Saint Juste Milieu

Jan Streng

 

Bron: Ik predik de nadorst, Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk, januari 1986.

[p. 24]

In de Gele Vellen heeft eens een tekening gestaan of liever een karikatuur. Het hoofd van Rudi Cornets de Groot; een monsterlijk hoofd dat met wijd geopende mond op het punt staat met grote gretigheid in een hamburger van meer dan normale omvang de tanden te zetten.1 Ik meen dat het maken van hamburgers een van de vele, onvermoede specialiteiten van Rudi is. In ieder geval is het een stuitend gezicht, buiten alle proporties en dat van een man die meerdere malen heeft proberen duidelijk te maken dat hij iemand van ‘het juiste midden’ is. Maar als je bij materiële zaken als een hamburger alle gevoel voor verhoudingen kwijtraakt, zal het dan bij minder materiële aangelegenheden wat gematigder toegaan?

Dikwijls heb ik me afgevraagd waarom Rudi van tijd tot tijd een ietwat onduidelijke figuur ten tonele voerde die luisterde naar de naam Theodore de St. Juste Milieu: een naam die een brok Franse geschiedenis samenvat van de grote revolutie via de reaktie tot de overwinning van een gezapig, burgerlijk realisme. Wat stelt deze figuur voor? Ziet Rudi zichzelf als de revolutionair St. Juste, afgeschilderd als arrogant, koel, streng, afstandelijk en onverbiddelijk; een man die als rechterhand van Robespierre slechts enige jaren zijn politiek van ‘het doel heiligt de middelen’ mocht uitvoeren en van wie het gezegde is ‘wie revoluties maakt en het goede wil, mag slechts in het graf slapen’, niet beseffend dat hij door zijn eigen revolutie zo snel verslonden zou worden?

Voelde Rudi zich verbonden met de gematigde liberale regering van Guizot, tijdens het gezapige bestuur van Louis Philippe, de burgerkoning, die meer bekendheid heeft gekregen door de karikatuur van Daumier, le poire, dan door zijn daden? Guizot noemde zijn regering die van het ‘juste milieu’ met het gevolg dat hij door rechts bestreden werd omdat hij te links was en door links omdat hij te rechts was. Een nieuwe revolutie (1848) vaagde koning en kabinet weg.

St. Juste Milieu, schrijft een docent, is een ouderwetse, arrogante edelman, die (quasi) wetenschappelijke gedachten rondstrooit. Een man die geen partij durft kiezen en geen kleur durft te bekennen. Hoe kon Rudi, die ‘rooie rakker’ zich achter deze naam verschuilen? vraagt hij zich af.

[p. 25]

Je zou kunnen zeggen een aanval van rechts naar aanleiding van een geharnast artikel van St. Juste Milieu waarin deze opkwam voor het gebruik van Bulkboeken en gevestigde taboes omverwierp.2
Misschien in 1977 nog een revolutionair standpunt, maar daar houdt iedere vergelijking met St. Juste op. Rudi is geen revolutionair! (‘Hij is huiseigenaar!’) Toegegeven, soms is hij wat arrogant (‘die vrouwtjes toch’), soms onverbiddelijk in zijn oordeel (‘geen faalangst: wij faalden gewoon en leerden ervan’), soms afstandelijk, teruggetrokken achter de beroemde kast in de docentenkamer, starend naar zijn schaakstukken, immuun voor alles wat er achter zijn rug gebeurde. Maar dit zijn momenten: uit zijn artikelen spreekt juist grote bewogenheid en medeleven met, om niet te zeggen inleving in de wereld van zijn leerlingen. We hebben het nog niet over ‘links’ gehad, wat dit ook moge zijn. Maar Rudi rekenen tot de rooie rakkers lijkt me onjuist, omdat hij zich juist tegen alle egaliserende, gelijkmakende tendenzen verzet. Er is echter nog een overeenkomst met Guizot, de man die de revolutionaire verworvenheden consolideerde. De woelige, roemruchte, (revolutionaire?) jaren 1960 en 1970 liggen achter ons. Er was gedemocratiseerd bij het leven, op school en universiteit, in bedrijf en fabriek. In de gehele maatschappij. Alles wat een elitaire indruk maakte, alles wat zweemde naar een paternalistische regentenmentaliteit, alles wat mensen onmondig hield en wat zonder inspraak of medezeggenschap beslist werd, werd te vuur en te zwaard bestreden. Met welk resultaat?

