XV. Repatriëring

Bron: Saskia Cornets de Groot, Verborgen identiteit, Den Haag, 2024, p. 198-214.

Mijn vader nam op 17-jarige leeftijd afscheid van Indonesië, het land waar hij en vele generaties Cornets de Groot voor hem geboren en getogen waren. In de haven Tanjung Priok (Tandjong Priok) te Jakarta ging mijn vader aan boord voor zijn reis naar Nederland. Sven en ik bezochten de haven ook. Ik dacht aan de laatste stappen die mijn vader hier zette, om vervolgens zijn geboorteland voorgoed achter zich te laten.

Sven en ik bezochten Tanjung Priok, de haven waar mijn Indische familieleden naar Nederland vertrokken zijn, Jakarta 2010.

Het gezin reisde met het repatriëringsschip Tegelberg.1 De reis begon op 4 augustus 1946 en eindigde 3,5 week later in Amsterdam op 29 augustus 1946. Ik heb deze data in passagierslijsten op internet kunnen vinden.2 Bij het zoeken naar de familienaam Cornets de Groot kwam mijn vader (zelfs twee keer) als enige tevoorschijn.

Het repatriëringsschip Tegelberg dat mijn vader, zijn zus en moeder in augustus 1946 naar Nederland bracht.
Gegevens van de bootreis naar Nederland die ik in de passagierslijsten vond.

Mijn vader vat zijn aankomst in Nederland als volgt samen:

Holland.
Met het m.s. Tegelberg kwam ik eraan.3
Met muziek werden we van boord gehaald.4

Mijn vader beschouwde zichzelf als iemand “wiens leven uit zijn baan is geslingerd”, hij kwam van de ene kant van de wereld aan de andere kant terecht.5 Hij schrijft: “Toen pas [in 1946] wist ik: ik ben verplaatst: een displaced person”.6 Toch stond het voor hem al vanaf zijn kindertijd vast dat er ooit een einde aan de kolonie zou komen. Mijn vader schrijft:

Als kind van een jaar of tien kreeg ik van Indonesiërs wel eens iets te horen over de Mahdi, die komen zou, of over de Ratoe Adil, de Rechtvaardige Heerser. Er gingen ook verhalen over een profeet Djajabaja, en over een paar kanonnen, waarvan er één in Batavia stond en een ander in Solo. Kwamen die bijeen dan zou er een einde komen aan de heerschappij der belanda’s. Dat was altijd interessante gespreksstof. Mijn gesprekspartners waren eenvoudige mensen. Een djongos, meegenomen uit Padang naar Batavia, een kebon, venters van gado-gado, tapé ketella, tjintjau, ijs of wat ik maar verder aan verboden snoepgoed lustte. Onze djongos las een krantje en sprak een mondvol Hollands – zoals ik een mondvol Maleis, en onze gesprekken vonden altijd plaats in een vriendschappelijke sfeer. Er ging geen enkele dreiging van uit. Het stond eenvoudig vast, dat het gebeuren zou – eens. Maar hoe de wereld er dan uit zou zien, kon natuurlijk niemand zich voorstellen.7

Ook al moest mijn vader er een hoge persoonlijke prijs voor betalen, hij voedde me met het politieke inzicht op dat “Nederland niets in Indonesië te zoeken had”. Deze zienswijze ben ik nooit vergeten, hij was bepalend voor mijn kijk op de Nederlandse overheersing.

Ik kan me nauwelijks voorstellen wat het betekent om als vluchteling je geboorteland te moeten verlaten. Wat vond mijn vader ervan? Hij schrijft:

Holland werd me na de oorlog in Indië gebracht.
Of nee. Ik werd bij mijn lurven gegrepen en ergens neergezet, op een plaats waar alle verworvenheden uit de jaren zonder ouderlijk gezag eenvoudig werden ontkend. Hoe wonderlijk dat je je daarin schikte. Indonesië had zijn pemoeda’s, Parijs zijn existentialisten, maar wij?
We waren gewillig – en waarschijnlijk alleen maar omdat die pemoeda’s zo ónwillig waren. Wij vormden geen ‘opstandige jeugd’. Eerlijk gezegd: braver burgers dan wij na de oorlog werden, bestonden er niet, nergens op de hele wereld. Met ons kon de regering in Den Haag alle kanten op. Maar zo voel je dat pas achteraf, na de onherstelbaarheden. We legden ons lot helaas in de handen van de machthebbers, we waren getikt.8

Over de ontvangst in Nederland vervolgt mijn vader:

