Het grove woord

Rapport van de werkgroep

 

Bron: Kommune, nr. 6 (1967), p. 13-15.

[p. 13]

Publikatie over een onderzoek naar het gebruik van grove woorden en de motivering voor het gebruik van deze woorden.1

In opdracht van “IETS” en “DE KOMMUNE VAN DEN HAAG”.

in het nederlands vindt men grovve woorden onder werkwoorden, bijvoegeleke naamwoorden, bijwoorden en zelfstandege naamwoorden:

  1. grovve werkwoorden en van grovve woorden afgeleide werkwoordsvormen treden op in drie afzonderleke funksies, en wel ter aanduiding van het hebben van geslachtsgemeenschap (ficken, harry mulisch; neuken, w.f.hermans; naaien, remco campert; ets.).
  2. ter aanduiding van een beslist vast te stellen onhandegheid (bijv wat sta je daar te pielen, jongen?).
  3. ter aanduiding van kletsen, zwetsen, zwammen, praatjes verkopen enz., bijv. “hij lult maar zo’n beetje”.

opmerking verdient dat woorden als lullen, pielen, kloten ets. nooit worden benut als de eerste funksie van grovve werkwoorden wordt geaktiveerd in een uitdrukking. bij de derde funksie verdient het onze aandacht dat daar eigenlijk maar een uitdrukking gebezigd wordt; wèl: hij lult, nooit: hij kloot. daarentegen vinden we: wat een gelul, wat een gekloot, gepiel ets.. de primitieve psiecholoog die in ons schuilgaat heeft inmiddels al besloten dat zwetsen,zwammen enz een tiepies vrouweleke aangelegenheid is, en het bevreemdt hem dan ook, na eneg nadenken, dat voor deze spesifieke onmanneleke vorm van tijdsbesteding nooit van de grovve aanduiding van vrouweleke geslachtsorganen gebruik wordt gemaakt voor de vorming van een bruikbaar werkwoord. blijkbaar zijn remmende faktoren in het geding-maar van welke aard zijn ze? redenen om subtiel te zijn of niet beledegend voor de vrouw, heeft iemand die toch van plan is, zich grof uit te drukken allerminst. stellen we het volgende rijtje op:
ga je naaien?
ga je fieken?
wat zit jij te pielen!
wat zit jij te kloten!
jij lult maar zo’n beetje.
en vragen we naar de betekenis, dan is het duidelek dat bij de eerste zinnen de letterleke zin der woorden van toepassing is. om volledege helderheid deelachteg te worden is het grijpen naar een woordenboek genoeg – althans bij wijze van spreken. de aanschouwelekheid is hier het grootst dat wil zeggen: iemand die ons de betekenis van het woord “naaien” wil duidelek maken, kan volstaan met ons van die handeling een demonstrasie te geven, als hij daartoe tenminste te verleiden is.
in de twee volgende voorbeelden is die aanschouwelekheid een stuk minder. we zien bij het gebruik van het woord pielen (in de derde zin) in het geheel geen piel! we zien hoogstens twee linkerhanden bezag, èrgens mee, maar niet met een mannelek lid. in het eerste geval zien we, in het tweede geval dòèn we alsof we zien. de laatste zin uit ons rijtje is volmaakt ònaanschouwelek. hier kunnen we ons niets bij voorstellen, wanneer we niet op de hoogte zijn van de gewoonte het woord lult op te vatten in de betekenis van kletst. het kàn niets anders betekenen, vervangingsproeven tonen het aan:
jij kookt maar zo’n beetje
jij bouwt maar zo’n beetje
jij zwamt maar zo’n beetje
alleen de laatste betekenis is van toepassing.

[p. 14]

samenvattend mogen we dus zeggen dat onze voorbeelden een zekere graad van aanschouwelekheid veroorzaken bij degeen die de woorden hoort of leest. de eerste twee voorbeelden met een aanschouwelekheidspersentaazje van tegen de honderd; de volgende twee aanzienlek minder, het laatste met een persentaazje van nul komma nul. we kunnen zeggen: de betekenis is in het eerste geval letterlek, in het tweede figuurlijk, in het derde loos. het is die loosheid die de oorzaak is van het feit, dat de grovve aanduiding van vrouweleke geslachtsorganen niet in een werkwoord benut wordt ter aanduiding van de aktiviteit kletspraat verkopen. men volstaat met dit ene werkwoord lullen, als men kletsen bedoelt. alle andere grovve uitdrukkingen die eveneens deze zin hebben, moeten als neologismen worden beschouwd, maar ze zijn dun gezaaid, en komen ze voor, dan stijgt het aanschouwelekheidspersentaazje niet gering! zo vond du perron het werkwoord “moerneuken” en de daarvan afgeleide vorm “gemoerneuk”. ook door versterking van de betekenis “je lult” wordt de aanschouwelekheid een handje geholpen, bijv. “je lult uit je nek” of “je lult uit je nekharen”. de aanschouwelekheid is niet meer nul komma nul, maar volledeg is ze niet: op het niet belichte deel van het netvlies van ons geestelek oog blijft de voorstelling blind.

