Cornets de Groot en de beeldende kunst

Goed, we zouden hier gaan bloggen en dat betekent dat we, naast de afleveringen van de blogbiografie in wording, zullen reageren op de actualiteit wanneer die daar aanleiding toe geeft.
Vandaag wordt het nieuws beheerst door het overlijden van Jan Hoet, de oprichter van het SMAK in Gent, waar ik stomtoevallig morgen met een aantal Vlaamse vrienden voor de tentoonstelling RE:Painted heb afgesproken.

Hoet komt in het werk van Cornets de Groot voor dankzij de tentoonstelling Europese kunst na ’68 uit 1980, waarover hij vertelt in de video hierboven. Cornets de Groot vertelt erover in een aflevering van zijn Gele vellen,1 die hij later omwerkte tot een hoofdstuk van zijn roman Liefde, wat heet!2

Yannis Kounellis, 'Zonder titel', 1980. 260 x 66 x 35 cm, natuursteen, palet, sporen van vuurhaard.
Yannis Kounellis, ‘Zonder titel’, 1980. 260 x 66 x 35 cm, natuursteen, palet, sporen van vuurhaard.

Over dit werk van Yannis Kounellis schrijft hij:

Jongensdromen waren het allemaal, de dingen die ik zag. Ik noem er nog één: een zaal van 15 bij 30 m en zeker 5 m hoog. Witte muren en zoldering, een rood geplaveide vloer. Een open ruimte, leeg. Maar in een hoek staat een ingestort stenen komfoor voor houtskool: wie heeft het zo inderhaast verlaten? Tegen de smetteloos witte muur heeft zich roet afgezet, en daarboven, aan een spijker, hangt een zojuist gereinigd houten palet. Tekens van een prometheïsch leven…
Je mag er niet in, in die zaal van Yanis Kounellis. Een ketting verspert de toegang. Want men kan met dromen niet omgaan als met dingen. Maar men kan dromen maken tot onaanraakbaar monument: de verbeelding bereikt het object, als Mozes het Beloofde Land.
Kunstenaars! Die weten pas wat je je zintuigen moet voorschotelen!3

Ooit, in de jaren vijftig, en net als Jan Hoet, wilde Cornets de Groot beeldend kunstenaar worden. ‘Ik wilde met alle geweld beeldend kunstenaar worden. Ik heb er het talent niet voor, maar ik probeerde het wel. Het was de tijd van het begin van de Vijftigers en de opkomst van blaadje als Braak en Blurb en Reflex. Die kreeg ik per toeval eens een keer in handen en dat vond ik erg interessant, omdat dat natuurlijk ook beeldend kunstenaars waren. Mensen als Lucebert en Jan Elburg. Ik ben me toen voor literatuur gaan interesseren.’4 Zijn kennismaking met literatuur verliep dus via de beeldende kunst: die was primair. Hij gaf zich op voor een studie Tekenen aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunst en volgde een cursus ‘Decoratief Schilderen’. Maar:

‘(1960) Ik ben ‘t me heus wel bewust dat dit zo niet blijven kan, en ik zal dus naar andere mogelijkheden moeten zoeken. Als ik jong was, zou ik ernst kunnen maken van mijn sluimerende tekentalenten. Ik ben echter getrouwd en in de winter moeten er kranten aan te pas komen, omdat ik geen dekens blijk te hebben. Armoe genoeg dus, en ik heb de pest aan armoe. Twee jaar al studeer ik geschiedenis, als er stemmen opgaan die met de nodige nadruk de zinloosheid van zo’n studie verkondigen: er is geen droog brood mee te verdienen. Wèl hield ik met deze studie op, maar niet omdat er niets mee te verdienen valt: wie studeert er nu voor geld? Vroeger deden dat alleen de hoofdaktemensen – daar kan ik me onmogelijk mee vergelijken, is ‘t wel? In de haast om dit idiote baantje eindelijk op te geven, haal ik een lagerakte tekenen, maar ook met die halvegare papieren kunnen ze de grachten wel dempen hier. Ik heb dus niets om wat dan ook te beginnen! (1960).
Niets dan pen en papier, een beetje verstand en een hoop chaotiese ideeën. Daarmee moet ik het kunnen maken…’5

Pas veel later, in de jaren tachtig, komt zijn lagerakte Tekenen nog van pas, wanneer hij op zijn school naast Nederlands ook in dat vak enkele uren geeft.