Voor alle anderen was ik immers een soort bezienswaardigheid. Niet alleen vanwege die oorlog, waarzonder ik me toch anders ontwikkeld zou hebben, minder eigengerechtig, minder vrijmoedig, maar vooral omdat ik buiten Holland een thuis had gehad, waaruit men mij verdreven had. Ik was in hun ogen (de zoon van) een avonturier, een fortuinjager: iemand die terecht beroerd terechtgekomen is. Eigen schuld, hoge bult, hoorde ik ze denken. En dan keken ze je aan met die schaamteloze, door de balk open gesperde ogen. Het vernederde je. Je werd er miserabel van en stil, en wat je nog aan vrijmoedigheid bezat, liet je ongebruikt.9

Net uit Indonesië gekomen staan mijn vader en zijn zus Loes met hun veel jongere medeleerlingen op een schoolfoto van de hbs aan het Johan de Wittlyceum te Den Haag, schooljaar 1946-1947. Op de foto is het leeftijdsverschil duidelijk te zien.

Schoolfoto van mijn vader (derde rij met colbert) en zijn zus Loes (rechts vooraan met donkere trui) in Nederland. Zij zijn zichtbaar ouder dan hun medeleerlingen, hbs Johan de Wittlyceum Den Haag 1947.

Nederlands-Indië/Indonesië in mijn vaders werk
Mijn vader heeft zijn weg in de Nederlandse samenleving kunnen vinden. Naast zijn loopbaan als onderwijzer op de lagere school en vervolgens als leraar Nederlands schreef hij diverse “sterk persoonlijke essays over uiteenlopende schrijvers uit diverse perioden”.10 Vooral in zijn laatste jaren, waarin hij steeds meer verindischte, schreef hij ”autobiografisch werk dat zich voornamelijk in Nederlands-Indië afspeelt”.11

Na zijn overlijden liet mijn vader een onvoltooide roman na die in Nederlands-Indië is gesitueerd.12 Verder was hij bezig met een biografie over J.H. Speenhoff.13 Over deze liedjeszanger schreef hij al een prachtig essay in boekvorm, waarin het Indië van zijn jeugd centraal staat.14

Ik vond het heel fijn om in dit verhaal aandacht aan mijn vader en aan zijn Indische werk te besteden. Hopelijk nodigt het uit meer van hem te lezen, niet alleen omdat hij er zo prachtig over geschreven heeft, maar ook omdat hij vanuit zijn indo-perspectief een indringend beeld heeft gegeven van het Nederlands-Indië van zijn jeugd. In zijn roman Tropische jaren gaat hij met name in op de oorlog, bersiap en zijn vertrek naar Nederland. Hierover schrijft mijn vader niet lang voor het verschijnen van Tropische jaren het volgende:

Waarom, na veertig jaar, deze roman?
Ik denk: omdat er na de oorlog zovelen waren, ouder, wijzer, knapper dan ik, met zoveel ervaringen meer dan ik en die hadden kunnen schrijven over hun oorlog, in hun Batavia zo indrukwekkend, dat alles wat ík te vertellen had, in een kuil zou zijn gevallen om voorgoed vergeten te worden. Zij zijn er nu niet meer om hun ervaringen van de hand te doen. Hoe belangrijk die ook waren, nu ze met hun drager van de wereld zijn, winnen mijn herinneringen aan belang. Hun gewicht neemt toe, naarmate die van anderen verdwijnen.15

Mijn grootvaders scheiding van zijn land van herkomst
Het vervolg van dit hoofdstuk gaat uitsluitend over mijn grootvader Piet. Want de documenten over het postkoloniale verleden die hierna volgen, hebben alleen betrekking op hem.

Omdat Piet tot zijn pensioen in 1953 in Indonesië bleef, werden hij en zijn gezin in 1946 voor de tweede keer van elkaar gescheiden. Mijn vader schrijft erover:

Was het leven hun welgezind geweest?
De oorlog scheidde ze. De a-bom bracht ze weer bij elkaar. De revolutie dreef ze uiteen.
Mijn vader bleef achter op de kade van Priok – wuivend. Een troepenschip bracht zijn vrouw en kinderen in veiligheid, in Holland.16

Ruim een jaar nadat Piet zijn gezin had uitgezwaaid, kwam hij met buitenlands verlof naar Nederland om weer bij zijn gezin in Den Haag te zijn. Op internet heb ik de heenreis van dit verlof gevonden.17

Piet reisde met ms. Indrapoera. Hij vertrok op 29 oktober 1947 te Tanjung Priok en kwam op 24 november 1947 in Rotterdam aan.