bijwoorden en bijvoegeleke naamwoorden
een bekend haags onderwijskonsulent demonstreerde eens de woordarmoede van wat hij de “volksjongens” noemde aan de hand van het volgende taallesje:
zo… als gras
zo… als sneeuw
zo… als een paard
enzovoort. men herinnert zich de bedoeling: op de stippellijntjes vult men de bijpassende woorden in, dus: groen, blank. ets een van de leerlingen vulde echter overal het woord “lulleg” in – hij zal wel een tien hebben gehad. het voorbeeld toonde mij iets anders dan de konsulent beoogde en wel dit: dat grove bijvoegleke naamwoorden en bijwoorden overal bij kunnen staan: “een lullege rotmeid”, “Mientje doe niet zo lulleg”.
het feit dat zulke woorden overal bij kunnen staan, toont, dat ze van hun aanschouwelekheid zijn beroofd. bijgevolg is letterleke toepassing onmogelek. de opvatting dat dit soort woorden vermeden dient te worden is daarom niet alleen irrasioneel, maar ook hiepokriet.

zelfstandege naamwoorden
zelfstandege naamwoorden funksioneren vaak als scheldwoorden (voor mensen of dieren). als zodaneg zijn ze vaak in aansprekingen opgenomen: “héé, lul, kijk es uit!” mogelek is hieruit het gebruik ontstaan sommege mensen met een naam te karakteriseren: jan lul, lulletje rozewater, waarvan ook een gelatiniseerde vorm bestaat, die – omdat het latijn is – moeilek als grof kan worden beschouwd. echte bijnamen zijn dit niet: daartoe is het gebruik te incidenteel, en op teveel mensen van toepassing. ook bij dit gebruik is de aanschouwelekheid ver te zoeken. de letterleke betekenis blijkt alleen wanneer het woord inderdaad slaat op de zaak of handeling, die het noemt. dit woordgebruik is bij de volksjongens (en -meisjes) van onze onderwijs-konsulent heel normaal. in het algemeen kennen zij de latijnse benaming der manneleke en vrouweleke geslachtsorganen niet: ze gebruiken dus woorden, die in de orden van hen, die die latijnse namen wél kennen, grof klinken, maar die het daarom nog niet hoeven te zijn. zolang geen opzet tot kwetsen aantoonbaar is, is is, is ’t het beste het air van beschaving, dat een handjevol latijn ons verschaft, maar op te geven, het maakt ons toegankelek voor een boel mensen en litteratuur die, vaak ten onrechte, onze ergernis plachten te wekken.

[p. 15]

we zullen trouwens aan de druk die de grovve woorden op de schrijvers uitoefenen mòèten toegeven: een literatuur waarin geen plaats gegeven wordt aan het gewone taalgebruik van gewone mensen, plaatst zich buiten de gemeenschap, en kan daardoor geen beeld geven van wat in die gemeenschap leeft.
met dit pleidooi voor het gewone grovve woord is een meer gekultiveerd gebruik van het grovve woord uiteraard niet veroordeeld. ik wees al op het ingeburgerde gebruik van de naamgeving. lulletje rozewater. dit inburgeren is er oorzaak van dat zulke woorden vervlakken. veel aanschouweleker dan deze laatstgenoemde naam is dan ook de latijnse vorm penis aqua rosa. ook hier vinden we neologismen, en het is alweer du perron die we als voorganger mogen begroeten, sinds hij als pseudoniem voor zichzelf de naam verkoos van kloot van neukema, – een kennelijk friese, dus onhollandse naam. zeer vaak worden grovve namen met een eksoties sausje overgoten, – dat hoeft niet altijd latijn of fries te zijn, en de namen hoeven niet altijd die van mensen (of dieren) te wezen. aardrijkskundege plaatsnamen schijnen zich in het biezonder te lenen voor dergeleke aangelegenheden, bij voorbeeld bij
lucebert: naaiekkere folls ipv. niagara falls
s.vestdijk: tittmonig, pielenhofen (plaatsnamen in een alpenroman)
harry mulisch: titimakoe, poepjankor (plaatsnamen op nieuw guinea)
ook hier zit geen opzet tot kwetsen achter en ook hier doen we er verstandeg aan begrip op te brengen voor de welopgevoeden, die met de welopgevoedheid de draak steken en daardoor eerder aan de kant staan van de onopgevoeden dan aan die van de mensen, die vinden, dat welopgevoedheid een hoogst serieuze zaak is.

copyrights, werkgroep IETS


  1. Dit artikel werd – in gewone spelling – verwerkt in het essay Een wijze van lev/zen. []

Plaats een reactie