Bij een van de lessen in een drie vwo-klas kwam het begrip ‘ambivalentie’ ter sprake. ‘Dat is een eigenaardig mengseltje van gevoelens, tegenstrijdige gevoelens’, legde ik uit. ‘Een troebel, ondoorzichtig gevoel. Je weet niet precies wat je voelt, – liefde, haat? Aanhankelijkheid, afweer? Heel jonge kinderen demonstreren het wel es. Als zo’n kleintje van een jaar of drie op een leuke manier door de vader wordt geplaagd, huilt het en lacht het door zijn tranen heen, en huilt weer. Als je het afkust, is het voorbij – dan lacht het, en dan moet je het daar ook maar bij laten. Zulke gevoelens gaan nooit helemaal weg, maar ze komen pas weer versterkt terug in de puberteit. Je bent afhankelijk, maar wil dat allang niet meer zijn. Conflicten met ouders, hun leeftijdgenoten, – vaak collega’s van mij. Ze zijn streng, je voelt je onbegrepen. Ze draaien bij, je voelt je onbegrepen. Ze vinden je ondankbaar, en ze voelen zich schuldig omdat je ondankbaar bent. En jij blijft zitten met het gevoel, dat ze je met de ene hand een reep chocola geven, en met de andere een draai om je oren…’
‘O, maar dat is nog niets’, zegt Jurriaan, een opmerkelijk mannetje uit de klas. ‘Het wordt pas erg als je vader je een reep geeft met de ene hand, en met de andere een tandenborstel!’
CN