Reactie op ‘Ik predik de nadorst’

 

Vier vellen in handschrift, ongepubliceerd, 1986.
Bron: Archief Cornets de Groot.
Cornets de Groot neemt 'Ik predik de nadorst' in ontvangst, 1986.
Cornets de Groot neemt ‘Ik predik de nadorst’ in ontvangst, 1986.

[p. 1]

Maar het lijkt helemaal niet! Ik zie er veel ongelukkiger uit!
[Byron, over ’t portret dat Thorwaldsen van hem maakte]*

Een boekje wijden aan een schrijver is vragen om commentaar.
Ik ben heel blij met Ik predik de nadorst. Ik vind de titel treffend, de compositie – van sollicitatie tot heiligverklaring – wel doordacht. Ik wil er graag op reageren op een niet erg systematische manier, helaas, of het moet het systeem zijn, waarvan ik mij pas achteraf rekenschap kan geven. Mijn gewone manier van uit de boekenkast rollen en kijken waar ik blijf liggen.1
Emma’s bijdrage2 levert het uitgangspunt: een aforisme van Tze Koeng die zijn eerbied betoont aan de geest van de meester, ongetwijfeld een goeroe, zo’n man die zich een enkele keer per jaar aan zijn volgelingen toont. Volgelingen die natuurlijk nuchter genoeg zijn om niet in zwijm te vallen bij dit wonder; de goeroe’s van vroeger, dat waren andere jongens dan de Bhagwans van vandaag.
Ik heb me over die verhouding goeroe-chela altijd verbaasd. Zo’n leerling volgde zijn meester na, met oprechte liefde, bevocht hem – met oprechte haat, en legde het keer op keer weer af, waarschijnlijk uit eerbied. ’t Lijkt zo on-Oosters, dat gedrag. Zo Grieks, zo Oidipous-achtig. En dat was ’t ook. Want heel die liefde en heel die haat, dat waren uitsluitend emoties, die hemzelf betroffen: ze golden alleen in schijn de meester. Die heel hoge muur uit het aforisme, dat is een obstakel, die de nieuwsgierige zichzelf op de weg heeft gelegd. Zelfstrijd. Nieuwsgierigheid naar het Zelf. Wat te bestrijden is, is niet de meester, maar een zekere, kinderlijke afhankelijkheid van wie je als groter, wijzer, sterker waant, zolang je weigert ‘groot’ te worden. Zodra je groot genoeg bent, wandel je door die muren heen. Ze bestaan alleen op het netvlies van je innerlijk oog. De ruimte was niet omsloten. Het was een open ruimte.
De chaos en de volheid:3 het is hetzelfde. Een tautologie. Daar is het boek. Een stapel bedrukt papier, een object uit de fysische wereld.4 Hier, binnen in, is het boek een bundel van voorstellingen, een wereld – onzichtbaar voor de geliefde, die naast je zit. Zo gemakkelijk dring je binnen bij een ander als je een boek bent, een prent, een liedje – een mens. De open ruimte,5 dat is mijn definitie van de eenzaamheid. Het is de plaats – overal – waartoe iedereen en alles, goed en kwaad, toegang heeft: niet als fysisch object, maar als psychisch verschijnsel: herinnering, ervaring, voorstelling, idee, – het is mijn ‘contra-terrein’,6 een markt, kleurig, schreeuwerig, waar je soms voor geen geld schatten vandaan sleept. Er is niets uitzonderlijks aan wat ik hier over mezelf vertel. Ik ben er een, zoals er velen zijn, en ik wil ook zo wezen.
Hoe komt het dan, dat mijn goede vriend Willem mij voor ‘gesloten’, voor ‘hermetisch’ houdt?7 Hij voert zijn katholicisme aan, maar daaraan ligt het niet. Als dat zo was, had Van Dun niet gezegd: ‘Je moet er geen lerarenkamer vol van hebben’8 (Besefte hij niet, dat hij er wèl een lerarenkamer vol van had?) Nee, Papenheimers weten altijd alles van mij.
Het ligt aan twee dingen. Wat ‘open’ is, is ‘gesloten’. Wat ‘gesloten’ is, kun je openen. Umberto Eco weet daar alles van.9
Maar het ligt vooral aan die ‘degelijke Leidse vorming’.

