Intermezzo 3

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

Ongedateerde aantekeningen1

 
Thuis. De confrontatie met het ware leven, de vrienden, kennissen, buurtgenoten, winkelpersoneel. Ik vertel en maak een grapje, waar ik om lach. Bij velen ben ik welkom, alsof ik nooit ben weg geweest, bij anderen merk ik een zekere schuwheid of verlegenheid. Ik ben “daar” geweest en terug gekomen. Ik ben in hun ogen de commendatore,- de robot, boordevol dood.2 Men wendt het hoofd af als ik nader, men doet alsof men mij niet ziet. Mensen die me niet ontlopen kunnen – ik kom bv. op ze af, of de beleefdheid gebiedt dat men mij tegemoet treedt – reageren verlegen op mijn verhaal, willen het eigenlijk liever niet horen; maar ik ben niet te stuiten, ik duw ze mijn ars moriendi met de duim van een boetseerder door de keel.

Toen ik De robot en het woord geschreven had, wist ik dat ik een paar essentiële dingen had gezegd over het bestaan en over de literatuur. Ik had met groot plezier aan dat verhaal gewerkt en wilde er wel graag een paar reacties op horen. Ik stuurde het daarom aan een paar vrienden op, die op zijn minst net zo verslingerd waren aan de literatuur als ik. Had ik me op hen verkeken? Ik kreeg nauwelijks literaire reacties op dit verhaal. “Wat een kil verslag”, zei X. Anderen bewonderden de levensdrift, maar in het begin reageerde bijna niemand op het stuk, en nog steeds bewaren zelfs goede vrienden het zwijgen. W. zei: “Natuurlijk. Ze duwen het van zich af”. Hij vergeleek mijn verhaal met een hellevaart (Dante) en was er zeer mee ingenomen: “Een verhaal dat meer zegt en meer begrijpelijk maakt dan een rapport van de behandelende geneesheer ooit zou kunnen”, zei hij. “Je schrijft glashelder over iets heel mysterieus”. Wat ík in het verhaal zie, heel platvloers: een literaire kritiek in de vorm van een psychopathografie, ziet niemand. Voor mijn vrienden is mijn gevecht met de robot een ars moriendi, helaas. Niet voor Rutger: “Die strijd was een kunststuk, maar ik ben daar zelf bij geweest en zelf heb ik meegedronken van je champagne,- wat valt daar nog van te zeggen?”
Wij praten over Mozarts Don Giovanni. “Die twee accoorden,” zegt hij. Ook ik heb dat altijd schitterend gevonden. Twee accoorden. Waarom twee – waarom geen negen, zoals in Verdi’s eerste opera Don Carlos?
Twee. Er zijn twee bedrijven; het zijn de zuilen waar de opera op rust, de degens, die worden gekruist, en die niet alleen het lot van de commendatore bepalen, maar ook dit van don Giovanni.
Twee accoorden. “Ze vormen het begin van de ouverture. Twee angstaanjagende tonen, angstaanjagend,- indien al niet voor de echte don Giovanni, dan toch voor de don Giovanni, die in de hoorder huist. Het tekent de grootheid van Mozart, dat hij de opera, die toch eigenlijk een komedie is, – of een ars moriendi – laat beginnen met twee fatale accoorden,- tjokvol moraliteit. Ze komen immers terug die tonen, later, wanneer de stenen gast don Giovanni oproept berouw te tonen of ten onder te gaan. Twee accoorden. De eerste beeldt de aanklager uit, de tweede de rechter. De eerste zegt: heb jij dat gedaan, don Giovanni? De tweede wijst vonnis. No? Si.”
Over opera praten zonder de muziek door te lichten met behulp van de tekst. Maar dan herinner ik me uit mijn Haagse tijd, jaren geleden, deze alleraardigste “dialoog” met Albert Vogel:
Vogel: – Muziek is eigenlijk een heel oppervlakkige kunst.
Ik: – ? –
Vogel: – Ja, veel te veel mensen houden ervan.

Nog steeds, als in het AZL, heb ik het gevoel, dat ik in een droomwereld ben losgelaten. Soms ben ik uitermate suf. Voorbeeld: ik ging achter de tekstverwerker zitten om mijn Speenhoff-essay te corrigeren. Ik dacht dat ik buitengewoon ijverig daarmee bezig was, tot ik opeens wakker schrok uit een slaap van zeker een uur. Zo realistisch had ik over de correctie gedroomd. Of is het een geval van zelfhypnose? Bevond ik mij in een trance? Ik nam weer eens deel aan twee werelden…

Ik merk dat het denken me nog altijd moeite kost. Het heeft zijn soepele voortgang verloren, zijn snedigheid, het cirkelt rond, in hoge concentratie, op het autistische af, komt daar moeilijk weer uit, vindt moeilijk contact met de omgeving. Wanneer ik zo maar wat zit, met niks te doen of niks te denken, verzink ik knikkebollend in een gedachteloosheid, waaruit ik even later ontwaak. Dat betekent dat ik heb geslapen. Dat is een vreemde gewaarwording, want ik had niet het opzet te gaan slapen.

