Interview over Tropische Jaren

 

‘Van de dingen die niet voorbijgaan’. Interview door Marja Käss over Tropische jaren.1
Uitzending: Literama, NCRV-radio, 1 maart 1988.
Tekst uit: Literama, 1 maart 1988, p. 80-81.

 

Cornets de Groot is essayist of, zoals hij zelf spottend zegt, ‘bibliotheekvuller’, ‘ik schrijf voor bibliotheken’. Hij publiceerde talloze essays over onder anderen Vestdijk, Mulisch en Achterberg. In 1986 verschijnt zijn eerste roman Tropische jaren.
Cornets de Groot:
‘Ik ben er geboren, in Bandoeng in 1929. Mijn jeugd heeft zich voornamelijk op Sumatra afgespeeld. Mijn vader was ambtenaar en werd naar Sumatra overgeplaatst. Mijn sterkste herinneringen gaan dus uit naar die allervroegste jeugd in Padang.’

Marja Käss:
U heeft uw hele jeugd daar doorgebracht. Wat voor invloed heeft dat op je latere leven?
‘Eigenlijk niet zo gek veel. In 1946 moesten wij de keus maken: blijf je in Indonesië en wordt je Indonesiër of ga je weg en blijf je Nederlander. Mijn ouders kozen voor het laatste. Ik ging dus naar Nederland en ik ben me daar ook echt Nederlander gaan voelen, al was het in het begin toch wel een moeilijk aanpassingsproces. Je was vreemd en zat ook als oude knar tussen hele jonge kinderen op school. In Indonesië werd tijdens de oorlog geen onderwijs gegeven en dan loop je natuurlijk achter.
Ik wilde met alle geweld beeldend kunstenaar worden. Ik heb er het talent niet voor, maar ik probeerde het wel. Het was de tijd van het begin van de Vijftigers en de opkomst van blaadje als Braak en Blurb en Reflex. Die kreeg ik per toeval eens een keer in handen en dat vond ik erg interessant, omdat dat natuurlijk ook beeldend kunstenaars waren. Mensen als Lucebert en Jan Elburg. Ik ben me toen voor literatuur gaan interesseren.’

Ik heb in Istanboel beelden gevonden, archetypen van wat Batavia mij was. 0, niet alleen de stank, het stof, de helse drukte en de hitte. Maar ook de nachten, de geur van jasmijn, de zang van kippen, krekels en kikkers. Als een maquette rees Batavia uit mijn onrust op, uit mijn herinneringen aan vrienden, meisjes – aan rampen, lang geleden gebeurd.
Een maquette van mijn jeugd met zijn verschrikkingen, zijn schroom, zijn angsten en extases.
0, een stedebouwer zou een verleden moeten hebben, Mr. Edip. Alleen dan bouwt hij iets dat leeft: living cities, in plaats van dormitory towns.

Uit: Cornets de Groot: Tropische jaren. Baarn; De Prom, 1986. p. 131.

Cornets de Groot:
‘Indië is niet de hoofdbedoeling van het boekje, maar het Indische denken zit er wel in. Het heeft iets te maken met de Komedie Stamboel, waar u waarschijnlijk nooit van gehoord heeft.
Dat is een soort van driestuivers-opera. Een gezelschap van Indische mensen werkt er aan mee. Zij geven een opvoering die een mengeling is van toneel, opera en cabaret. Eén van de beroemdste figuren daaruit is Miss Riboet, riboet betekent kabaal maken. Deze mensen zijn er op uit binnen die Indische gemeenschap de mensen een beetje aan de druk van alledag te laten ontkomen. Het is echt amusementstoneel. Hun onderwerpen ontlenen ze vaak aan ‘1001 Nacht’ maar ook de ‘Lohengrin’ hebben ze wel eens opgevoerd. Sprookjesachtige dingen dus en dat zit ook in mijn boek. Stamboel, dat is natuurlijk Istanboel en dit verhaal speelt in Istanboel. In de komedie die zich daar voltrekt rijst dan Batavia/Jakarta uit het decor op. Maar de dingen die ik noem, zoals Salomé, Johannes de Doper, Entfürung en dergelijke, komen natuurlijk uit mijn eigen Komedie Stamboel. Dat hebben zij waarschijnlijk nooit gedaan.’

Holland werd me na de oorlog in Indië gebracht.
Of nee. Ik werd bij mijn lurven gegrepen en ergens neergezet, op een plaats waar alle verworvenheden uit de jaren zonder ouderlijk gezag eenvoudig werden ontkend. Hoe wonderlijk dat je je daarin schikte. Indonesië had zijn pemoeda’s, Parijs zijn existentialisten, maar wij?
We waren gewillig – en waarschijnlijk alleen maar omdat die pemoeda’s zo ónwillig waren. Wij vormden geen ‘opstandige jeugd’. Eerlijk gezegd: braver burgers dan wij na de oorlog werden, bestonden er niet, nergens op de hele wereld. Met ons kon de regering in Den Haag alle kanten op. Maar zo voel je dat pas achteraf, na de onherstelbaarheden. We legden ons lot helaas in de handen van de machthebbers, we waren getikt.
Op school (in Bandoeng was dat) deelde de leraar Nederlands een stapel blaadjes uit, de Pen Gun, een soldatentijdschrift, dat bij ons dienst deed als leesboek.
We lazen er Jan Camperts’ De achttien doden uit – het zou me verbazen, als je dat niet kende; het is nog altijd ‘klassiek’ in het onderwijs, en terecht. Ik vond het onmiddellijk een schitterend gedicht, nog niet eens om de taal, die ik toen voor onnavolgbaar hield, maar om de stemming erin, die gaandeweg uitgroeit tot een beeld van onverzettelijke solidariteit.
Het was niet het eerste gedicht dat me onder ogen kwam (poëzie vond ik toen eigenlijk heel erg), maar wel het eerste waardoor ik dacht: Hé, poëzie! De werkelijkheid. Godverdomme, dit is met bloed geschreven!
Dat gedicht, dat werd Holland voor mij, heel concreet opeens. Iets anders dan sentimentaliteit of bespottelijk heimwee. Het hogere was bij Campert met het aardse identiek:

0 lieflijkheid van lucht en land
van Hollands vrije kust –

Dat begreep ik daar, onder die koperen ploert met zijn kakelbonte ondergangen in kitscherig technicolor.

Uit: Cornets de Groot: Tropische jaren. Baarn; De Prom, 1986. p. 129-130.

Cornets de Groot:
‘De bindingen zijn vrij sterk. Die Komedie Stamboel natuurlijk, maar ook de datering. Onder elk stukje staat een datum, dat zijn de data van het laatste oorlogsjaar in Indonesië, 10 tot en met 16 augustus. Beginnend met de bom op Hiroshima, echter niet eindigend met de onafhankelijkheid. Wel wordt die onafhankelijkheid in de laatste brief eigenlijk een beetje verworven door de hoofdpersoon De Brauw. Hij zit in het vliegtuig naar Nederland en herinnert zich dan dat hij voor het eerst in een vliegtuig zat, in een Dakota die tussen de bergen vloog, tussen de ups en downs van moeder aarde. Een vrij stevige binding nog, de navelstreng is niet doorgesneden, maar als hij boven de Alpen vliegt ziet hij die tienduizend meter beneden zich. Dan is de afstand veel groter. Daar, in die laatste brief, is dat eigenlijk een soort loskomen en een zichzelf worden.’
 


  1. Cornets de Groots tweede roman uit 1986. Zie ook Cornets de Groots eigen commentaar op het boek. []

Plaats een reactie