* Met deze voetnoot vervalt het motto.
Ik zie er precies zo uit, als men mij hier in foto’s, tekeningen, tekst en muziek heeft af- en uitgebeeld. Mijn dank aan allen.

[p. 2]

Mijn vorming vond plaats in de bush-bush, en daar was ’t oorlog.
’t Was nogal chaotisch, schrikaanjagend, boeiend, dramatisch, dat leventje van mij. Mij is nimmer geleerd mijn kracht te zoeken in ‘planning’, bezonnenheid, artistieke beperking (Goethe’s meesterschap), ordening, harmonisering, opheldering van innerlijke chaos: Leiden ligt niet in de tropen. Frans10 heeft het daar nóg moeilijk mee, maar heus: ik ben een oorlogsslachtoffertje, dat nooit meer geneest. Dat, toen de bevrijding kwam, zich te goed kon doen aan drank, cigaretten en regelrechte vreetpartijen. Laat die bevrijding nooit meer ophouden. Levenslang iedere dag Bevrijdingsdag! Dat moet te begrijpen zijn.
Mijn kleding: ik heb aan de Nederlandse claustrofilie (kleine huisjes, enge kamertjes, een hemd, een overhemd, een trui, een colbert, een overjas) nooit goed kunnen wennen: ik ben een Indo.

In de derde rij, net 'terug' uit Indië in de HBS van 1946-1947, met hemd, overhemd, trui en colbert. Zijn zus Loes zit rechts vooraan met donkere trui.
In de derde rij, net ’terug’ uit Indië in de HBS van 1946-1947, met hemd, overhemd, trui en colbert. Zijn zus Loes zit rechts vooraan met donkere trui.

Ik kwam op mijn 16e in Nederland. Ik keek rond in een vreemde wereld. Ik werd opnieuw geboren,11 leerde alles opnieuw, verstond (nee: niet begreep!) Bert Schierbeek, Lucebert, Andreus, de chaos, de volheid. Ik schreef een krankjorum stuk, Bikini,12 ik vond de Kosmische Metafoor13 uit, en Bikini maakte zijn slachtoffers: Jan VS is de enige niet.14
Wat is Bikini? Het is de samenvatting van leven en poëzie, een wereld. Het visioen van een achttienjarige. Ik was w.i.w. 34 toen, maar trek er die 16 tropische jaren15 maar van af. Ik heb de consequenties van Bikini zoveel mogelijk getrokken, gehinderd door hufters als Sötemann en Blok, die de a-bom niet in ’t water kunnen zien schijnen, en die, over mijn rug hoogleraar zijn geworden.16 Ik haat ze hartstochtelijk en weiger die haat te relativeren.17
Overal is mijn Kosmische Metafoor werkzaam: Bij Vestdijk, in zijn astrologie, bij Mulisch, in zijn alchemie, bij Lucebert, in zijn gnosticisme; bij Elburg, in zijn trobar clus.18 Mijn opvatting was dat je 8 minuten voor moet blijven op de zonsopkomst, als je te middernacht niet van gisteren wilt zijn. Ja, Jan, ik ben een profeet, en ik heb je – zonder dit ooit eerder te weten – verontrust, en dat is uitstekend. Profeten, zieners: ze zeggen maar wat, en er komt bitter weinig uit van wat ze zeggen. Maar geloof me: als ze niets zeggen, gebeurt er helemaal niks. Acht minuten is niet veel, en ik ben Vestdijk niet, helaas. Maar jij: ook jij hebt weet van die acht minuten. Nee, je loopt niet achter, je loopt naast mij, je haalt me al in, we leven in een vreemde wereld. De tropen, de oorlog, het kolonialisme: in die ervaringen begrepen we elkaar. Ons onmiddellijk begrip van wat die poëziedag moest zijn: Rebel, mijn hart!19 Anti-Janmaat? Anti-discriminatie? Solidariteit? Naastenliefde van boven-af, omdat ’t ons zo goed gaat? Naastenliefde, uit angst en schuldgevoel?20 ’t Was ons niet genoeg: wij vragen naastenliefde als streven naar volmaaktheid. Van onszelf. Van de wereld. Omdat met Bikini het leven zelf ’t hogere is geworden,21 en laat iedereen met zijn poten van dat leven blijven.