Droom: van de steen van Rosetta, waarop een ei, waar een kuiken zich uit los maakt. Met een korf van riet scherm ik het diertje af tegen andere kippen in de buurt. Ik voer het wat rijst en maak mee dat het groeit. De korf groeit mee. Er is nog zo’n steen: de steen van Medina. Of die ook echt bestaat? In de droom was het ding reëel genoeg. En dan repeteert de droom zich min of meer – met een ander kuiken natuurlijk, dat ik buiten de droom maar wel zo spontaan Rushdie noem.

De telefoon gaat over en ik neem op: “Met De Groot, goede morgen”.
“Goede morgen, met Willems”.
“Sorry, ik ken geen Willems”.
“Meneer De Groot, U spreekt met Willems, uw longarts”.
Dat klonk wel chic, dat klonk heel chic.
Hem vertelde ik op het afgesproken uur, dat de plaspil me veranderde in het paard van Heineken, en dat ik een half uur na het slikken van marcoumar last kreeg van tintelende vingers en tenen, van kramp in handen en voeten. Hij haalde zijn schouders op, dacht aan de streptokinase, keek me aan en zei: “Wat doet uw lichaam toch met onze medicijnen?”

Op het spreekuur van de huisarts leg ik haar mijn belevingswereld uit:
Je voelt je opeens opgepakt en weggezet van “hier” naar “daar”, naar een nieuwe wereld, waar alles net een tikkeltje anders is dan in die oude, waarop je de aansluiting helaas kwijt bent, terwijl je op de nieuwe geen aansluiting weet te vinden. Díe logica ken je nog niet. Maar moet je daar zo ondersteboven van zijn? Roekeloos of voorzichtig probeer je terug te keren naar “hier”, ook al ben je een deel van dat andere, nieuwe, dat jij niet los laat en dat jou niet loslaat. Natuurlijk is dat allemaal maar theorie, dat verplaatsen van “hier” naar “daar”; je bent immers “hier” gebleven, je geneest ook “hier”. Maar in de geest genees je “daar” met de dingen van “daar” en je terugkeer in het land der levenden is de komst van een vreemde. Met een blik van: “O, je denkt natuurlijk dat je weg bent geweest. Nu, dat is misschien niet helemaal waar”, maken de mensen je verlegen.

De commendatore, mijn grote voorganger: gestorven en als een robot teruggekeerd onder de levenden. Om don Giovanni, zíjn stenen gast, zijn “double”, te gaan halen.
 


  1. De schitterende, meer dan warme zomerdagen werden tijdens mijn verblijf van 32 dagen tussen 11/6 en 6/7-’89 in het AZL door de ruiten en de air conditioning buiten gehouden. Ik heb niets van ze gemerkt.
    Binnenskamers wisselden periodes van helder bewustzijn en van geestesverwarring elkaar af. In het mondelinge verkeer gebeurde het vaak, dat ik iets anders zei, dan ik had willen zeggen. Ik gaf een of meer woorden een andere plaats in de zin dan voor de hand lag, of ik gaf van zo’n woord de tegenstelling, dan wel een begrip dat er mee te associëren viel. Ik ging, stel ik me voor, als een twaalftoonsmuzikant te werk, heel gestructureerd, al werkte ik dan met een onbepaald aantal woorden in een zin. Een voorbeeld: ik wandelde met Mat in het Leidse bos en hoorde daar dat je de herten geen brood mocht voeren. Thuis wilde ik dat aan Narda vertellen, maar ik zei: “Schapen mogen geen vlees eten”. Dat is voor de tweede persoon, enk. of meerv. niet meteen te begrijpen. Schrijven ging al helemaal niet in het begin. Ik beheerste het handschrift niet, moest het me opnieuw eigen zien te maken. Maar ook het denken ging moeizaam. Het zoeken naar een woord met een bepaalde kleur of klank. Toen ik naar huis mocht op 6 juli waren die problemen nog lang niet opgelost. Ik maakte wel notities, tal van notities; thuis werkte ik alleen aan De robot en het woord, wanneer ik volkomen helder van geest was.
    De aantekeningen die nu in de tekst volgen, kan ik niet dateren; ze zijn in hoofdzaak van na 6 juli. []
  2. Verwijzingen naar de ‘stenen gast’ uit Mozarts Don Giovanni en de robot uit Luceberts bundel Troost de hysterische robot. Zie de eerste Ongedateerde aantekeningen en De robot en het woord. [Noot van de bezorger]. []

Plaats een reactie