O Nederlandse taal!

 

Bron: Vlaamse Gids, 57e jrg., nr. 3 (mrt 1973), p. 43-46/51.
Over: Vondel, Huygens.

[p. 43]

1. Vondel / Ik weet niet of iemand ooit uit vrije wil zijn werk wel lezen zou: het lijkt te veel gevraagd. Onspeelbaar toneel, hoe zou dat leesbaar kunnen zijn? Neem de Lucifer bv.: daar is geen handeling in dat stuk! En toch – zou er vroeg of laat iemand niet tegen willen werpen dat ook bij Beckett ‘handeling’ een heel onzeker iets is? Maar dan – zegt men, Vondels problematiek is niet actueel! Nee, zegt een derde, tenzij je bedenkt hoe revolutionair het Godsplan nog is. Wordt daardoor de underdog Adam niet boven het Engelsdom verheven? Gedraagt Lucifer zich niet als de eerste de beste contra-revolutionair die in zijn conservatisme de status quo wil handhaven? En als hij nog lang niet uitgepraat is, komt er weer een ander die hem met een derde argument tegen de Lucifer vloert: ‘Dat treurspel – zegt hij, ‘is in weerwil van alle actualiteit geen spel van deze wereld’.
Er is een eind aan iedere redetwist. Al is het maar door een kreet uit nood.

2 Treurspeldichter / In hoever is zo iemand een dichter? ’t Is maar een vraag om de dialoog over Vondel gaande te houden, een vraag naar het technische, zo lijkt het. 0 Nederlandse taal, waar zijn uw mysteries?
Zo komen we door een zinloze vraag een zinloos antwoord aan de weet, doordat we van bv. de Lucifer de mannelijke rijmwoorden beginnen te catalogiseren, om vast te stellen wat Vondel rijmtechnisch presteert. Het spel is ± 2190 verzen groot en daarvan heeft ongeveer de helft, ± 1090 verzen, een beklemtoond woordeinde. Van zulke woordeinden kent het Nederlands er 680; maar Vondel gebruikt er voor de Lucifer maar 128. En van dit aantal komen er liefst 50 in één paar rijmwoorden voor.
Zodat er 78 rijmklanken overblijven die vaker worden benut. Opvallend is de frequentie van de rijmklanken -eit (26 paar, -aan (24 paar) en -oon (15 paar en één trits). Interessanter is het natuurlijk te weten dat Vondels vindingrijkheid teleurstellend lijkt: voor het woordeinde -oon produceert hij zes variaties: schoon, toon, geboon, gewoon, verschoon en hoon.
Bij minder vaak voorkomende woordeinden 1) is het aanbod van afwisselend materiaal nog kleiner; zie bv. de complete reeks op -il: wil ge-

[p. 44]

schil / wil geschil / wil geschil / ; en die op -em: hem stem / hem stem / stem hem / stem hem / stem hem /.
Maar aardig is het te moeten vaststellen dat Vondel het woord Lucifer altijd laat rijmen op het doffer klinkende star (= ster). Wordt de vorm hier beïnvloed door het ‘ideologische’?
Bekijk de volgende reeks, deze op -ent: gewend element / rent element / element inneprent / aangewend element / kent element / (ent kent / schent kent /). Op de tussen haken geplaatste rijmwoorden na, is de hele reeks afkomstig uit het eerste bedrijf, dat zich in hoofdzaak druk maakt om de schepping – de elementen.
Over rijmtechniek en ideologie gesproken: ook de volgende en voorlopig laatste rij mag er wezen:
gelijk rijk / gelijk rijk / gelijk rijk / rijk gelijk / gelijk blijk / rijk gelijk / rijk muzijk / rijk muzijk / rijk ongelijk / muzijk rijk / ongelijk rijk / rijk gelijk /. De rijmwoorden muzijk zijn uit het derde bedrijf afkomstig, waarin de stemming zweeft tussen blijheid en druk. In deze reeks is niet alleen het ‘ideologische’ maar ook het aristotelisch voorschrift dat de held tussen vroom en onvroom zwevend houdt, verantwoordelijk voor het hier zo verrassende woord ‘muzijk’.
Een teleurstellend onderzoek? Toch treft éénmaal een trouvaille die ‘dichterlijk’ genoemd kan worden, t.w. in de rijmwoorden ‘nimmermeer – bliksemspeer’, met herhaling van de i-klank en de toonloze e op overeenkomstige, en herhaling van de m-klank op verdeelde plaats.

