Onze man in Gibraltar

Gastbijdrage van Heere Heeresma jr.
Vandaag, 3 februari, is de 87e geboortedag van Rudy Cornets de Groot; helaas heeft hij de laatste 25 ervan zelf niet meer meegemaakt. Om de dag toch luister bij te zetten volgt hieronder een gastbijdrage van Heere Heeresma jr., de zoon van Louise (ook wel Loes, Loekie) Cornets de Groot, Rudy’s zuster. Heere, die vorige week in Trouw nog de gemoederen in beweging kreeg,1 vertelt hier over onze gemeenschappelijke grootvader, Piet Cornets de Groot (1903-1971).
RHCdG
Louise Heeresma en haar vader Piet Cornets de Groot, ±1970.
Louise Heeresma en haar vader Piet Cornets de Groot, ±1970.

Beste Rutger,

Onze grootvader zat met zijn rug naar de televisie. Toen al, eind jaren ’60, had hij een vooruitziende blik ten aanzien van dit medium en ook met zijn doofheid was hij zijn tijd ver vooruit. Hij zat in zijn draaibare stoel Het Vaderland te lezen terwijl zijn gezin in de huiskamer van de flat aan de Steenvoordelaan in Rijswijk naar de zwart-wit TV keek. Dat gezin bestond toen uit zijn vrouw Dicky, onze grootmoeder, die door mij Nana werd genoemd, uit zijn dochter Loekie, mijn moeder, en uit mijn vader en mij. Om acht uur moest ik naar bed, maar vaak zat ik om de hoek van de deuropening mee te kijken, niet zelden met medeweten van mijn vader die mij wel in de gaten had. Waar keken we toen naar? Misschien naar een aflevering van De Wrekers. En ik herinner mij ook een scène uit The Garment Jungle, waarin een man in een gesaboteerde goederenlift te pletter valt. Aan onze grootvader was het allemaal niet besteed. Hij was een uitgesproken lezer, een man die, zoals je weet, acht talen beheerste, waaronder het Hongaars. Maar misschien was dat niet de enige reden dat de kunstmatige spanning van de televisie hem onberoerd liet.

Niet alleen voor de buitenwereld, ook voor zijn gezin was onze grootvader een plichtsgetrouwe ambtenaar die bij de Bescherming Bevolking (BB) werkte, een overheidsdienst die de bevolking tegen de gevolgen van de dreigende atoomoorlog met de Sovjet-Unie moest beschermen. Daar verdiende hij het leeuwendeel van het inkomen voor het huishouden waar ook zijn dochter, schoonzoon en oudste kleinzoon toentertijd deel van uitmaakten. We hadden al eerder bij mijn moeders ouders ingewoond, op de Hanenburglaan in Den Haag. Daarna verhuisden we naar de Leidsekade in Amsterdam, waar we naast Harry Mulisch woonden. Op de Leidsekade schreef mijn vader het scenario voor zijn eerste speelfilm, De verloedering van de Swieps, en de verhuizing naar Rijswijk moet hebben plaatsgevonden voordat de opnamen begonnen, want ik herinner mij een panische zoektocht door de flat van onze grootouders naar een schoentje dat ik in enkele scènes had gedragen en dat vanwege de continuïteit bij de volgende opnamen niet mocht ontbreken. Mijn ouders sliepen in de kleine logeerkamer, ik op een bed in de eetkamer. Mijn moeder werkte bij het Ministerie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk dat schuin aan de overkant lag. Mijn vader schreef in die tijd zijn pornopersiflages Gelukkige paren, Over de last de lusten en Zij die wijd geschapen zijn die hij onder de pseudoniemen Johannes de Back, Rochus Brandera en Ben Bulla bij een Antwerpse uitgever publiceerde. Dankzij die boeken kon hij van zijn pen leven en een eigen flat betrekken, drie etages lager en recht onder die van onze grootouders. En dat werd tijd, want ik herinner mij verhitte discussies tussen mijn vader en onze grootvader. ‘Pa, als u een stok zoekt om de hond te slaan, dan ligt die pal voor uw voeten,’ hoor ik mijn vader nog zeggen. Maar dat waren uitzonderingen. Meestal werd er onbedaarlijk gelachen en iedere avond werd er feestelijk gegeten dankzij Nana, die mij schandelijk verwende. Vroeg in de ochtend, als mijn vader nog in bed lag, ging onze grootvader naar zijn werk en ’s avonds kwam hij rond zeven uur weer thuis. In de winter droeg hij een soort tennisrackets onder zijn schoenen om niet uit te glijden. Maar is het geloofwaardig dat een voormalig inspecteur der posterijen uit Nederlands-Indië, die acht talen beheerste, een vage functie vervulde bij een organisatie die de bevolking adviseerde om bij het zien van een vallende atoombom onder een tafel te gaan zitten? Voor mij steeds minder en daar heb ik de volgende redenen voor.