Cornets de Groot en ‘Narda’ bij twee beeldjes van Hans Peter Feldman, Gent 1980.

Aan een studente die onderzoek doet naar zijn werk schrijft hij rond ’75: ‘Mijn leven is rustig, en ik hoop ‘t zo nog een tijdje uit te houden, – een artist is er aan mij in ieder geval niet verloren gegaan.’6 Maar wanneer hij voor zijn autobiografische romans Liefde, wat heet! en Tropische jaren een alter ego moet ontwerpen, geeft hij die figuur, Leo de Brauw, het beroep van kunstschilder. In het boek vertelt De Brauw:

Eens kreeg ik een boek vol naakttekeningen in handen, Il nudo nel disegno europeo. Het kon me niet schelen wat het kosten moest. Ik wilde dat boek hebben, en geen ander. Het leek me verrukkelijk zó te kunnen tekenen – je een wereld in te richten, vol moois dat je zelf gezien of gefantaseerd had. Een wereld, vergeleken waarbij de grot van Monte Cristo een krot was. Dat wilde ik leren, tekenen, zó tekenen dat het leek of er leven in zat, of er geen dood bestond.7
Tekening van Antoine Watteau uit 'Il Nudo nel Disegno'.
Tekening van Antoine Watteau uit ‘Il nudo nel disegno europeo’.

Hoe Cornets de Groot op het spoor van dit boek is gekomen is niet bekend. Het bevat een keur aan gezond ogende naakten van Europese kunstenaars door de eeuwen heen, uitgegeven in het fascistische Italië in het oorlogsjaar 1944…

In Tropische jaren vertelt De Brauw hoe hij het boek aan een zekere meneer Mohr laat zien.

Toen ik hem eens mijn boek Il nudo nel disegno europeo toonde, bekeek hij dat met aandacht. Hij krabde zich op de kale kop, keek over zijn brilleglazen mijn richting uit en kneep zijn lippen samen. Toen vroeg hij: ‘Interesseer jij je hiervoor?’
’0 ja,’ zei ik. ‘Zo zou ik ook wel willen tekenen.’
‘Goed, dan zal ik je dat leren,’ zei hij. En hij stond op en pakte een map en toonde me een paar etsen en tekeningen. ‘Bosboom… Junghuhn… Spies…,’ zei hij, even achteloos als trots.
Hij haalde boeken uit zijn kast en liet me zien wat Rembrandt gemaakt had, en Vermeer, plaatjes die ik wel kende uit andere boeken. Maar hij versloeg me, toen hij met een paar impressionisten kwam: Manet, Monet. Ik was verpletterd. Niet in het minst door de dingen die hij over hun werk vertelde, en over het licht daarin. En dat het afgelopen was met goden en godinnen, helden, heiligen met flauw vallende ogen, boeren en hun verhaaltjes. 0, niet dat er opeens ruimte kwam voor gewone mensen, hoewel – maar er was ruimte gekomen voor het schilderen zelf. Voor de muziek, de poëzie ervan.Toen ik de volgende dag kwam, stond er een gipsen tors van een vrouw voor me klaar. Die moest ik natekenen. Hij had er een schijnwerper op gezet, zodat het spierwitte beeld aan de niet belichte kant een uiterst genuanceerd schaduwspel liet zien. Op van dat grauwe oorlogspapier en met een pijp houtskool van de kokki ging ik aan de slag. En het werd natuurlijk niets.
‘Je schuift een paar zenuwachtige lijntjes aan en tegen elkaar. Schetsen noem je dat, maar het is onwetendheid. Een lijn is driftig weet je, of ontspannen of zwoel. Zoekend of doortastend, maar nooit karakterloos. Dit zijn karakterloze lijntjes. Er zit geen aarzeling achter, maar ook geen weten. Dan is het dus niks: lijntjes van iemand die geen idee heeft wat hij doet. Zie je trouwens lijntjes? Ik niet. Ik zie licht. En schaduw, geen lijntjes.’
Of: ‘Je verliest je in details, lieve jongen. Je moet de hoofdzaak eerst klaar voor ogen en vooral op papier hebben. De verfijningen, die schaduwen en schaduwtjes komen heus later wel.’
Of: ‘Heb je nou wel in de gaten hoe hard dat hout is, hoe zacht die stof? Je oog is een tastorgaan, zoals je nu wel weet, maar je handen zijn dat ook. Voel nou eens hoe hoekig dit is, hoe glad geslepen dat staal. Hoe kun je de hardnekkigheid der dingen kennen als je er niet op afgaat?’
Of: ‘Je moet werken. Je moet je inspannen. De muzen vergen het uiterste. Dat moet je willen geven.’
Het liefst werkte ik naar aanleiding van een stilleven. ‘Vervorm de dingen maar,’ zei hij. ‘Dik hun karakter aan, of doe het juist geweld aan.’
Hij bracht een zeldzame ontmoeting van vruchten, bloemen, kratten, kippegaas en jutezakken tot stand in zijn stillevens.
‘Weet je, anatomie, perspectief – die bestaan alleen in de verhitte geest van de westerling en nergens anders. Nergens! Zie jij anatomie in deze wajangpop? Toch is hij door een rasartist gemaakt.’ Hij toonde me de pop en bezong die.
Ik dacht lang na over zijn woorden. Geen anatomie, geen perspectief. Het lokte mij aan, het lag in mijn aard, maar ik wou dat andere – Indo, die ik was!
Thuis kopieerde ik ijverig uit het Italiaanse boek, en uit mijn hoofd tekende ik de openvallende bloesjes van Bea. Ik dacht altijd met heimwee aan die bloesjes, en met heimwee zette ik hun vulling op papier.8
Heer horror
Tekening bij notities over Luceberts gedicht ‘horror’.