3. Nu moet ghy Hofwijck sien. Moet rijm ingewikkeld zijn om ‘dichterlijk’ genoemd te kunnen worden? Kleine tegenslagen mogen we niet tellen. Daarom – laten we, een overeenkomstig onderzoek instellen naar het rijm bij Huygens. Alleen omdat we het toevallig bij de hand hebben (in die mooie fotografische herdruk van Servire, door P.J.H. Vermeeren bezorgd), valt onze keus op Hofwijck. Het gedicht is ± 2840 verzen lang en ongeveer de helft ervan zal wel een mannelijk woordeinde hebben: 1420. Huygens kan met 119 verschillende woordeinden toe in zijn staand rijm: 11 minder dan Vondel. Van de woordeinden die maar in één rijmend paar voorkomen, tel je er bij hem 38 – dat is 12 paren minder dan bij Vondel.
Welke woordeinden komen er bij Huygens het vaakst voor?
Die op -aan: 39 paar.
Die op -eit: 24 paar.
die op -aar/t: 22 paar.
Aan en eit zijn bij beide dichters in ieder geval zeer produktief. Maar op -aar/t heeft Vondel 4 paar rijmwoorden; Huygens op -oon eveneens 4 paar (zij het met meer variatie dan bij de treurspeldichter: toon schoon / geloond gekroond / zoon toon / schoon troon /).
Rijtjes met even weinig variatie als Vondel vertoont ook Huygens wel: op -il : stil wil / wil stil / gespil gevild /. Op -alk : wolk volk / volk wolk /.
Maar het zijn geen lange rijtjes, behalve dan dit op -ijn, waarin 22 x zijn; 10 x pijn; 4 x schijn; 3 x mijn, 3 x wijn en de eens voorkomende woorden azijn, Trijn, lijn en Latijn.
In totaal 23 paar tegenover de drie paren bij Vondel (2 x schijn, 2 x kristallijn, 1 x zwijn).
De klap op de vuurpijl levert het

[p. 45]

woordeinde -of. Ik geef u beide reeksen, eerst die van Vondel, dan die van Huygens:
I – stof hof / lof hof / lof hof / hof stof / stof hof / stof hof / stof lof / hof lof / lof hof stof / : 8 paren en een trits.
II – stof lof / lof stof / verlof grof / stof lof / hof of / stof lof / stof hof / : 8 paren, bij enige variatie in woordkeus.
Maar Vondels Lucifer speelt in de hemelhof en Huygens looft Hofwijk; Vondel houdt zich, om Adam, bezig met het stoffelijke – voor Huygens is alle ervaring en kennis stof tot dichten.
Bij gelijkheid van klank uit zich in deze reeksen toch ook verschil in betekenis.
Frappanter rijtjes lenen zich voor een quizz. Van wie is ’t ene rijtje op -eit en van wie het andere? En idem, bij het woordeind -ier.

I voorzienigheid
gezeid
tijd
slijt
leit
verheid
gierigheid
geleid
gezeid
bescheid
tapijt
tijd
bewegelijkheid
leit
kwijt
verwijt
strijdt
zijt
gepleit
bescheid
stevigheid
hevigheid
gerustheid
gezeid
zijt
tijd
gezeid
barmhartigheid
vreedzaamheid
gezeid
zijt
kwijt
gevleid
bescheid
spijt
tijd
enigheid
verbolgenheid
rijdt
altijd
gerechtigheid
ontzeid
respijt
kwijt
verbolgenheid
bescheid
tijd
kwijt
II majesteit
eerbiedigheid
kwijt
zijt
gewijd
zijt
tijd
overwijd
majesteit
beleid
tegenwoordigheid
beleid
verblijd
nijd
bescheid
ongeduldigheid
beleid
wanschapenheid
majesteit
gehoorzaamheid
wederspanningheid
majesteit
gerechtigheid
onbescheid
majesteit
toegeleid
heerlijkheid
toegeleid
dapperheid
beleid
verleid
pleit
gereehtigheid
ondankbaarheid
nederigheid
beleid
misleid
wederspanningheid
majesteit
beleid
majesteit
ondankbaarheid
majesteit
onderscheid
verleid
onderworpenheid
bijt
strijd
bestrijdt
gewijd