In onze jaren keren we terug op onze schreden. Wat niet goed is gaat over boord, wat juist wordt bevonden mag blijven. De zorg voor de medemens heeft een bureaucratische welvaartstaat voortgebracht die tot in details regelt en betuttelt: het circulaire-regiem van Deetman is er een voorbeeld van. De democratisering heeft situaties in het leven geroepen waarin Jan en alleman zich bemoeien met iedereen en met alles en nog wat. Ieder zorgt voor iedereen en de staat voor ons allen. En dit allemaal in een wereld die steeds meer onder de invloed komt van technische vindingen. Dreigt de persoonlijkheid hierdoor niet verstikt te raken?

Rudi meent van wel en scherpt bij herhaling zijn pen om zijn visie op deze ontwikkeling, die ook het onderwijs bedreigt, soms op milde wijze en soms vlijmscherp (als St. Juste) weer te geven.

[p. 26]

Links in de traditionele zin lijkt hij mij niet te zijn. In linkse kringen zijn heel wat pogingen ondernomen om in het belang van de leerlingen en vooral van die met een duidelijke achterstand, het onderwijs te vernieuwen en te verbeteren; psychologen, pedagogen en onderwijskundigen hebben in woord en geschrift, in nota’s en beleidsplannen, in rapporten en enquêtes hun visie op onderwijs en samenleving tot vervelens toe uit de doeken gedaan en het middels allerlei regelingen ad hoc en technische oplossingen trachten te verbeteren.

Van deze systeembouwers moet Rudi niets hebben: ‘knelpunten verwijderen is egaliseren’ en dat brengt het persoonlijke en het bijzondere in de verdrukking. Iedere regeling op het gebied van onderwijs, kunst en cultuur is afkerig van welzijn en tast de menselijke persoon aan.

Soms laten Rudi’s schrijfsels een wat tobberige indruk na. Hij kan eindeloos doorpiekeren en als iedereen de zaak vergeten is nog eens op een vorig artikel terugkomen. Wat is vorming? Waarom moeten we opeens over onze identiteit gaan denken? Is onze leerling minder intelligent dan vroeger? Wat stelt het Havo-niveau eigenlijk voor?

Ik denk dat Cornets zich hier naar het uiterste midden beweegt, want het beeld van de leerling dat uit zijn artikelen overkomt, is somber. De huidige leerling is een nieuw soort (versierde) mens die zichzelf niet meer is. Hij gaat met bromfiets, valhelm, walkman en transistor door het leven en is in onze geautomatiseerde maatschappij programmeerbaar.3 Fouten mag hij niet meer maken en zijn gedrag moet grondig worden geanalyseerd, als het kan door middel van moderne technische hulpmiddelen als de video, die alleen maar krampachtige en gekunstelde reacties oproept.4 Deskundige begeleiders evalueren en rapporteren in eindeloze vergaderingen: de resultaten worden diepgaand besproken en wel zo, dat achter de cijfers de persoon verloren gaat. Wel wordt vastgesteld dat hij als leerling is mislukt en dat zijn faalangst ongeneeslijk is.5

Het is goed dat er gewaarschuwd wordt tegen een ontwikkeling die ertoe kan leiden dat wij door de bomen het bos niet meer zien. Rudi vecht tegen een wereld van woorden die in geen enkel opzicht beantwoordt aan de realiteiten. Het is zijn verdienste dat hij oprechte belangstelling en zorg voor de leerlingen is blijven vragen. Hij wantrouwt geautoriseerde begeleiders: ‘je moet niet anders zijn dan anderen tenzij je de begeleiders in de gordijnen wilt jagen’. Plaats de leerling niet al van te voren in de lastige hoek, zoals bij Havoleerlingen nogal eens gebeurt. Een Havo-er moeten we blijven zien ‘als een persoonlijkheid die niet altijd getuigt van verantwoorde-

[p. 27]

lijkheidsgevoel, maar wel even autonoom in de wereld staat als de eerste de beste VWO-er.

