Waarheid en waarheid dat zijn drie heel verschillende dingen

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 13e jrg., [januari] 1981.

Wanneer A en B op zeker punt van mening verschillen, doen zich twee waarheden voor. Beiden willen dan wel graag gelijk krijgen. Want beiden menen dat ze dit hebben. Heeft het meningsverschil verder voor niemand enige betekenis, dan kan zich tussen A en B een aardige polemiek ontwikkelen, waar ook buitenstaanders zich mee kunnen amuseren.
Maar zodra het meningsverschil gevolgen heeft voor anderen, komt het erop aan op het stuk van het ‘gelijk’ een beslissing te forceren. Een instantie die macht heeft over A en B zou die beslissing kunnen forceren. Maar als die macht ontbreekt: wat dan?
Dan kan men op zoek gaan naar een lichaam, dat van hogerhand bevoegd is verklaard over het twistpunt een beslissende uitspraak te doen.
A en B plus hun gelijken plus de directie – tezamen zo’n lichaam vormend – bijeen geroepen op een vergadering, krijgen eindelijk te horen, wat er nu precies gaande was.
De vraag die gesteld wordt, luidt:
‘Ziehier de handelingen van A
Ziehier de handelingen van B
Wat is goed, waar, logisch? En denk erom, de meerderheid beslist!’

Op zo’n vergadering bevond ik mij. Wat een dilemma!
Ik denk aan Herakles, op de berg Kithairon. Links staat een mooie vrouw, maar streng – o, zo streng! Rechts daarentegen bevindt zich een wulpse vrouw, maar mooi, heel mooi. Kiezen maar.1
Maar het komt me voor, dat het goede, ware en logische híer geen absolute waarden kunnen zijn. Niet de waarheid is in het geding, maar het eigenbelang: dit van A; dit van B.
De vraag aan de vergadering voorgelegd, is onjuist. Zij dient te luiden: ‘Wat is de doelstelling, die maakt dat A dit doet?’ En: ‘Wat bedoelt B met deze handeling? Is die hem dienstbaarder, nuttiger, voordeliger dan een ander?’ Maar die vragen werden niet gesteld, al waren er enkelen, die reageerden, alsof dit wèl zo was. A dus. En B. En wie deel hadden aan de waarden van A en B.
Maar mijn eigenbelang ligt net zomin bij A als bij B. Nog minder ligt het op een punt, waarop de Meerderheid optreedt als de verpersoonlijking van de Waarheid en de Gerechtigheid. Een demokratische constructie hanteren als een systeem van de Waarheid! De vuurproef; het zwaard in de waagschaal; het ostracisme; priesterlijke voogdijschap in handen van leken; een volksgericht! Ik zou in mijn eigen ogen niets waard zijn, als ik de macht vermeerderde, die wel verplettert, maar níet overtuigt: de macht van het getal! Ik zou volstrekt waardeloos zijn als ik kiezen zou tussen twee waardesystemen, die niet het handelen beheersen en leiden, omdat ze uit die functie zijn losgeraakt, en die daar alleen maar zijn om te worden geïdealiseerd of te worden verguisd. Want dat werd van de vergadering gevraagd.

Ik aanvaard gemakkelijk autoriteit. Ik aanvaard zelden druk. Dan komt er iets vrouwelijks over me, – iets ‘blijf van mijn lijf’-achtigs. Dan zoek ik een eigen weg, die via veel buikpijn naar de vrijheid voert.

Toen C dan ook het punt aanwees, waar mijn eigenbelang wèl lag – nl. daar, waar A en B tot overeenstemming kunnen komen door overleg, al wás het dan gedwongen overleg – liet ik de wulpse en strenge vrouw niet staan, maar bracht ze bijeen, en smolt ze samen, op het punt, waar ik me bevond. En ik omhelsde haar met grote welwillendheid. Wat is waarheid, lieve hemel!
Waar is, dat men de tegenstellingen dient weg te nemen, nadat men begrepen heeft, dat men die zelf in de dingen heeft gelegd. Waar is, wat verantwoord is, in deze situatie, van mijn eigen persoonlijkheid uit gezien.
Wat zó, op die manier waar is, is ook goed.

‘Iedere hoofdkaraktertrek,’ zegt Nietzsche, ‘die aan elk voorval te gronde ligt, die zich in elke gebeurtenis uitdrukt, moet, als hij door een individu als zijn grondkaraktertrek wordt gevoeld, dit individu daartoe drijven, triomfantelijk ieder ogenblik van het bestaan, in het algemeen, goed te noemen. Het komt er juist op aan, dat men deze grondtrek van het karakter als goed, waardevol, met vreugde in zich gevoelt.’ (De wil tot macht)
De vergadering, die ik met weerzin tegemoet zag, bracht me aan het slot in dat gevoel. Ik heb er geen spijt van daarbij te zijn geweest, nog minder spijt het me dat ik deed, zoals ik deed. De vergadering nam een besluit, een dwaas of een wijs besluit – al naar men wil. Maar het is mijn opvatting dat de vergadering niet bijeen geroepen had moeten worden om in dit meningsverschil de rol van Vrouwe Justitia op zich te nemen.

CN


  1. Met deze vertelling begint Vestdijks roman De dokter en het lichte meisje. Cornets de Groot nam het betreffende eerste hoofdstuk op in zijn inleiding op Vestdijks werk, Vestdijk op de weegschaal. []

Plaats een reactie