Brief aan Jan Verstappen (1986)

 

Brief aan Jan Verstappen, gedateerd Leiden, 5/2/86.1
Bron: Archief Cornets de Groot.

Omslag 'Het paradijs op aarde' van Baudet.
 
Beste Jan,2

in de tijd dat ik nog geschiedenis deed (M.O.) kreeg ik les van Baudet, een Indo. Hij had net een boekje geschreven onder de knullige naam Het paradijs op aarde. Het behandelt de verhouding tussen westerlingen en de niet-westerse mens. Voor enkelen onder ons was hij wat je noemt een goeroe. Na een jaar verdween hij naar Groningen. Zijn boek is een livre de chevet geworden, maar je mag er mij de gevangenis mee in sturen (livre de cachet!). Eens lichtte hij de voorbeelden die hij geeft toe, en merkwaardigerwijze ontbreekt de toelichting, die zelf een voorbeeld is, in dat wonderlijke boek.
‘De westerse mens’, zei hij, ‘wordt voortdurend geplaagd door een kwaad geweten.’ Geen wonder: die mens beschikte van begin af aan over techniek. Dat had de buiten-europese mens niet,- niet in die mate. Het is door technische middelen dat de westerling de niet-westerse mens naar de verdommenis hielp. Neem Odysseus, zei hij. Een Griek, een westerling. Een ingenieur, die de beslissing bracht in de strijd tegen de Trojanen: Aziaten waren dat. Hij vond het Trojaanse paard uit en bracht dood en verderf in de stad. Hector is een edelman, letterlijk. Odysseus een proleet (De verhouding is die als tussen Winnetou en een willekeurige blanke – níet Old Shatterhand, die is natuurlijk in orde: een mof, een Edelgermaan. Bij Karl May begint dat al. Hij (Baudet) brengt je andere verhoudingen onder het oog: Robinson – Vrijdag, etc.). Odysseus voelt geen spijt, maar aan zijn plan: zo gauw mogelijk naar huis – kan hij geen uitvoering geven. De goden sturen hem op een tienjarige zwerftocht; hij zal moeten boeten. ‘Vergelijk dit verhaal met onze geschiedenis’, zei hij (Baudet). ‘Vervang dat paard door de a-bom der Amerikanen’. Een of twee jaar na deze les verscheen de briefwisseling tussen Claude Eatherly (de bommengooier) en Günther Anders (Off limits für das Gewissen), waaruit duidelijk wordt dat Eatherly eveneens een odyssee begonnen was. Hij ging opzichtig uit stelen, kwam in de gevangenis terecht, werd daar weer uitgehaald en begon opnieuw. Ik weet niet of Hiroshima Mon Amour vóor of na Het paradijs op aarde verschenen is. Het verhaal op zich heeft natuurlijk wel te maken met de problematiek van Baudet, de profeet.
In diezelfde tijd las ik nog het boekje Noa-noa van Paul Gauguin. De studie had ik inmiddels opgegeven. In ’63 verscheen Bikini.

1959, Het paradijs op aarde
1961, Off limits für das Gewissen
1963, Bikini,3
                  het verband is duidelijk

: de zee, die Java, Bikini en Curaçao omspoelt, is dezelfde zee.
Voeg daaraan toe, dat de ándere zee een westerse zee is, die een aantal westerse landen in een bondgenootschap bindt – de rijke landen in het noordoosten van die zee – en je ziet, waarom de Pacific (0, symbolische naam) ons zo na aan het hart ligt. Wij hebben de tropen nooit verlaten. De westerling heeft de Middellandse zee uitgebouwd tot een oceaan. Hij is nog steeds met een renaissance bezig. Hij is van gisteren.
‘Zijn wezen is: to do or to die’, zegt Cecil Rhodes.
Ons wezen is: leven en met je poten van andermans leven afblijven.
Gauguin, zelf een mixtiese natuur (zou Du Perron zeggen), geeft van het wezen van de niet-westerse mens een uitstekende psychologie.

