Barracuda groet Dr. Nude

Bij de dood van Jan Cremer

Al vaker gaf de dood van een tijdgenoot van mijn vader mij aanleiding tot een nieuw blogbericht: de aanwezigheid van deze mensen in het werk van mijn vader wordt dan een soort filter waarmee een bepaalde visie expliciet kan worden gemaakt.1 In het geval van Jan Cremer is dat Cornets de Groots waardering van het ongeschoolde talent, dat niet-literaire literatuur produceert en daarmee de literatuur voor een probleem stelt.

Het begint met een kleine literatuurgeschiedenis:

Rond dit tijdschrift [Gard Sivik] hadden zich enkele auteurs verzameld van wie ik noem: Cornelis Bastiaan Vaandrager, Hans Sleutelaar, Simon Vinkenoog. Het boek waar zij naar zochten – autobiografie & avontuur – (Joop MassakerZolang te waterWij helden, etc.) werd ten slotte door een buitenstaander geschreven: Jan Cremer. Van toen af aan kon alles, en van toen af aan gebeurde ook alles. Wij kunnen het op zijn bijbels uitdrukken: Ik, Jan Cremer gewon Turks fruitTurks fruit gewon Het jaar van de kreeftHet jaar van de kreeft gewon Twee vrouwen. Prima! Prima boeken, stuk voor stuk.2

De voorstelling van een boek waar de literatuur naar zocht, maar dat die literatuur van buitenaf werd aangereikt c.q. in de maag werd gesplitst, spreekt hem bijzonder aan. In De kunst van het falen:

Mulisch vertelt zelf hoe hij van school werd geschopt. Schierbeek sloot door de oorlog evenmin met een diploma zijn gymnasium af. Lucebert moest het doen met de Mulo, evenals Vinkenoog; Heeresma volgde 1½ jaar de HBS en Jan Arends hield het op de Lagere School. Jan Cremer leverde het doorslaggevend bewijs voor het bestaan van het natuurtalent: hij schreef ten slotte het Boek waar lang niet de eersten de besten (Vinkenoog, Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager) naar hadden gezocht.
Selfmade-men waren zij allen, die weinig meer hadden dan hun talent, hun ijver en hun fouten. Het experiment was niet een artistiek nieuwigheidje – het was hun instrument in hun struggle for life. Zij zijn de nieuwe meesters, en zij onderscheidden zich in allerlei opzichten van de oude. Voor hen geldt vooral wat Lucebert in zijn kleine vormleer zegt:

daarom streeft niet de meester maar geeft
meesterschap aan de onmacht

Dat is pas van het falen een kunst maken. En meer: een broodwinning.3

Dit sluit als vanzelf aan op vroege ideeën uit Bikini, waarvolgens schrijvers uit die periode, in tegenstelling tot de vooroorlogse generatie, het zonder voorbeeld (God, priester, leraar, vader, enz.) moesten stellen:

Ewald Vanvugt, Enno Develing, Johnny the Selfkicker, Jan Cremer, Harry Mulisch. De nieuwe stijl, of nul, of zero. Mensen zonder ‘opleiding’, maar met fantasie. Het tijdperk van de erudiete omnivoor is voorbij. Men ziet niet langer door de ogen van de voorganger, maar door de eigen. Men heeft niet ‘geleerd’, men onderzoekt op eigen initiatief. Het oog is holistisch geworden. Het weigert elementen in de dingen te zien, waarvan vader zegt, dat ze erin zitten. Dat is geen verlies, maar winst. Het is een nieuw begin.4

In een artikel voor zijn schoolkrant laat hij zien wat het gevolg is wanneer die nieuwe generatie schrijvers, waarvan Cremer de maarschalksstaf draagt, desondanks in het literaire domein worden gecoöpteerd:

De wereld ligt bedolven onder papier en inkt. Er is in onze beschavingskring geen sterveling boven de twee jaar die er niet meer om weet te gaan. Men tekent, men schrijft. Men zal, als men niet langer tekent, nog schrijven. Desnoods met een spuitbus op een muur, de zitting van een stoel in de trein, de bus. Men drukt zijn gevoelens en gedachten uit; men keert zich tegen andermans gevoelens; men verklaart zich met zijn lotgenoten solidair. BARRACUDA GROET DR. NUDE. De uiting van een individu uit de massa, van iemand, wiens zelfbewustheid het hebben moet van een provocatie, schaamteloosheid, agressieve bluf: een ‘showbink’, een Jan Cremer.
Wanneer die Barracuda de pech heeft, dat hij vandaag of morgen uitgroeit tot een schrijver, is hij opeens níet belangrijk meer. Althans niet voor neerlandici. Die vragen dan niet meer: ‘Wie is Barracuda?’, maar: ‘wat heeft hij geschreven?’ En: ‘Waar ligt het perspectief in zijn verhaal?’ Of: ‘Is er sprake van een vertellend of een belevend ik? Wat is de functie van het leidmotief? Formuleer in eigen woorden het tema.’ Wij zijn er dolblij mee, wanneer er een mens verandert in een tekst, want zo hou je de lastposten op een afstand, en inderdaad: er kunnen vragen worden gesteld over een boek! Vragen die je goed of fout beantwoorden kunt.
Kunt u zich voorstellen dat met de goede beantwoording van bovenstaande vragen een examenkandidaat het toppunt van zijn leesplezier bevestigd ziet? Nou, ik ook niet.5