Vertaling P. Cornets de Groot, uitgegeven door J.H Gottmer, Haarlem, 19977.
Vertaling P. Cornets de Groot, uitgegeven door J.H Gottmer, Haarlem, 1977.

Naast de briefwisselingen die onze grootvader met buitenlandse correspondenten voerde, vaak over zeldzame postzegels, vertaalde hij The Zimmermann Telegram in het Nederlands. Deze historische studie van de Amerikaanse schrijfster Barbara Tuchman vertelt het verhaal van het gecodeerde telegram van de Duitse minister van buitenlandse zaken Arthur Zimmermann aan de Duitse ambassadeur in Mexico, waardoor Amerika bij de Eerste Wereldoorlog betrokken raakte. Voor zover ik weet is dit het enige boek dat hij ooit heeft vertaald. Hij heeft zijn vertaling bij Bruna en Elsevier aangeboden, maar die wilden het niet hebben. Wel vond Bruna de kwaliteit van de vertaling van dusdanig peil, dat ze hem een positie als vaste vertaler aanboden; maar kort daarop werd hij ziek en overleed hij. Na zijn dood heeft mijn vader ervoor gezorgd dat het bij Gottmer werd uitgegeven, in 1984 werd het door Elsevier herdrukt. In Het Zimmermann telegram (onze grootvader sprak altijd van Het telegram Zimmermann, wat veel elektrischer klinkt) gaat het over cijferschrift en code, de specialiteit van mijn moeder die, voordat ze met mijn vader trouwde, bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) werkte. Doe ik aan Hineininterpretierung als ik een verband zie tussen het vertaalproject van onze grootvader en mijn moeders werk?

Ook was er een vreemd voorval dat mij onlangs weer te binnen schoot. Zoals je weet, gingen onze grootvader en ik iedere zondag bij jullie aan de Denneweg op bezoek met gebak en andere, vaak Indische lekkernijen. We namen bus 18 uit Rijswijk. Ik herinner mij die bussen nog. Ze waren geel en roken heerlijk naar diesel. Leyland-Verheul was de fabrikant en de banden waren van Vredestein. Ik wilde altijd een zitplaats waar ik de chauffeurs de versnellingspook kon zien bedienen. Thuis bootste ik de nonchalante bewegingen waarmee ze schakelden na. Gedurende enige tijd was ik zelf een bus, waarmee ik mijn moeders geduld zwaar beproefde, want ik moest een vaste route volgen. Toen we een keer in de bus naar jullie onderweg waren verscheen een oude, grijze heer naast ons bankje. Deze stak een hand in de binnenzak van zijn jas en overhandigde een kleine, bruine envelop. Daarna stapte hij bij de eerstvolgende halte uit. Onze grootvader liet mij de postzegels zien die in de envelop zaten.

 

Piets paspoort

En dan is er nog een paspoort van onze grootvader dat ik in mijn archief terugvond. Hij had het in juli 1961 aangevraagd en op de visumpagina’s stonden stempels waaruit bleek dat hij in augustus van dat jaar een dag in Gibraltar is geweest. Ik wist niet dat hij daar geweest was. Wat had hij daar te zoeken? En waarom was hij daar maar één dag? Gaat het te ver om een verband te leggen met de Berlijnse Muur, met de bouw waarvan in diezelfde maand werd begonnen? Met het paspoort zelf is ook iets geks aan de hand. Het lijkt alleen voor Gibraltar gebruikt te zijn; er stonden geen andere visumstempels in. Het was ook alleen geldig voor Europa, terwijl onze grootmoeder een paspoort voor de hele wereld had. Het lijkt er dus op dat hij het speciaal voor zijn reis naar Gibraltar heeft aangevraagd. Zou hij het daarna ‘verloren’ zijn en een duurder wereldpaspoort hebben aangevraagd? Het blijft gissen, maar het wordt wel steeds moeilijker om onze grootvader als een functionaris bij de BB te blijven zien. Ik begin nu in ieder geval te vermoeden waarom hij met zijn rug naar de schijnwereld van de televisie zat. Zijn leven was misschien veel spannender.

Met schuin omhooggestoken rechterbeen, je neef,

Heere Heeresma jr.