In ’62 begon ik aan de studie Nederlands (M.O.). In ’66 sloot ik dat af. Ik nam ontslag – min of meer gedwongen: mijn betrekkingen tot de Provo-beweging vielen niet in goede aarde bij de afd. Onderwijs van Den Haag. Het waren luidruchtige jaren van werkloosheid, ik had een gezin dat voltooid was. Ik trok een weinig steun, werkte me gek voor kranten en tijdschriften en schreef met grote haast het ene boek na het andere. Geldzorgen, een toen toch niet onaardige vrouw (maar beslist geen pedagoge, althans in mijn ogen niet), behoefte aan drank om op de been te blijven.
Solliciteren moest natuurlijk niet bij de afd. Onderwijs van Den Haag gebeuren, maar bij scholen voor bijzonder onderwijs of bij scholen buiten Den Haag. Na drie jaar las ik iets waar ik op af ging. Ik was blij dat ik bij jullie terecht kon. Ik ging naar die sollicitatie toe, zonder enige verwachting: Den Haag had me doodziek gemaakt, en ik had gaandeweg de pest gekregen aan heel het onderwijs. De eerste twee jaren hield ik me gedeisd op school, wist er zelfs de weg niet. De kantine? de kapel? de kelder? Als ik ergens wezen moest, liep ik de hele school door, – zwervend. In de pauzes bleef ik in mijn lokaal. De architectuur van het gebouw joeg me schrik aan. Ik was gewend aan de Zusterstraat, de Hemsterhuisstraat, de Ketelstraat: verzakte, verwaarloosde, verpauperde gebouwen. Na twee jaar kroop ik uit mijn schulp. Er waren progressieve krachten daar: Van der Ende, Smits, jij, Schuur, Wijfelman en nog zo’n paar – heel andere lui dan zo’n engerd als Van Aalzem. Jij bleek een broer te hebben (I am a camera) die ergens kwam, waar ook ik kwam: zou er zoveel verschil tussen jullie zijn? Hoop gloorde aan de horizon. Ziehier een eenvoudig leraar: was er geen rol voor hem weggelegd in de voorhoede van het LMC?
Jullie vertrokken, de een na de ander. Opeens werd ik in de achterhoede wakker, met F., en daar waren alleen intern schermutselingen aan de orde van de dag. We irriteerden elkaar, soms kwam het tot een uitbarsting, soms tot een heftige, zoals toen, in Nijmegen, jij op het punt van vertrek naar de tropen. Het hele gedoe bracht me het water tot de lippen. Toen F. het waagde weer zo’n werkweek voor te stellen, barstte ik. Nee, zei ik en daar is het sindsdien bij gebleven. G.J. adopteerde ik: dat was er nog éen van jou. Van het Gele vel4 maakte ik een mentale bacil. Ik zou de school verzieken. De ware deugd een impuls geven, waardoor ze ging werken als een kwaad, als iets dat verboden was, of moest worden.5 Dat heeft G.J. nooit helemaal begrepen. Ik ben, behalve een goeroe voor sommige leerlingen, ook een leraar. Ik wil iemand best wetenswaardigheden bijbrengen, op mijn manier.

Ik had de Kosmische Metafoor uitgevonden. Onder de indruk van de twee kanten van de techniek – een bedreigende en een veelbelovende – bedacht ik me, dat een mens voor wie de zon gewoon opgaat, in een andere wereld leeft, dan iemand die weet dat de aarde om de zon zich wentelt. Maar Plato, met een beeld van de wereld kinderlijker dan dat van Machteld, blijkt in ander opzicht bovenmenselijk. Hoe kan dat? Waarom wordt Archimedes ‘ingehaald’ en blijft Plato actueel? In mijn essays zocht ik dat uit. Ik herleidde de K.M. tot ‘astrologie’, ‘alchemie’, ‘anti-dualisme’ en zag dat het maar hulpmiddelen waren bij Vestdijk, Mulisch, Lucebert. Ze doen ‘alsof’ de wereld zus en zo is, – ik kwam bij Vaihinger6 terecht. Ik begreep, dat als je níet alsof doet, dat je dan ‘absolutistisch’ bezig bent en een reactionaire weg inslaat. Vondel, die weet heeft van Copernicus, herstelt in de Lucifer het ptolemeïsche wereldbeeld, en weg is de provo van rond 1620. De bestrijding van dat obscurantisme was Bikini. Maar uitgerekend ik werd als obscurantist nagewezen, door Sötemann, door Blok.7 Ook op dit front werd ik verslagen, terwijl ik nog doende was te onderzoeken waar ik me eigenlijk mee bezig hield. Want het inzicht dat nu zo makkelijk uit de tikmachine komt, bezat ik toen natuurlijk nog niet: ik kon me dan ook niet verdedigen. En nu heb ik daar geen trek meer in.

Een derde front werd geopend: op de Denneweg. Er kwam een winkeliersvereniging. De bewustwording van de winkelier kan niet anders dan schade opleveren aan de ziel van een straat, een buurt. Daar kwamen ze, met een trekharmonica, met een jazz-orkest, met braderieën, saté op straat, drank op de stoep. De Denneweg werd een Sesamstraat voor grote mensen. In mijn gezin werd dit met gejuich ontvangen, en in het geniep opende ik een tegenfront met behulp van de Pedagogische Eros, waar toevallig vandaag aandacht aan wordt besteed in De Volkskrant.
Thuis, wanneer de woning leeg liep op, iedereen op zoek naar vertier daarbuiten, boog ik me over een essay en pompte me wat vrolijkheid in. Ik kan heel goed vrolijk zijn, al stromen de tranen me over de wangen. Ik kondigde mijn vertrek aan. Mijn ouders overleden binnen een jaar, twee maanden na mijn vader stierf ook mijn lievelingstante. Ik was in alle opzichten verlaten door iedereen. Zelfs ‘Narda’ zocht een vluchtweg – maar wie is tegen de Pedagogische Eros bestand? En tegen mij, als ik me naast hem opstel? Zij bleef.