 

I zwier
vier (2)
dier
vier (2)
fier
banier
saffier
vier (2)
vier (2)
dier
vier (2)
hier
II hier
getier
bestier
gesoupir
getier
hier
papier
hier
papier
fier
vier (2)
papier

[p. 46]

hier
banier
hier
banier
banier
laurier
hier
vier (2)
papier

Tot slot, voor ons aller genoegen, een rijtje op -iep, waarvan u de auteur zó raden zult:

riep
schiep
schiep
riep
diep
schiep

4. Blijkbaar (we komen terug op de vraag uit de aanhef van § 3) hoeft rijm niet ingewikkeld te zijn, om aanspraak te maken op het predikaat dichterlijk. Het kan zelfs heel eenvoudig wezen.
In de Lucifer troffen we het niet aan, maar in Hofwijck zagen we wel 20 gevallen van rijk rijm.
Een paar voorbeelden:

2666

Een Meisjen tusschen moy en lydelick van aensien,
Daer in sich Moeders deughd ontwijffelick laet aensien

of:

1

(De groote Webb is af; en ’t Hof genoegh beschreven:
Eens moet het Hofwijck zijn. Wie kent den draed van ’t leven,
hoe kort hij is, hoe taeij ?) de snaer die heldste luytdt
Scheid d’eerste menighmael van leven en van Luyt…

Van deze kwaliteit, twee eendere klanken met tweemaal andere zin, is Huygens’ rijke rijm praktisch altijd. En indien niet – maar dat zijn uitzonderingen – dan tut hij het rijm tot dubbelrijm op, en redt zich uit uw zwakheid, o Nederlandse taal!

1637

(De Zee is niet diep, wij ’n keuren op’ end’ op)
Wat van haer maecksel is, en waerse ’t Sout van daen heeft,
Wat datse vande Son, wat datse van de Maen heeft…

of

1769

(Soo voerick mit men Pleun: wat had ick s’op epast,)
Eer ’t ja-woord schuyven wouw: dan wouwse, maer sen sou niet:
Die molen liep rondom: dan souse, maer sen wouw niet…

Daar is geest in zijn rijm. En poëzie. En gecompliceerdheid die voor die van ‘nimmermeer /bliksemspeer’ niet onder hoeft te doen.

5. 0 barse zanger: woorden waar Focquenbroch Huygens mee kritiseert. De 17e-eeuwse termen beloven veel, als je Vondel en Huygens tegenover elkaar plaatst: hoogdravendheid tegenover spitsigheid van denken en van taal.
Wat zijn de hedendaagse synoniemen? Absoluut tegenover relativerend? – stringent tegenover probabilistisch? Misschien beide; maar de eerste termen zouden dan betrokken moeten worden op de inhoud, de laatste op de vorm, hoewel…
Spitsigheid van geest is eerder een aforistische kwaliteit, spitsigheid van taal een epigrammatische; dus is het eerste aan het filosoferen, het laatste aan het dichten zeer verwant. Die synthese van beide genres gaf Focquenbroch reden tot kritiek:

Hoe droevig komt het, hoe onnozel en hoe smal,
Als men de gaaf niet heeft van iets in dicht te zeggen,

[p. 51]

Tenzij men t’ stadig weer met ondicht uit moet leggen?

Inderdaad, Huygens had zijn ideeën, en al wat hem voorzweeft, daar legt hij het ook op aan. Niettemin is het niet het ‘ideologische’ dat hem het scenario voor zijn lang gedicht ingeeft; daarvoor is veel eerder het toeval (of laten we spreken van: de logica van de poëzie) verantwoordelijk, waardoor het ideologische zich naar zijn bestemming voeren laat:

Wij lijden van den Rijm, al dat het Schip in Zee
Van vloed en ebbe lijdt: wij leggen ’t op de ree,
De ree van Reden aen…

Onberekenbaarheid die de Rede richt: dat schenkt Vastaerts poëzie die voor het verstand zo onvaste, maar klare raadselachtigheid.

Plaats een reactie