En ik kwam op school, wat deed ik daar in godsnaam?
O zeker, ik had ideeën, en Piet Smits geeft daar in een surreëel en subtiel opstel een indringend beeld van.22 Maar voerde ik die ideeën uit? De eerste drie jaar wist ik niet, hoe en wat onderwijs was. Ik luisterde, ik probeerde eens wat, ik deed maar wat. Ik liet halve gare boekjes vol krassen (Struikelblokken: hu!). Tot ik dacht: ‘als jij je leven wilt

[p. 3]

verpesten, best, jongen. Maar moet je dan al die kinderen meeslepen in je val?’
En toen deed ik, wat ik deed, en dat beviel me, en niet mij alleen.
’t Is zo eenvoudig. Zeg tegen een kind dat het iets niet kan. Prent hem in dat hij het ook niet wil. ’t Zal geloven dat hen dan ook niet hoeft. Maar zeg, dat hij de gave heeft. Dat hij ’t al snapt, voor je ’t hem hebt uitgelegd. Het betaalt je met rente terug, wat je in hem investeert. Het een eenvoudige, economische wet. Je wordt beiden armer, of beiden rijker. Vincent23 beschrijft het type leraar dat mij als voorbeeld voorzweeft, en met zijn uitweidingen over het kloosterleven heeft hij meer gelijk, dan hij misschien denkt. “Er is veel van een kloosterling in mij, naar ik ontdekt heb”, schrijft Vestdijk aan Theun de Vries over zijn verblijf in St. Michielsgestel (brief 52), “- met behoud van alle cynisme en joie de vivre, natuurlijk”. Zoiets zou ik graag gezegd willen hebben… De H4-werkweken hadden dat karakter, al blijft Evert alleen het drinken van wodka met peper bij.24 Als hij me eens komt opzoeken in Leiden, zal ik dat geheugen eens opfrissen! Gezagsgetrouwer tiep dan ik ben, moet hij nog ontmoeten! Het allerschandelijkste is, dat hij zijn vooroordelen heeft overgedragen op Frans Houdijk, die mij voor een groter veelvraat houdt, dan hijzelf – Frans bedoel ik – is.25

Theodore de St. Juste Milieu!26 Ja, die heeft ook nog even geleefd. De scherpzinnige analyse van Jan Streng27 voert, het kan ook niet anders, tot de juiste conclusie. Ook hij ziet iets duisters en geslotens, maar ik vind ‘het heilige juiste midden’ de enig ware vertaling om die duisternis op te heffen. ‘Het godsgeschenk van het heilige juiste midden’ om helemaal compleet te zijn. De naam geeft alle aanleiding om aan St. Juste te denken èn aan Guizot: meer ruimte naar rechts is er niet. Het uiterste midden is een grens, waar Theodore zich niet heen laat drukken, waarover heen hij zich niet laat trekken. De ruimte naar links? Nee, een lid van het Comité du Salut Public, een terrorist in de gedaante van een goog of loog is Theodore niet. De naam is een schuilnaam voor… Fabius (Cunctator). Hij kreeg weinig tegenspel, en dat is de reden waarom hij ophield te bestaan. Maar ‘links’ in de zin van de Fabians, van G.B. Shaw, hoop ik wel te zijn. Wie ziet Shaw met onze gogen en logen aan éen tafel zitten? Nee toch!?28
De naam Theodore de St. Juste Milieu is een vondst van Greshoff, die altijd “de dominee, de dokter, de notaris” op de hak nam als prototypen van de bourgeois satisfait. In een artikel29 vond hij deze verzamelnaam voor zijn slachtoffers en houdt zich dan aan een éenduidige betekenis van het woord. In de gele vellen wordt er een geuzennaam van gemaakt. Het verraden van de bron zou mijn ‘vijanden’ een wapen in handen gegeven hebben. Ik ging er liever van uit, dat het in gezelschap van intellectuelen tot de goede gebruiken behoort, te veronderstellen, dat het weet, wie er wordt geciteerd.
Dit spel-karakter, deze filosofie van het “Als ob” (Vaihinger),30 dat met mijn karakter vrijwel overeenstemt, is door Gerrit de Leede31 op onnavolgbare en diepe wijze gepeild. Het denken, zegt Vaihinger, is een instrument tot zelfbehoud, tot een oriëntatie in de werkelijkheid, zonder dat het er een afbeelding van is. Het leven is schijn. Maar zinvolle