Maar wat blijkt? Ook Jan Cremer vertilt zich aan zichzelf. In een kritiek van diens Made in USA, Cornets de Groots enige exclusieve artikel over Jan Cremer, verwijt hij hem in een passage over een gestorven vriend tóch met andermans ogen gekeken te hebben:

Wat Cremer hier gewild heeft, is iets dat hij nooit eerder wou: het maken van “literatuur”. () Dat is, waar eigen ervaring en eigen beleving had kùnnen spreken, een kwalijk punt. Hij deed zichzelf te kort, en ons, maar bovenal de vriend, voor wie hij ‘literatuur’ had willen maken – en ter verwezenlijking van dat doel blokkeerde hij de stromingswegen van het subjectiefste.

Niettemin concludeert Cornets de Groot:

Mijn hier uiteengezette ideeën samenvattend, wil ik nog opmerken dat ik alle begrip heb voor Cremers lak aan literatuur en kunst. Men acht trouwens alom het woord ‘kunstenaar’ een veel misbruikt woord. Ik vind niettemin en integendeel dat het woord ten onrechte wordt verguisd. Men verloor uit het oog dat het de kunst is, die de kunstenaar maakt, omdat men ervan uitging dat een kunstenaar wel eens kunst zou kunnen maken, en dat dat dan iets zou moeten zijn dat boven het lagere verheven is, in plaats van bij voorbeeld een integrerend onderdeel van de chronique scandaleuse van de auteur, zoals Ter Braak al zei. Volkomen terecht, als men het mij vraagt.6

Ten slotte schrijft hij, in twee brieven aan zijn Parijse vriend Hans Dütting, een groot fan van krachtpatsers in de literatuur en dus van Cremer:

Cornets de Groot in karatepak van Hans Dütting.
Jan Cremer. Ik heb een zwak voor die man, vooral voor zijn beeldend werk. Wat een eenvoud en wat een mogelijkheden bij zo weinig gebruik van de middelen. En wat schept dat toch een afstand tot zijn imago van de ‘opschepper’, die men zo graag en ten onrechte in hem ziet.
De Hunnen. Het aantal blz. schrikt me af. Maar eens begin ik eraan, en wie weet, weet ik dan niet van ophouden.7

Voor zover mij bekend, heeft mijn vader De hunnen nooit gelezen. Maar Cremer, die voorbeeldeloos te werk ging volgens het voorschrift in Bikini, bleef voor hem een voorbeeld, hoe onnavolgbaar ook:

Hij is iemand die hard wil en kan werken en die nog altijd open staat voor een heleboel dingen, schrijven en schilderen in elke richting die zich voordoet en die nieuw is. Dat lijkt me de grootste moeilijkheid: je geest open te houden, je niet vast te leggen op éen stijl of opvatting, in ieder geval je stijl en denken telkens te vernieuwen en te verfijnen en het oude achter je kunnen laten, zonder je er nog om te bekommeren. Dat is iets voor avontuurlijke geesten, en ik reken hem daar in ieder geval toe, nog niet eens vanwege zijn Hunnenbloed, maar door zijn manier van leven van begin af aan. Daar kan ik wel eens jaloers op zijn. Ik ontloop het avontuur niet, maar ik ben tenslotte geen waaghals en dat is hij wel.8

  1. Zie blogstukjes over Gerrit Kouwenaar, Hugo Brandt Corstius, of over zijn collega Evert Verschuur. []
  2. Poètes, vos papiers! []
  3. Over het schrijven als levensproces, De kunst van het falen, p. 81. []
  4. Willem Brandt en de modernen. []
  5. Cornets de Groot en de vrije interpretatie. []
  6. Te weinig wol. []
  7. Brief aan Hans Dütting van 8 juli 1985. []
  8. Brief aan Hans Dütting van 18 september 1988. []