld voor Wolf – die de spraakverwarring oplost door de anti-Wittgensteinse vraag: ‘Mag ik alleen iets zeggen als ik weet, wat ik bedoel? Als ik alleen zeg wat ik bedoel, dan… dan zeg ik toch alleen maar wat ik bedoel. Daar heb jij toch niks aan… (kursivering aangebracht, CN): woorden die een staat van emotionaliteit scheppen, waarin iedereen iedereen kan ‘verstaan’, wát er ook wordt gezegd.
Lisa is zo juist binnen gekomen. Maar zij heeft de visionaire kracht van de Diana uit Het zwarte licht: zij kent Elsendoorns herinneringen van zestig jaar her. Zij is het die hem het masker van de minotaurus opzet, en die hem weg leidt naar het labyrint, de onderwereld.
Op het toneel blijft de zoon alleen achter. Of de zoon?
Toen zuster Euclides binnenkwam, zong ze, op het moment dat Elsendoorn stierf: ‘In seinen Armen das Kind war tot’.
Betekent dat, dat toen de zoon zijn eigen vader werd? Zo ja, dan is daar ook de alchimistische doelstelling bereikt.