Een krabbel…

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 11e jrg., nr. 11, april 1980.

Door Cornets de Groot ontworpen frontispice
 
Tegen de invoering van éen mensopvatting, éen onderzoeksmethode, éen veronderstelling over gedrag, éen specifiek taalgebruik dat doorspekt is met ‘processen’, ‘deelprocessen’, ‘modellen’ en dergelijk modieus vreemds meer, heb ik me van begin af aan verzet: ik voelde er niets voor en voel er hoe langer hoe minder voor. Ik ben ervoor de traditie van het LMC hoog te houden: een veelheid van gezichtspunten, een rijk geschakeerde omgang met de werkelijkheid, een differentiële psychologie, die onderscheidt tussen Jos en Geert; een opvatting van onderwijs waarin het begrip ‘kwantitatieve gedragsanalyse’ niet het sjibolet is, dat de geesten verbroedert. Dat was allemaal tegen het OMO-boek gericht. Maar nu is er die enquête, waar ik het in mijn vorige krabbel al over had, en waarvan ik zei, dat die ons langs de weg van onbewuste beïnvloeding ten onrechte wil doen geloven, dat ‘vormingsgebieden’ van oneindig groter belang zijn dan onze culturele achtergrond en een door eigen creativiteit veroverde toekomst.
Ook de enquête is een uiting van het geloof dat gedrag te determineren is. Vraag zoveel mogelijk mensen naar hun door ons min of meer voorgeprogrammeerde opvatting, filter die van de minderheid uit, trek dan je conclusies, en zeg dat deze van belang zijn omdat een meerderheid ze voor waar, wenselijk of nastrevenswaard houdt. Zo werd Frankrijk in het recente verleden geregeerd – op democratische wijze, met een verpletterende – niet een overtuigende, nimmer een overtuigende – meerderheid.
Op het LMC is een strijd gaande tussen hen die van gedragsanalyse hun specialisme en hun beroepsgeheim hebben gemaakt, en hen die in gedrag níet een monocausale verklaring vinden voor falend onderwijs. Tussen hen die hun invloed en manipulerend vermogen richten op de suggestibiliteit van het levend materiaal waar ze mee omgaan, en hen die in een dergelijke werkwijze de techniek van de repressieve tolerantie herkennen en die de legitimiteit van hun verzet ontlenen aan hun inzicht dat uitschakeling van openheid en discussie nooit de prijs kan zijn voor hoogwaardig onderwijs.
Mijn opvatting luidt, dat door technische ingrepen discussie wordt omzeild. Toen ik mijn oproep tot bundeling der (dissidente) krachten ophing, wekte dat behalve lachlust, sympathie en solidariteit, ook wrevel en weerzin. Toch bereik je langs deze weg de stof waarover gepraat moet worden: ‘Hoe zijn de verhoudingen op het LMC? Wat brengen ze voort?’
Zou de stimulans die er van OMO en de Enquête uitgaat werkelijk een ongecompliceerd en zachtzinnig karakter zodanig kunnen prikkelen, dat hij zich noodgedwongen ontpopt als opinievormer? Hoe onvoorspelbaar kan gedrag soms zijn.

Ik ben als adept van de ideeën van Cobra (lees Lucebert) geenszins iemand die erop uit is, de menselijke geest te isoleren van het lichaam. Ik erken het wetenschappelijk inzicht dat geestelijke activiteit in het lichamelijke is verankerd. Maar ik zeg erbij, dat wij de wereld niet hoeven te accepteren zoals die is. Als wij aansprakelijk zijn voor haar, dan zijn wij dat omdat wij kunnen pogen haar te veranderen: wij verdienen de wereld die we hebben, omdat we het goed hebben gevonden dat ze is zoals ze is. Daarom denk ik dat de mens – al is hij te definiëren als een chemisch proces1 – niet eenzijdig hoeft te worden opgevat als een bundel reflexen op een gegeven omgeving, op een aantal gegeven vormingsgebieden.
Ik geloof dat als je dat wel doet, dat je dan bezig bent met de directe aktualiteit, niet met de mogelijkheden van onze pupillen. Met het cognitieve, niet met het affectieve. Behalve dat de mens, dit chemisch proces, leerzaam of onleerzaam is, is hij ook nog een gevoelig wezen. In de door gevoelens opgeroepen behoeften aan creativiteit, aan introspectie en meditatie komt de school in geen enkel opzicht tegemoet. Het leerplan conform OMO, de voorstellen zoals die uit de uitkomsten der enquête (tot mij) spreken, beloven weinig.