[p. 4]

schijn: spel. De hele wereld, zichzelf, zijn eigen doen en laten zien, onder de “intieme optiek”32 van de artist. Fictie. Fictie is een bewust gekozen voorstelling die niet aan de werkelijkheid beantwoordt.33

  Piet Ouborg, ‘Vader en zoon’, krijt, kleurpotlood en aquarelverf, 1950. Collectie Haags Gemeentemuseum.

“Tillefáuun! En als ze naar mij vragen: ík ben er niet, hoor!” Dat betekent niet dat ik lieg. Naar de werkelijkheid vertaald, betekent dit eenvoudig: “Cornetto wil behandeld worden, alsof hij er niet is”. Zo’n uiting is niet waar, of onwaar, maar handig. De abstrakte kunst berust erop. Vader en zoon van Ouborg heeft niets met een traditioneel dubbelportret van die naam te maken. (Ouborg schrijft er dan ook niet bij, dat iedere gelijkenis met bestaande personen op toeval berust).34 Hij nodigt ons uit, het portret te zien alsof het om een afbeelding van de werkelijkheid gaat. Het heeft geen betekenis, maar krijgt er een door zijn functie: in een jongensweeshuis ‘betekent’ het iets anders, dan in een ouwemannentehuis. Liefde, wat heet! functioneert anders in de handen van een moraal-theoloog, dan in die van de reine, voor wie alles rein is.35
Misschien, Gerrit, is die haat tegen toneel ook maar gespeeld… Al kan ik in dat spel heel serieus zijn, zoals Frans van der Horst zegt, zoals Piet Molenkamp,36 cirkelend om een citaat onder pseudoniem – een citaat waarin hij zichzelf gevonden heeft! – in zíjn ’trobar clus’ aan mij meedeelt – vrijwel onnavolgbaar voor anderen – voor mij zo helder als zijn eigen lach!
Otto,37 treur niet, ik kom nog wel eens op ’t L.M.C. en dan zul je voor de zoveelste keer meemaken, dat ik, in een koningsgambiet, offerend wat ik kan, de zoveelste matzet voor je beteuterde gezicht tover.
Marja,38 je had het kind al, hoor! Tijdens je zwangerschap? Zo ben ik niet! Ik schrik van mezelf, als ik dat lees…
Hans Learbuch,39 Cathy,40 Pieter en Mia,41 Cobie42 – allemaal bedankt voor jullie hommages, ja: ik ken wel janke…43