Gegevens van de reis die mijn grootvader naar Nederland maakte om tijdens zijn buiten- lands verlof bij zijn gezin te kunnen zijn.

Tijdens dit verlof liet het gezin zich op de foto vastleggen. Deze foto heeft altijd in een mooi lijstje in mijn vaders nabijheid gestaan.

Gezinsfoto genomen tijdens mijn grootvaders buitenlands verlof. Van links naar rechts: tante Loes, mijn grootouders en vader, 1947-1948.

Na een klein jaar eindigde het verlof.18 In Indonesië vroeg Piet verklaringen van zijn Nederlanderschap aan, nodig om in Nederland te mogen verblijven. Als gevolg van het in begin jaren vijftig gevoerde Nederlandse ontmoedigingsbeleid om indo’s toe te laten, mochten ze zich alleen bij hoge uitzondering in Nederland vestigen.19 Hiervoor moesten ze een aanvraag indienen bij het Hoge Commissariaat van het Koninkrijk der Nederlanden.20 Die verklaring was voor Piet van het grootste belang, want hij hield er rekening mee dat hij Indonesië zou moeten verlaten.

Piet schrijft zijn gezin er op 9 oktober 1949 – vlak voor de soevereiniteitsoverdracht – over in een sombere brief die hij overigens met goede moed beëindigt:

Brief van mijn grootvader uit Indonesië aan zijn gezin in Nederland. Hij deelde zijn zorgen dat er in Indonesië steeds minder plaats voor hem is, 9 oktober 1949.
[ ] hier in Ind. is alles zo onzeker dat we op allerlei onaangenaamheden voorbereid moeten zijn. Na de soevereiniteitsoverdracht staat het te bezien of de heren ons in de tegenwoordige positie zullen handhaven. We kunnen wel hoog opgeven over onze grote ervaring en zo, en hier en daar zullen ze ook wel daarvan nog wel gebruik willen maken, maar ik vrees dat ze al gauw hun eigen boontjes zullen willen doppen.
Voor adviezen kunnen ze overal in de wereld deskundigen krijgen en ze zijn dan volstrekt niet op de Hollanders aangewezen. We liggen er volkomen uit [ ]
Ook in onze financiële politiek moeten we ernstig rekening houden met een mogelijk abrupt en ontijdig einde aan pap’s carrière, mams.21 Dit klinkt erg somber, maar we moeten deze eventualiteit niet negeren. Ik kan nu nog geen plannen maken voor het geval, dat alles inderdaad zo afloopt, omdat ik niet weet, onder welke bij- omstandigheden dat kan gebeuren, maar in het algemeen kan ik wel zeggen dat we uiterst voorzichtig moeten zijn. [ ]
Zelfs mensen op wiens vriendschap je enigszins meende te mogen rekenen, geven je min of meer tactvol te kennen, je niet nodig te hebben. Prettig is dat niet, maar je went aan alles.

Piet ontving de verklaring van zijn Nederlanderschap op 19 januari 1951. Op 29 mei 1952 ontving hij ook de verklaring dat hij door zijn Nederlandse vader erkend was. Deze is gebaseerd op “de Regerings Almanak voor Ned.Indië van het jaar 1917”. Piet is dus in dat jaar door zijn vader erkend.

In de nalatenschap van Piet bevinden zich ook drie brieven (april-november 1953) van de Indonesische PTT over zijn pensioen. Met behulp van een meedenkende vertaalster kon ik reconstrueren dat Piet in zijn functie van “hoofdcontroleur” de PTT twee keer heeft verzocht hem eervol ontslag te verlenen met recht op pensioen: op 5 augustus 1953 en een maand later op 1 september 1953.

Verklaring van mijn grootvaders Nederlanderschap, gedateerd op 19 januari 1951. Deze verklaring had hij nodig om zich in Nederland te kunnen vestigen.
Mijn grootvaders bewijs van erkenning, gedateerd op 29 mei 1952, dat hij ook nodig had voor vestiging in Nederland.

Volgens nieuwe pensioenbepalingen kwam hij hiervoor in aanmerking, omdat hij de leeftijd van 50 jaar of ouder reeds gepasseerd was (op 21 mei 1953) en meer dan 25 jaar in dienst was geweest. Dit verzoek willigde de PTT in. Toen Piet naar Nederland vertrok, beschikte hij zelfs over 30 dienstjaren. In de laatste brief van 7 november 1953 stond dat Piets pensioengrond Rp. 924,- (Indonesische roepia) bedroeg. Het pensioen werd vastgesteld op 50% van 924 oftewel Rp. 462,- per maand met ingang van december 1953.22

Ook werd Piets reis naar Nederland geregeld. In de laatste brief waren de reisgegevens opgenomen: vertrek op 18 november 1953 met ms. Willem Ruys. Piet was toen vijftig jaar.

