Discussie deel twee

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 10e jrg., nr. 10, februari 1979.1

Hoe ziet een discussie er eigenlijk uit, als je die, losgemaakt van doelstelling en resultaat binnen een bepaald opzet, bekijkt? Ik geef een paar persoonlijke indrukken, die niettemin gemakkelijk door collega’s kunnen worden bevestigd: in feite dus: een intersubjectieve kijk op de zaak.
Welnu, zo’n discussie blijkt dan een uiterst geschakeerde uitingsvorm van een groep te zijn, die haar nuances helaas niet te danken heeft aan een subtiele of geschoolde manier van denken of spreken. Integendeel: de kleurspelingen bestaan uit onzekerheid, de langzame omwenteling van het ene standpunt naar het andere, contactstoornissen, behoefte aan steun, aan communicatie. Er is een speurtocht naar helderheid, een vechten met het ongewisse, een streven naar het machtswoord, desnoods. Discussie is een samenraapsel van al deze dingen, en als je geluk hebt binnen de afgesproken en veel te korte tijd, lukt het tot een slotsom te komen: een relativering van tegengestelde standpunten, of een verharding daarvan in een minder- en meerderheidsstandpunt.

Wanneer onderwijs werkelijk de bedoeling heeft mensen te helpen zichzelf en hun omgeving te begrijpen (en evt. te veranderen), dan is discussie daartoe éen van de aardigste middelen. Maar het wil mij voorkomen, dat de neerlandici (en zij niet alleen) de discussie eerder benutten om de gespreksgenoten een paar manieren bij te brengen: niet voor je beurt praten, niet anderen in de rede vallen, niet ingaan op een gegeven voorbeeld, bronnen bekijken, herhalingen vermijden, geïnformeerd zijn, etc. We laten dan de vraag of discussie een plaats kan zijn, waar buitenschoolse zaken binnen de school kunnen worden gebracht, graag even daar: het ’technische’ komt ons belangrijker voor.

Daarom sturen we de leerlingen naar het documentatie-centrum, waar al die problemen liggen opgestapeld, waar ze zijdelings wel weet van hebben, maar… ach, wat is het ver van mijn bed, en wat interesseert het me eigenlijk… Noodgedwongen kijken ze in de krant, zoeken de onderwerpen op, die ik vorige keer al opsomde. Problemen van vaak historische aard. Maar geschiedenis is voor 50% of meer geen hoofdvak. Voorkennis van wat in de discussie aan de orde zal komen, ontbreekt totaal. Herkenning van de ene situatie in de andere mag je niet verwachten. Hoe iets geweest is, weet men niet, hoe iets is geworden, evenmin. Waar moet je dan over praten?

Wij laten de leerlingen aansluiten op het knipselburo, op de onbegrepen krant, op het vluchtige t.v.-commentaar, maar dat is helemaal de beginsituatie niet!
Dit is de situatie:
gebrek aan spontaneïteit, geen idee van eigen individualisme, slechte taalbeheersing, een grondeloos vertrouwen in degene, die het vlotst spreekt en ideeën produceert, meestal stevig op vooroordelen gebaseerd. Geen inzicht in het eigen, laat staan andermans verleden…
Het wordt tijd, dat we in gaan zien dat we daarop aan moeten sluiten. Want ook op een gebrekkige manier kun je iets vertellen, over iets, over een ander, over jezelf. Je kan het, hoezeer gebrekkig, op een overtuigende, een ontroerende manier doen.

‘Hadden ze in de tweede wereldoorlog dan geen t.v.?’, vraagt men mij in vier havo.
‘Ik dacht dat de L.P. al honderd jaar bestond…’, vertrouwt men mij toe in vijf havo. Met die jongens en meisjes praten we over wereldproblemen, zonder dat we beseffen, dat er eigenlijk niemand is die ze deze dingen vertelt. Ze snappen niks van de wereld, en dat wordt met de dag minder en minder. Ik begrijp best, waarom ze dat documentatie-centrum eigenlijk niet moeten! Het luchtledig is zoveel eenvoudiger…

Als we iets willen bereiken met de discussie, dan moet aan deze dingen worden gewerkt. Een snelcursus contemporaine geschiedenis, bv. van de laatste dertig, veertig jaar. Enig inzicht in de veranderende moraal, die niet zo zwart-wit is, als men van thuis meekrijgt. Een beetje inzicht in het feit dat soms de moraal met voeten getreden wordt uit religieuze overwegingen (Kierkegaard), of politieke (Sartre), dat de werkelijkheid en dientengevolge de moraal iets is dat in voortdurende beweging is (Marx), dat mensen wel es naar hun drijfveren kunnen worden beoordeeld (Nietzsche) of naar hun eigenaardigheden (Freud). Zolang we daar niet aan willen, blijft discussie in hoofdzaak puur verbalisme, een aaneenschakeling van gratuite opmerkingen. Onze opvoeding van leerlingen zou daaruit moeten bestaan, dat ze tenslotte zich een bevredigende houding eigen maken tegenover de seksualiteit en het ressentiment, omdat precies deze twee de verhoudingen tegenover de medemens bepalen: hoe onbevangener men zich opstelt, hoe vrijer men ook zelf is.
De ellende is alleen dat men voor deze opvoeding zelf een weinig in die richting opgevoed moet zijn. Niemand onzer is dat, m.i. Maar we kunnen er misschien naar streven eraan te werken…2

CN


  1. Dit artikel is een vervolg op De discussie als object van toetsbare vaardigheden. []
  2. In deze laatste zinnen klinkt een echo door van het aforisme van Pascal dat als motto boven Cornets de Groots grote essay Bikini (1963) staat: ‘Il faut se connaître soi-même: quand cela ne servirait pas à trouver le vrai, cela au moins sert à régler sa vie.’ []

Plaats een reactie