Rudi


  1. Verwijzing naar de bijdrage van Willem van der Ende, Uit de boekenkast gerold. Vergelijk: ‘Voor zover het mij nu al duidelijk is – ik hoop dat ik aan het einde van dit boek iets meer weet dan nu het geval is – wil ik het instrument van mijn perceptie werkzaam maken in een ruimte, die ik om mezelf trouw te blijven ‘open’ noemen zal.’ Intieme optiek, p. 9. []
  2. De poort van Tze Koeng. []
  3. Titel van Cornets de Groots eerste boek. []
  4. Vergelijk uit het voorwoord tot de bundel Contraterrein: Weer denk ik met de moed der oppervlakkigen – de enige die zelfvertrouwen schenkt en vindingrijkheid -: ‘Het is maar papier, bedrukt, gebonden, voor een krats op de markt gebracht, niet voor de eeuwigheid bestemd, niet voor de geleerden (…)’ []
  5. Titel van Cornets de Groots tweede bundel. []
  6. Titel van Cornets de Groots vijfde bundel. []
  7. Zie Willem van der Ende’s bijdrage. []
  8. Zoals verteld door Piet Smits in diens bijdrage. Zie Voor een kwartje op de eerste rang voor Cornets de Groots eigen verslag van zijn sollicitatie. []
  9. Zie deze dagboekaantekening van 6 maart 1989 over open en gesloten kunstwerken n.a.v. Eco. []
  10. Zie Frans van der Horsts bijdrage. []
  11. Vergelijk: ‘Ik werd in Nederland herboren. Daar houd ik me nu mee bezig.’ (Uit een interview door Margaretha Ferguson in Het Vaderland, 27 april 1968). []
  12. Zijn ‘programma’, in Randstad 5, 1963. Zie Bikini. []
  13. Een formule voor de verhouding tussen mens en heelal zoals door schrijvers uitgedrukt. Zie vooral Bikini en de bundel De open ruimte. []
  14. Zie de bijdrage van Jan Verstappen en Cornets de Groots reactie. []
  15. Titel van Cornets de Groots zojuist verschenen tweede roman. []
  16. Vergelijk: ‘Bij de benoemingen tot hoogleraar in ons land speel ik een belangrijke rol: iedereen die een rotstuk tegen mijn boeken in de NTG publiceert, wordt kort daarna professor. Eerst was dat Sötemann, de laatste keer was het W. Blok.’ Aldus het begin van een tirade tegen W. Blok in Intieme optiek, p. 19. Zie A.L. Sötemann, Achtergronden bij enige critici en W. Blok, Boekbeoordelingen. Cornets de Groot diende beiden van repliek in respectievelijk het Nawoord van Een wijze van lev/zen en in het aangehaalde stuk in Intieme optiek. []
  17. Maar vergelijk van 9 jaar eerder: ‘Ik koester geen bedenkingen meer tegen hen [= zijn critici]. Ik meende dat zij de onmogelijkste lieden waren in de literatuur, omdat ik geloofde dat ze verkondigden, wat ze zelf nooit deden. Maar sinds er over de artistieke aard van mijn werk geen verschil van mening bij de critici bestaat, mag ik verwachten dat ik niet langer vereenzelvigd zal worden met mijn thema, onderwerp of materiaal. Wie iets verbazingwekkends van mij leest en in vertwijfeling uitroept: ‘Maar dat is een afwijking!’, krijgt van mij te horen: ‘Jazeker! Maar niet bij mij!’ En terecht.’ (De kunst van het falen, p. 27). []
  18. Vergelijk: ‘(…) ik kan met grote zelfbewustheid wijzen op ten minste 3 verdiensten:
    dat ik als eerste gewezen heb op ’t belang van de astrologie bij ’t interpreteren van Vestdijks werk;
    dat ik als eerste (en voorlopig als enige) gewezen heb op ’t belang van de alchemie met betrekking tot ’t werk van Mulisch (in Intieme optiek, o.a.);
    dat ik als eerste gewezen heb op ’t verband tussen het gnosticisme en de dichtkunst van Lucebert – dit laatste in het ts. Soma. (Uit: Brief aan studente van de Tilburgse Bibliotheek & Dokumentatie Academie, 1975). []
  19. Een op 12 april 1984 gehouden poëziefestival aan het LMC. Zie deze dagboekaantekening van 21 februari 1989. []