Ik wil hier niet een wereld van woorden ontwerpen, die in geen enkele opzicht beantwoordt aan de realiteit. Ik wil geen aanleiding geven tot misverstand. Ik wil een paar dingen zeggen die niet moeten worden verzwegen.
In de eerste plaats dit, dat een beleid, wil het zinnig zijn, steunen moet op overmacht van opinie. Wie dat niet wil, is aangewezen op het recht van de onredelijkheid: het recht gelijk te hebben, ook al is het duidelijk dat men dat gelijk niet heeft. In dit verband is de volgende vraag het overpeinzen waard:
Kan het niet zijn dat op het LMC het klimaat veel te gunstig is voor operaties binnen kleinere of grotere groepen, zodat het niet ondenkbaar is, dat die geïsoleerd raken en niet meer beantwoorden aan wat de communis opinio voorzweeft? Heeft de a.d.v. niet zelf de hand gehad in deze ontwikkeling toen zij het ‘goed vond’ dat zij belangrijke taken van overleg en ontwerp overliet – eerst aan de ‘sectievoorzittersvergadering’, vervolgens aan allerlei commissies? Hoe te verklaren dat allerlei instanties entoesiast bezig zijn, onder inzet van de volledige persoonlijkheid, terwijl die niet evenveel entoesiasme terug ontvangen, en integendeel iets, dat lijkt op ondankbaarheid? Ik heb het hier over het studielessenprobleem: een kwestie die ondergeschikt behoort te zijn aan het vraagstuk van de algemene doelstellingen, maar die door ‘een wereld van woorden’ – van twee kanten tegelijk – een eigen leven krijgt als prestigezaak, die veel tijd, veel pijn, veel nieuwe… woorden zal gaan kosten, en eigenlijk niet veel meer bereiken zal, dan dat het ware probleem onder tafel gewerkt wordt; dan dat verschillende collega’s tegenover elkaar komen te staan, die, wat mij betreft, best naast elkaar mogen blijven.

De identiteitscrisis van onze hypochonder, het LMC, – wanneer werd het ontdekt – of moet ik zeggen: geconstrueerd? Zoiets komt niet zomaar uit de lucht vallen: het doet zich voor. Als realiteit? Ik vind van nee. Als idee? Ik vind van ja. Want retrospectie geeft me geen enkel uitsluitsel omtrent het geboorte-uur van deze ziekte. Ontpopte zij zich met het vertrek van De Wolf? Met het ineenzijgen van de leerlingen raad? Van de a.d.v. – zie boven? Met de geringe overlevingskansen van de woensdagmiddag? De opheffing van Reep en het cultureel decanaat? Het vertrek van Salverda en het praatcafé?
Maar móet je wel zeggen dat een idee bv. geen zaak is, om je in te verdiepen? Integendeel: een hypochonder is ziek. En de geneesmiddelen die hij zoekt, zijn niet deze waar hij baat bij vindt.
In het bovenstaande heb ik mijn bezwaren tegen de voorgestelde therapie uiteengezet: Geen OMO, maar persoonlijke aandacht voor de persoonlijke pupil: geen gedragsanalyse.
Geen vormingsgebieden, maar het wekken van belangstelling voor (voorlopig de eigen) culturele achtergrond, waar de eigen creativiteit op in kan haken, en – bij een ontwikkeld kritisch vermogen – in in kan grijpen.
Niet zoeken naar het verband tussen vormingsgebied en wenselijk gedrag, maar naar dat tussen cultuur en zintuig, dat bij een zo chemisch in elkaar gezet lichaam als het menselijke, ongetwijfeld moet bestaan.
Ruimte voor exposities van werk van eigen bodem, voor meditatie, introspectie, bespiegeling, creatief schrijven: ik bedoel: een stilteruimte, zwijgen verplicht – ik bedoel: de kapel. Wij spreken van een identiteitscrisis, omdat dat ding leeg staat. Wel – vul het!2

CN


  1. Ontleend aan de bekende uitspraak ‘De mens is een chemisch proces als een ander’ van neopositivist W.F. Hermans. []
  2. Het LMC – immers een katholieke scholengemeenschap – beschikte over een kapelruimte. Het valt op dat Cornets de Groot ook met dit voorstel aansluit op Vestdijks De toekomst der religie, dat op de slotpagina’s een pleidooi houdt voor het kloosterleven als opleidingsinstituut voor pedagogen. []

Plaats een reactie