Met haar kon ik weer alle kanten op. Ik schreef weer. Een roman deze keer, en jij schreef erover met een inzicht en een begrip waarover ik me verheugde.8 Je had me goed door, en dat wist ik ook wel. Onze verwantschap, die zee, de tropen. Maar Bikini – nee, dat wíst ik niet: iedereen vond dat iets ‘geks’. Je verraste me telkens opnieuw. Ik werd me dat voor het eerst scherp bewust, toen je naar R’dam was vertrokken en daar een toneeluitvoering had, waarbij Bikini in het middelpunt stond, en waar je toen een citaat uit Randstad9 te pas bracht. Dat heeft me toen getroffen als een bewijs van welwillendheid op zijn minst en misschien als een bewijs van vriendschap – hoopte ik. Mij heeft je vertrek van school toen pijn gedaan: misschien had ik het er met je over. Maar ik begreep dat dit een goede weg was voor jou. Stampij met anderen (F.) heb ik er maar niet over gemaakt. En sindsdien overlaad je mij met attenties: het lijdt natuurlijk geen twijfel, of Ik predik de nadorst10 is een idee van jou. Zoals jij het ook was, die bij een eerder afscheid het spel met de citaten voor mij verzon, heel inventief en met grote zorg uitgewerkt. Ook het persbericht dat me overdonderde, toen de journaliste het eenvoudig voorlas, komt uit jouw koker.

Het stuk dat je in het aan mij gewijde boekje schreef, is me meer dan lief. Het is ongetwijfeld het beste dat er in te lezen valt, het meest welgemeende, het is bij alle vlotheid van schriftuur goed doordacht en in een stijl die de gemoedsbeweging nauwkeurig weergeeft. Je hebt er veel in geïnvesteerd, en niet alleen in tijd en arbeid, maar vooral in vriendschap. Ik ben je daar diep dankbaar voor.

Ik ben op het moment bezig met de correctie van Tropische jaren, dat een beeld geeft van mijn jeugd in Batavia gedurende de oorlog. Ik denk dat het je bevallen zal; misschien is het een waardige opvolger van Bikini. Ik hoop dat ik je daar een plezier mee kan doen: een kleine vergoeding voor wat je allemaal voor mij hebt willen doen.

Mijn verjaardag kan ik door geldgebrek helaas niet vieren. Maar ik wil je graag met J. uitnodigen, als het kan op 21 feb., voor een etentje te onzent. En om bij te praten, wat we al zo lang hebben laten liggen.
Jan, al het beste voor jou en de jouwen, en tot gauw. (Bel me even voor die afspraak, svp.), je

Rudy
 


  1. Deze brief is een reactie op Jan Verstappens bijdrage De man van Bikini aan het liber amicorum Ik predik de nadorst. []
  2. Jan Verstappen, geboren op Curaçao en collega-leraar Nederlands van Cornets de Groot aan het Lodewijk Makeblijde College in Rijswijk. Schreef recensies van Cornets de Groots werk in onder meer De nieuwe linie en de Haagsche Courant. []
  3. Zie Bikini. []
  4. Lerarenorgaan van het LMC, van 1970-1985 onder redactie van Cornets de Groot. []
  5. Deze aan Nietzsche ontleende gedachte is letterlijk overgenomen uit Cornets de Groots essay De allegorische interpretatie van ‘Aktaion onder de sterren’. []
  6. H. Vaihinger, auteur van Die Philosophie des Als Ob: System der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menschheit auf Grund eines idealistischen Positivismus, Leipzig, 1922. Cornets de Groot heeft nooit over hem gepubliceerd. []
  7. A.L. Sötemann, Achtergronden bij enige critici en W. Blok, Boekbeoordelingen, beide in de Nieuwe Taalgids. Cornets de Groot diende beiden van repliek in respectievelijk het Nawoord van Een wijze van lev/zen en in Intieme optiek. []
  8. Zie Verstappens recensie van Liefde, wat heet! in Het Binnenhof. []
  9. Bikini verscheen in Randstad nr. 5 (lente 1963). []
  10. Liber amicorum voor Cornets de Groot bij zijn afscheid van het Lodewijk Makeblijde College, zie noot 1. []

Plaats een reactie