  20. Vergelijk: ‘De Nederlander steekt zijn hand in eigen boezem en zand erover. Het is een simpel, een oprecht, maar daarbij, en daar kan niemand iets aan doen, een wat gratuit gebaar. Een Nederlander is immers niet raar, niet bruin, niet vlezig van lip, niet breed van neus, niet onzeker. Hij is geen kolonisator, je ziet het hem niet aan. Zijn vader was het misschien, en diens vader en zo voort. Hij heeft geen schuld, hij praat er zich éen aan, bewust, en is op die bewustheid niet zonder reden trots. Maar een Indo worstelt ermee. Hij komt er ook bij zware morele druk niet toe, om zijn zelfvernietigingsdrift met utopisch enthousiasme uit te schreeuwen. Luceberts gedicht [minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia] boog die dwang tot zelfbeschuldiging van mij af.’ Iets persoonlijks, p. 2/3. []
  21. Verwijzing naar de slotzinnen van Bikini: ‘Het [leven] is zelf het ‘hogere’ geworden, het is zijn eigen zin.’ []
  22. In zijn bijdrage Voor Rudi. []
  23. Zie Gert-Jan Vincents Cornetto, een sater in monnikspij. []
  24. In Evert Verschuurs Is Cornets brutaal? Of agressief? []
  25. De conciërge van het LMC. []
  26. Vanaf de achtste (1977) tot de elfde (1980) jaargang publiceerde Cornets de Groot in de Gele vellen, het lerarenorgaan van het LMC, onder dit pseudoniem. Zie noot 1 bij De weeën van Leo en Lucien, en Een krabbel… uit de elfde jaargang voor zijn portret. []
  27. Zie de bijdrage van rector Jan Streng. []
  28. Quintus Fabius Maximus Cunctator, Romeins dictator (ca. 275-203 v.Chr). Zijn bijnaam Cunctator (‘Twijfelaar’) dankte hij aan zijn voorzichtige en ontwijkende, maar succesvolle krijgstactieken. ‘In de latere, legendarische overlevering wordt Quintus Fabius Maximus als toonbeeld van Romeinse bedachtzaamheid gestileerd (Ennius: unus homo nobis cunctando restituit rem – “een man heeft ons door zijn twijfelen de staat hersteld”)’ (Bron: Wikipedia). De Fabian Society, een in 1884 opgericht reformistisch-socialistisch gezelschap dat behalve G.B. Shaw ook H. G. Wells, Emmeline Pankhurst, Bertrand Russell en John Maynard Keynes onder zijn leden telde, was naar hem vernoemd. []
  29. ‘Aan Theodoor de Saint-Juste Milieu’, in: Jan Greshoff, Rebuten, Den Haag, 1936, p. 183-194. []
  30. H. Vaihinger, auteur van Die Philosophie des Als Ob: System der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menschheit auf Grund eines idealistischen Positivismus, Leipzig, 1922. []
  31. Zie In de hoek. []
  32. Titel van Cornets de Groot zesde bundel. []
  33. Vergelijk Cornets de Groots conceptie van het ‘fantastikon’ (uit de bundel Labirinteek) als een ‘wereld die in de polen aan de werkelijkheid is opgehangen’. []
  34. Vergelijk de mededeling voorafgaand aan Cornets de Groots roman Liefde, wat heet!: ‘Het toeval wil dat de beschreven gebeurtenissen zich nimmer hebben voorgedaan in de werkelijkheid die ik ken. Alle personages zijn de vrucht van mijn verbeelding’. []
  35. Zie ‘Liefde, wat heet!’ en de kritiek van Groot-Staphorst voor de kritiek op de roman en Cornets de Groots reactie erop. []
  36. Zie de bijdrage van Piet Molenkamp). []
  37. Zie de bijdrage van Otto Berger. []
  38. Zie de bijdrage van Marja Hendriksen. []
  39. Zie de bijdrage van Hans Learbuch. []
  40. Zie de bijdrage van Cathy van Wjk. []
  41. Zie de bijdrage van Pieter Konings, die ook de illustraties en de vormgeving van het boekje verzorgde. []
  42. Volgens het colofon bond Coby Mchielse het voor de laureaat bestemde exemplaar in een bijzonder omslag. []
  43. Gevleugelde uitspraak onder de leraren van het LMC. []

Plaats een reactie