Natuurlijk zijn we als docent, ieder op zijn eigen manier, meer of minder intensief betrokken bij het wel en wee van onze leerlingen. Misschien heeft de een meer geduld dan de ander, zijn sommigen snel teleurgesteld als de resultaten uitblijven en dan weer snel geneigd om met cijfers te oordelen en te veroordelen.

Rudi vraagt docenten met fantasie die zich kunnen aanpassen aan soms volkomen onverwachte veranderingen die hun omgang met leerlingen kenmerken. ‘Een goede docent heeft een sleutel die op de deur past die men zojuist voor zijn neus heeft dichtgegooid’ schrijft hij.6 Een waar woord. Persoonlijke aandacht en belangstelling voor de leerlingen en een enorm aanpassings- en incasseringsvermogen zijn zaken die leerlingen bij een docent waarderen en waarmee een docent altijd aansluiting zal vinden bij zijn leerlingen: de belangstelling voor zijn vak volgt dan, ik zou zeggen bijna automatisch.

We zijn St. Juste Milieu even uit het oog verloren. Hij is ook niet veel aan het woord geweest. In 1977 schrijft hij het geruchtmakende artikel over de Bulkboeken, dat als een kleine revolutie is ervaren. Hij schrijft ook een interview met Hans Learbuch over de fietstocht naar Istanboel, een prestatie van de eerste orde.7 Daarna wordt hij nog wel eens door Rudi geciteerd, maar gaandeweg vertrekt hij met stille trom.8 Cornets de Groot zelf treedt in de voetsporen van zijn onduidelijke vriend en gaat vanuit zijn uiterste midden de vijanden van links en rechts bestrijden: het heilige juiste midden en dan vergeten we de revolutionaire St. Juste maar.

‘St. Juste Milieu’, schrijft hij, ‘is een tegenstrijdige figuur die in allerlei gedaantes optreedt. Hij is revolutionair en bourgeois satisfait. Hij is een verschijnsel’.9
Ik betwijfel dit alles: weinig revolutionair, zeker niet bourgeois satisfait, maar vanuit een ‘juste milieu’ een kritische volger van alles wat ons LMC-wereldje beroert, dit is Cornets de Groot. Dit is ook mijn (quasi) wetenschappelijke conclusie.

Jan Streng10


  1. Zie Reiservaringen (zevende jaargang). []
  2. Zie Poètes, – vos papiers! (negende jaargang). []
  3. N.a.v. deze ongetitelde bijdrage (twaalfde jaargang). []
  4. Zie Onderwijsdag (veertiende jaargang). []
  5. Zie vooral Kids are special people (veertiende jaargang). []
  6. In Psychologie van een schema (veertiende jaargang). []
  7. Zie Es ist erreicht! en volgende artikelen uit de negende jaargang. []
  8. De figuur Théodore de St. Juste Milieu treedt vooral in de achtste en negende jaargangen van de Gele vellen op. In de elfde jaargang, wanneer het LMC met een andere school fuseert, stelt Cornets de Groot zijn alter ego middels een getekend portret aan zijn nieuwe collega’s voor (‘verstandig, wijs, en dienovereenkomstig: bescheiden’) maar dat is meteen de laatste keer dat St. Juste zich kenbaar maakt. []
  9. Zie het ‘Kantwit’ onderaan dit artikel (negende jaargang). []
  10. Jan Streng was vanaf 1979 rector van het LMC. []

Plaats een reactie