Cornets de Groot is altijd blijven tekenen. Zijn manuscripten, in de marge gelardeerd met talloze vrouwenfiguren, getuigen ervan. Hoewel hij liefhebber was van twee zeer uiteenlopende richtingen in de Nederlandse beeldende kunst, het wilde, dionysische van Cobra en het zakelijke, apollinische van Nul met vooral Jan Schoonhoven, draagt zijn eigen werk vooral de sporen van het kubisme, waarin het ‘mobiele oogpunt’ hem aantrok: een manier om het weer te geven object van alle kanten af te tasten, als een kunstenaar zijn beeld, of geliefde. Ook de lijnvoering in zijn portretten wijst op de invloed van met name Picasso en ook van Matisse.

Bij het werk ‘Zig Zag River II’ van Ger van Elk in Gent, 1980.

Op de vraag wat er ten slotte van Cornets de Groots kunstzinnige aspiraties is overgebleven geeft hij zelf in De kunst van het falen het volgende antwoord, wanneer hij op de kwalificaties wijst die zijn schrijverij hem in de kritiek hebben opgeleverd:

‘Over de artistieke aard van mijn werk [bestaat] geen verschil van mening bij de critici: () anti-essay (Marcel Janssens), experimenteel essay (Georges Wildemeersch), creatief betoog (J.J. Oversteegen), artistiek essay (H. Doedens). Bij alle verscheidenheid in woordkeus lijken het synoniemen.’9

—o0o—

De pagina Grafisch werk biedt een overzicht van Cornets de Groots teken- en schilderkunsten. Een overzicht van zijn beschouwingen over beeldende kunst:

Stilleven met buste, flessen en fruit
Cornets de Groot, ongetiteld, olieverf op doek, 50 x 70 cm, 1955. Klik op de afbeelding voor een vergroting.

  1. Memoriaal. []
  2. Het zesde hoofdstuk, getiteld Hedendaagse kunst. []
  3. Liefde, wat heet!, p. 34. []
  4. Interview over Tropische jaren. []
  5. Een onroman een bitterboek, p. 150. []
  6. Geachte mejuffrouw. []
  7. Tropische jaren, hoofdstuk VI, p. 41. []
  8. Tropische jaren, hoofdstuk VIII, p. 53. []
  9. De kunst van het falen, Inleidend, p.27. []