De mythe in actie

 

Bron: R.A. Cornets de Groot, Vestdijk op de weegschaal, A.W. Sijthoff, Leiden, 1972, p. 57-58.

[p. 57]

Laten we eens zien welk mechanisme in het eerste hoofdstuk van De dokter en het lichte meisje werkt. De arts, Paul Schiltkamp, plaatst Hercules aan het begin van zijn mentale stamboom. Waarom? Omdat het leven van Hercules een patroon vertoont, dat hij in zijn eigen leven meent terug te zien. Met deze symbolische identificatie maakt Schiltkamp (die het verhaal als schrijver in de vorm van “mémoires” gegoten heeft) het zich gemakkelijk zich van zijn gemoedsleven een beeld te vormen. De naam van de halfgod levert immers twee reeksen van voorstellingen op: die van de mythologische feitelijkheden, en die van de artistieke uitbeelding ervan in literatuur en beeldende kunst. Zowel de (farnesische) Hercules als Schiltkamp zien toe, hoe het lotgeval zich vormt, doen hun keus zonder die te doen, en kunnen dus met goed fatsoen hun keus achteraf niet betreuren. Wat niet betekent, dat ze alles lijdelijk ondergaan. Want zo gauw een mogelijkheid tot verandering zich voordoet, kiezen ze het alternatief – terwille van het evenwicht – ook al is het woord “kiezen” hier even dubieus als daarnet. Maar zo komt die slingering tussen tegenstellingen tot stand, die uitdaagt tot het prijsgeven van de passieve houding, en die dan ook hoort bij iemand die zijn lot bemint, en die zelf meehelpt dat te bepalen.
Nu we ook hier een “mythologisch symbool, persoonlijk gevarieerd”, ontmoeten, is de vraag van belang, of Vestdijk dit principe niet al eerder heeft toegepast, bv. in de tijd van vóór zijn Verwey-studie – bv. in Het veer. Het levenspatroon van de zwerver daar verschilt tenslotte niet zoveel van dat van de dokter. Schiltkamp heeft een Hercules als aartsvader – iemand van wie we via museum en bibliotheek een voorstelling hebben; maar ook de zwerver heeft zo’n voorafbeeldende figuur, een “broeder” noemt hij die – het is de Dood, in zijn geval de Zwarte Dood. Weten we dat, dan herkennen we in het gedrag van de zwerver meteen het gedrag van de Dood uit de middeleeuwse “dodendans” – en daarmee komt ook deze patroon van de hoofdfiguur uit Het veer in een dubbele reeks van voorstellingen te staan. Ver voor zijn Verwey-studie dus had Vestdijk al bewezen, dat hij aan de hand van overgeleverd materiaal een archetype kon herscheppen, of, anders uitgedrukt: dat hij zijn figuren kon doorlichten vanuit die sfeer van “eeuwige” beelden, die er nu eenmaal voor geknipt zijn, zich het lot van die figuren aan te trekken. Bij Vestdijk gaat het erom dat het gedrag van zijn held een mythisch patroon laat zien. De held verbijzondert pas als mens, en kan eerst dan in

[p. 58]

de rol van een godheid treden, als zijn daden de heersende normen te boven gaan. Zo komt Vestdijk ertoe deze mythische figuren aan zijn personages als beschermengel mee te geven.

Achter de mythische held staat een nog abstracter wezen, dat Vestdijk in De toekomst der religie de “natuurlijk-volmaakte mens” noemt. Het is een wezen dat in de fysische natuur niet voorkomt. Maar voor de aardse sterveling is hij de bron van psychische energie en de inspiratie voor alle denken en doen. De natuurlijk-volmaakte mens is de schakel tussen het algemene begrip en de zintuiglijke waarneming. Maar omdat wij van hem geen aanschouwelijke voorstelling kunnen geven, zijn we wel gedwongen hem een paar “persoonlijke” trekken toe te dichten. Dan eerst kan hij voor zijn adept functioneren – dan pas wordt de laatste ook opgeslorpt in een type dat “eeuwig” is, omdat het eeuwig geldt. Maar het betekent óók, dat de natuurlijk-volmaakte mens mét persoonlijke trekken altijd beperkter is dan zonder. Het aanvaarden van een halfgod als de oorsprong van zijn karakter verplicht Schiltkamp tot navolging. Maar ook tot het zich losmaken van hem, omdat hij te beperkt is. Alleen door die losmaking kan de adept bewijzen dat hij over een eigen zelfstandigheid beschikt. Alleen wanneer Hercules als voorbeeld weg valt, werkt de natuurlijk-volmaakte mens zélf en overwint de volgeling de verstoktheid van het ik.
Om die losmaking te vereenvoudigen zijn de goden en halfgoden bij Vestdijk geen wezens van vlees en bloed. Ze zijn onwerkelijk van karakter en alleen in hun gevoelens reëel. Die gevoelens zijn dan ook van groot belang voor zijn figuren: ze vormen ahw. het magnetisch veld om de romanheld heen, wijzen hem de weg in de chaos en geven hem een soort van moraal mee. Tussen Schiltkamp en Hercules bestaat een verhouding als tussen gecompliceerdheid en eenvoud, intelligentie en instinct. Er schijnt harmonie tussen beiden te bestaan – tót het moment dat Hercules herkend wordt als de maar onvolmaakte afglans van de natuurlijk-volmaakte mens – een halfgod, die de toegang verspert tot het “rijk van het midden”*, waar de verschillen tussen gecompliceerdheid, eenvoud, intelligentie en instinct niet langer bestaan.

* Zie p. 63.

 

Vragen bij de inleiding

559. Definieer, verklaar: dodendans, archetype, adept.

60. Is de natuurlijk-volmaakte mens van Vestdijk met Ter Braaks “honnête homme” verwant?

 

Plaats een reactie