Brieven van de Indonesische PTT aan mijn grootvader over zijn Indische pensioen en vertrek naar Nederland, april-november 1953.

Net als zijn gezin zeven jaar eerder ging Piet te Tanjung Priok aan boord. Hij is echter niet op de eindbestemming Rotterdam aangekomen, maar ging al eerder te Napels van boord. Waarom? Hij was uitgestapt om Pompeï te bezoeken, zo kon ik opmaken uit een aardig schrijven van een collega uit Jakarta op 24 december 1953, dat ik in Piets nalatenschap vond. Hij bedankte Piet voor de ontvangen briefkaarten uit Napels en Den Haag en voor een kerstkaart en vroeg of het uitstapje naar Pompeï wel de moeite waard was geweest. Want Pompeï zou deze collega ook graag willen bezoeken. Ook zijn repatriëring was aanstaande.

Prentbriefkaart van ms. Willem Ruys en de route van Indonesië naar Nederland. Mijn grootvader legde de reis voor de laatste keer af en vertrok op 18 november 1953 naar de eindbestemming Rotterdam. Hij stapte echter al te Napels uit om Pompeï te bezoeken.

Met Piets vertrek eindigt mijn familiegeschiedenis in Indonesië. Was Piet in Indonesië niet meer welkom, in Nederland was hij dat evenmin. Eenmaal in Nederland werkte Piet als ambtenaar bij de Dienst Bescherming Bevolking. Voor repatrianten vond het werk in Nederland vaak op een lager maatschappelijk niveau plaats dan zij in Indonesië gewend waren. Had Piet als indo in Nederlands-Indië een behoorlijke status gehad, in Indonesië was het klimaat al totaal veranderd en was zijn aanzien verminderd. Daaropvolgend moest hij in Nederland als het ware onderaan beginnen en opnieuw een functie verwerven. Mijn neef Heere liet mij weten hoe zijn moeder (tante Loes) hem vroeger vertelde dat Piets functie onder zijn niveau was en dat het feit dat hij een indo was daar niet vreemd aan was. Welk werk Piet als ambtenaar precies deed, weet ik niet. Wellicht hoopte hij op een functie die meer in overeenstemming was met zijn kennis en ervaring. Dat zou de reden kunnen zijn dat hij in 1956, toen hij al drie jaar in Nederland was, een verklaring opvroeg van zijn bewijs van overgang van de 3e naar de 4e klas hbs.

Bewijs van mijn grootvaders overgang van de 3e naar de 4e klas hbs, 13 augustus 1956.

Taalvirtuoos
Naast zijn werk hield Piet zich intensief met taal bezig. Hij was een polyglot en beheerste maar liefst tien talen.23 Mijn vader schrijft met trots:

Hij was introvert, een klein talenpracticum: sprak naast de nodige Indonesische (Bahasa, Javaans, Soendanees) en de “moderne” talen, nog Spaans en Italiaans en verdiepte zich een tijdlang in het Hongaars.24

De vraag die bij me sluimerde was naar welke taal Piets voorkeur was uitgegaan. Zijn antwoord vond ik in zijn stukje Taalkunst in het tijdschrift Tong Tong. Hij noemt het Soendanees “de lieflijkste aller talen”.25 Dit zal vast te maken hebben met zijn Soendanese moeder, het was immers Komot haar taal die hij zo lieflijk vond.

Piet was abonnee van het tweewekelijks verschijnende tijdschrift Tong Tong.26 Ook schreef hij er in de periode januari 1969-maart 1971 regelmatig in: hij publiceerde in acht afleveringen een aantal stukjes, zoals een artikel, column, boekaankondiging of boekrecensie. Deze publicatieperiode werd ingeluid met een schrijven van Tjalie Robinson aan Piet op 11 februari 1969:

Beste Cornets, het spijt me werkelijk dat ik niet langer en gezelliger verder kan praten met je. Misschien een andere keer beter. Intussen: het beste voor je vrouw en laat ons t.a.v. mogelijkheden voor ons beiden voor Tong-Tong “berdo ‘a selamat”: hopen dat er zegen van boven komt.27