—o0o—

Meer over Piet Cornets de Groot:

Intieme optiek 4, Rudy Cornets de Groots herinneringen aan zijn vader
Beluister de stem van Piet!
Foto’s van Piet en zijn gezin in Nederlands-Indië.


  1. Zie zijn opiniestuk Natuurlijk mag verzet tegen massamoord en de reactie van Ger Groot, Alle burgers strijders? Daarmee doe je terroristen groot plezier. []

Over Bleib gesund! Brieven van Heeresma

Goed, die serie over Istanboel1 komt niet meer af. Het is spijtig voor de mooie bespiegelingen over tapijten, badhuizen en dansers die ik voor me zag, gelardeerd met verhalen over Istanboel en de manier waarop ik er de gangen van Leo de Brauw naging: hoe in een nachtclub, waar ik op zoek was naar Lilith – de buikdanseres uit het begin van Tropische jaren – plotseling Julie, Carla en Sylvia uit het boek sprongen en ik aan de eerste van 1001 nachten ontsnapte. Hoe ik dat boek, met opdracht voorin – ‘voor Rutger, die zijn vader altijd zo opbeurt’ – op het vliegveld van Istanboel per ongeluk achterliet en hoe ik met alleen een klein tapijtje als souvenir terugvloog naar huis, ‘met oorsuizingen van verrukking’.

Ik wilde maar kort blijven hier en in het najaar nog naar Indonesië, maar er kwam een boek tussen dat vertaald moest worden,2 mijn moeder werd ziek, het geld raakte op en mijn eigen boek, dat er toch eens moet komen, kwam ook al zijn rechten opeisen. En nu is het te laat. De wereld drong zich tussen toen en nu, zegt de dichter.

Omslag van Bleib gesund!

Inmiddels verscheen vorige week bij De Arbeiderspers Bleib gesund!, een boek met brieven van Heere Heeresma, samengesteld en ingeleid door Hein Aalders. Als ik het zo opschrijf lijkt het al een contradictio in terminis: brieven van Heeresma, de man die dat spreekwoordelijke brandscherm om zijn leven optrok? Maar dan bedenk ik dat hij zelf ook al brieven had laten verschijnen, onder de schitterende titel Vlieg vogel vlieg met me mee tralala – een titel die naar mijn idee alleen een dichter kan verzinnen.

Ook wordt er gepraat over een biografie. En opnieuw denk ik: hoe zou die ooit de geest van Heeresma kunnen laten waaien? Maar in de laatste zin van zijn laatste, onvoltooide brief gewaagt hij zelf van het idee. Wie zou het kunnen doen? Misschien alleen zijn zoon, Heere Heeresma jr; die heeft tenslotte ook voor het laatst contact met hem gehad, vlak voordat sr’s kotter de Johannes de Heer op de Noord-Atlantische Oceaan verging…3

Thuis in Leiden met Heere Heeresma, 1977
Thuis in Leiden met Heere Heeresma, 1977.

Intussen komt mijn vader, Heeresma’s zwager, er in het brievenboek niet erg goed vanaf. De twee brieven die zijn opgenomen bevestigen naar mijn smaak te veel het beeld van de slappe Indo die zich gemakkelijk omver liet blazen. Hugo Brandt Corstius droeg het zijne aan dat beeld bij: ‘Eenmaal heb ik Cornets de Groot ontmoet – hij was toen zo licht dat mijn handdruk hem optilde.’4 Maar ook zelf cultiveerde Cornets de Groot die indruk: oog in oog met Vestdijk weet hij zich geen raad,5 en voor een schaaktoernooitje op school introduceert hij zichzelf als ‘de graag verliezende Cornets’.6 Over schaken gesproken: als hij in Amsterdam Hein Donner tegenkomt gaat het al niet beter:

Bij zijn [Donners] postuur vergeleken ben ik een timide, weerloze schim, overbluft door zijn redenaarsgaven en door zijn gebarentaal in een hoek gedrukt. Met de beste bedoelingen uiteraard, propagandistische voor Mulisch – en zonder dat hij daarbij de verdiensten van andere schrijvers verkleinde. Een solide type. Een Schneiderhahn – al vond hij in mij geen Corinth tegenover zich.7

Minstens zo ‘solide’, als het zo moet heten, was Heeresma. In de laatste brief aan Cornets de Groot, op p. 176 van het boek, veegt hij hem de mantel uit:

Hoe háál je het in je hoof! Ben je dan zó karakter- en krachteloos? Daar geloof ik niets van. Maar, anderzijds, heb je daarvoor geleefd? Heb je daarvoor jouw aanleg tot talent gesmeed? Greep je daarvoor zo drastisch in, in het leven van jezelf én de anderen? Om te verzompen in het huishouden? Tussen afwasteil en het middagmaal? Man, zo zak je weg in een dras die de jouwe niet is! Eindelijk eindelijk kom je tot dát waarvan ik altijd overtuigd was, een onafhankelijk schrijverschap. En nu lijk je te worden vermalen tot shit door de shit. Mocht je misschien maar één boek schrijven? Over je ‘affaire’? Waarom wordt jou niet toegestaan verder te gaan in het aftasten van je wortels om tot de reden van je eksistentie te komen? Ik, je zwager, Heere, weet je wel, protesteer hiertegen. Zat ik tegenover je, het gehele huiskamerameublement ging door je eigen ruiten. Voor deze ontwikkeling is geen ekskuus!8

Liet Cornets de Groot zich dergelijke taal zo maar welgevallen? Het is misschien de verkeerde vraag. In polemieken legde hij feilloos de vinger op juist dit soort bluftaal in teksten van academici en close readers, waarmee zij probeerden tegensprakigheden in eigen werk te overschreeuwen en tegenstanders de mond te snoeren.9
Van zijn zwager kon hij meer hebben. Bovendien: waarom zou hij grenzen stellen aan wat hij kon verdragen als Heere zich niet beheersen kon? Vandaar de volgende, Indische reactie:

Je veronderstelling dat ik karakter- en krachteloos zou zijn, werp ik van mij, en gelukkig doe jij in een en de zelfde zin dat ook.

Alleen, en dat is jammer, staat die reactie niet in het boek. Maar hij staat, met nog acht andere brieven, hier.

Bij zijn schoonouders op de Hanenburglaan; op de achtergrond mijn moeder Willy van den Berge.
  Bij zijn schoonouders op de Hanenburglaan; op de achtergrond mijn moeder Willy van den Berge.

Eergisteren, in de trein, las ik op pagina 411 dat Heere jr. op 11 december 1961 ter wereld is gekomen. Nooit geweten. ‘Jaardagen worden bij ons niet gevierd’, staat er op p. 314. Ik kijk op mijn telefoon: maar is dat niet vandaag? Verrek… Ik stuur mijn neef een sms met bericht van de ontdekking en een felicitatie. Zijn reactie: ‘Weer bijzonder indiscreet van mijn vader, maar toch bedankt’. Zelf wil hij het boek niet lezen.

—o0o—

Heere Heeresma, Bleib Gesund!
Samengesteld en ingeleid door Hein Aalders
De Arbeiderspers, Privé-Domein
446 blz., € 24,99
ISBN 9789029504720

  1. Zie de voorgaande blogberichten Avontuur in Istanboel I en II. []
  2. Zie mijn blogstukje over de vertaling van Tussen de wereld en mij van Ta-Nehisi Coates. []
  3. Zie Heere jr’s verslag ‘Vaders uitvaart’ in Uitgelezen boeken, jrg. 15, nr. 2, p. 2-3. []
  4. Battus, Hoe men een boek niet moet lezen. []
  5. Zie Iets persoonlijks. []
  6. Zie Wie houdt van vluggertjes? []
  7. Personages uit Het stenen bruidsbed. Citaat uit De kunst van het falen, p. 69. []
  8. Correspondentie Heere Heeresma (1958-1985), brief 9. Of nu Heere Heeresma, Bleib gesund!, Amsterdam 2015, p. 176. []
  9. Zie vooral de bundel Intieme optiek. []

Heere Heeresma (1932-2011)

Louise Cornets de Groot, Heere jr. en Heere sr. op de Hanenburglaan in Den Haag, ong. 1964.

(…)

Waar kwam Heeresma vandaan? Uit Amsterdam.

Wat had hij hier, temidden van zulke monumenten als Pulchri Studio, Diligentia, de Bibliotheek, de Koninklijke Schouwburg, het Mauritshuis, ingeklemd als zij waren tussen de buitenlandse politiek (ambassades, Hotel des Indes) en de binnenlandse (de beide kamers) te zoeken? Stop! Er waren ook Banken! Het Tournooiveld is toevallig één van die zeldzame plaatsen op deze planeet, waar geld en beschaving goede zaken doen. Hij vond dan ook werk op één van die banken, al duurde het niet lang voor hij er daar weer uit vloog. Zijn normen waren helaas verre van werelds en geen van zijn werkverschaffers, zijn toenmalige meegerekend, begrepen dat precies. Want juist geld en beschaving hadden zijn volle belangstelling, toen al, maar anders. Zijn hart was een ander Tournooiveld dan het hart van Den Haag. Ik bedoel: een Heeresma als bankbediende was natuurlijk even misplaatst als een Heeresma in Pulchri. Toen was, zodra de zon was ondergegaan, zijn plaats achter de Bibliotheek, in dat koffiehuis, de Sport, temidden van de mensen. Want hij was vooral een avondmens, en daardoor als bankbediende toch minder geschikt.