Ik heb Piets Tong Tong-exemplaren in drie volle ordners over de periode 1963-1971 in bezit, waaronder de jaargangen 1969 en 1970 volledig. In de uitgave van 15 februari 1963 had Piet “een klein opstelletje”, zoals hij het noemde, bewaard dat hij als kopij aan de redactie van Tong Tong had gestuurd. Het was zijn reactie op het stuk Kleur ontkennen van Tjalie uit het betreffende nummer.28 Zijn kopij had hij ondertekend onder het pseudoniem Richard Huigs.
Het stuk is niet geplaatst, maar de ondertekening bracht me terug bij het begin van dit verhaal, bij Hugo de Groot. Ik was opgetogen over deze vondst, want de keus voor dit pseudoniem geeft aan dat Piet zich van zijn afkomst goed bewust was: Huig was de roepnaam van Hugo de Groot en de initialen R.H. verwijzen naar ‘Ruit Hora’ (de tijd snelt voort), zijn lijfspreuk.
De laatste Tong Tong-uitgave die ik van Piet heb, is gedateerd op 15 april 1971, de voorlaatste Tong Tong voor zijn overlijden op 6 mei 1971.

Na Piets overlijden schrijft Tjalie op 12 mei 1971 aan mijn vader:

[ ] wij stelden zijn [Piets] zwijgzame medeleven op grote prijs, het betreurend hem niet actiever te kunnen inschakelen, want dat hij een werkzame natuur had, wisten wij allen.

Piet vertaalde het boek Het Zimmermann Telegram, dat na zijn dood in 1977 werd uitgegeven en een heruitgave kreeg in 1984.29 Daarnaast voltooide Piet in zijn laatste dagen een Italiaanse grammatica, die hij nog hoopte te publiceren. Deze grammatica bewaar ik bij zijn nagelaten documenten.


  1. Van Rijswijk, vracht-passagiersschip ms “Tegelberg”(1937), “Ruys”, “Boissevain”. []
  2. Zie Passagierslijsten Ned. Indië (geraadpleegd op 11 augustus 2021). []
  3. m.s. = motorschip. []
  4. Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 124. []
  5. Fragment ongedateerde brief aaan Hans Dütting. []
  6. De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes, p. 7. []
  7. Cornets de Groot, Rudy, Hier en nu en daar en toen, p. 4. []
  8. Cornets de Groot, Tropische jaren, 129-130. []
  9. Cornets de Groot, Tropische jaren, p. 130-131. []
  10. Wikipedia: Rudy Cornets de Groot. []
  11. Wikipedia: Rudy Cornets de Groot. []
  12. Cornets de Groot, R.A., We’ll meet again some sunny day. []
  13. Cornets de Groot, R.A., Biografie van J.H. Speenhoff. []
  14. Cornets de Groot, R., De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes. []
  15. Cornets de Groot, R.A., Dagboekaantekening 16 juli 1985. []
  16. Lucard, Liefde, wat heet!, p. 95. []
  17. Deze passagierslijst is tegenwoordig alleen nog voor leden (tegen betaling) van de Indische Genealogische Vereniging in te zien. []
  18. De persoonskaart van mijn grootvader geeft aan dat hij op 19 augustus 1948 weer in Indonesië woonde (zie hoofdstuk VI, voetnoot 6). []
  19. Wikipedia: Repatriëring van Indische Nederlanders. []
  20. Na de soevereiniteitsoverdracht werd in 1950 de Nederlands-Indonesische Unie van de twee onafhankelijke landen ingesteld, vertegenwoordigd door een Hoog Commissariaat (HC). Het HC kreeg taken en bevoegdheden die verder gingen dan van een ambassade. Indonesië hief de Unie in 1956 eenzijdig op. []
  21. Piet noemt zichzelf en zijn vrouw in deze brief: “pap” en “mams”. []
  22. Ik heb de wisselkoers van de roepia en de gulden in 1953 niet kunnen achterhalen, zodat ik de waarde van het pensioen niet kon omrekenen naar de euro van nu. []
  23. Een mooie illustratie is de geluidsopname waarop te horen is hoe vaardig mijn grootvader mijn vader door de Franse tekst leidt van het boek Histoire de Rome (1939) van André Piganiol. []
  24. Cornets de Groot, R.A., Dagboekaantekening 6 mei 1989. []
  25. CdG, Taalkunst, 1969. []
  26. Tong Tong. Het enige Indische blad ter wereld veranderde in 1978 van naam in Moesson, het Indische maandblad. []
  27. Vertaling: bidden om redding, dat wil zeggen gebed om heil/voorspoed/enz. []
  28. Zie het nawoord voor meer informatie over de inhoud van het stuk. []
  29. Tuchman 1977 en 1984. []

Plaats een reactie