zo loop ik de avond
vol lucht vol snelle
voetstappen zo zonder
vogels loop ik

achter de ramen wuiven –
de mensen
vriendelijk en
regelmatig

met enkele zou ik willen
praten en traag klappen
om hun praten in de avond

Zeg niet direct: ‘0, Hans Lodeizen’ bij het lezen van dit gedicht: dit is een prachtig voorbeeld van symbiose: een samengaan van Lodeizens idioom en die typische, ironische kijk van Heeresma op zichzelf en zijn medemensen.

Het optreden van Heeresma hier, grijp ik graag aan om Rodenko’s idee van een ‘democratisering’ der woorden aan te vullen met dat van een ‘democratisering’ van de literatuur – eenvoudig omdat het ene in het verlengde van het andere ligt. Wie de moeite neemt de biografische gegevens van de voor-oorlogse schrijvers na te trekken, komt al gauw tot de ontdekking dat zij veel aan hun milieu en opvoeding te danken hebben. De meeste hunner konden studeren en van de studie profijt trekken in een passende werkkring – als dat al nodig was. Natuurlijk was het beroerd voor Van Oudshoorn dat hij op wachtgeld gesteld werd, omdat zijn werk niet in de smaak van sommige lieden viel; natuurlijk was het mooi, dat Vestdijk het lancet op kon bergen en de lier te voorschijn mocht halen, toen bleek dat hem een guller onthaal te beurt viel dan deze pechvogel. Roland Holst was uitsluitend schrijver – wat zou hij zich na zijn studie nog om een baan bekommeren? Zelfs Du Perron maakte zich daarover geen zorgen in het begin, hoewel hij op de HBS een nog groter mislukkeling was dan Greshoff, die er ook voortijdig mee kapte en het best wist te rooien met wat hij dan wél in zijn mars had – al was het maar zijn gave om zg. ‘bittertafelpoëzie’ te schrijven, zoals Anthonie Donker verwijtend zei.

Hier begint m.i. de door mij bedoelde ‘democratisering’. Want wie de biografische gegevens van de na-oorlogse auteurs bestudeert, krijgt immers een heel andere kijk op dat ‘elitaire’ schrijversbestaan.

Mulisch vertelt zelf hoe hij van school werd geschopt. Schierbeek sloot door de oorlog evenmin met een diploma zijn gymnasium af. Lucebert moest het doen met de Mulo, evenals Vinkenoog; Heeresma volgde 1½ jaar de HBS en Jan Arends hield het op de Lagere School. Jan Cremer leverde het doorslaggevend bewijs voor het bestaan van het natuurtalent: hij schreef ten slotte het Boek waar lang niet de eersten de besten (Vinkenoog, Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager) naar hadden gezocht.

Selfmade-men waren zij allen, die weinig meer hadden dan hun talent, hun ijver en hun fouten. Het experiment was niet een artistiek nieuwigheidje – het was hun instrument in hun struggle for life. Zij zijn de nieuwe meesters, en zij onderscheidden zich in allerlei opzichten van de oude. Voor hen geldt vooral wat Lucebert in zijn kleine vormleer zegt:

daarom streeft niet de meester maar geeft
meesterschap aan de onmacht

Dat is pas van het falen een kunst maken. En meer: een broodwinning.

(…)

Vlnr Yvonne Keuls, Rudy Cornets de Groot, onbekend, Hans Dütting, Mies Bouhuys, Heere Heeresma tijdens het Schrijversprotest, maart 1970.

Op een dag had Heere er genoeg van dat het bureau Huisvesting te Den Haag hem met mooie beloften van het kastje naar de muur stuurde. Hij stelde zich vóór het kantoor open ging op, en liep er binnen, zodra de deur geopend werd. Achter de balie ging hij op zoek naar zijn papieren, daarbij tal van andere papieren in het ongerede brengend. De beambten die wat later arriveerden dan hij waren met deze verrassing allerminst ingenomen, maar kort na dit incident had hij in ieder geval een woning. Hij is nl. een van die mensen die altijd willen weten, waarom dit of dat zus of zo geregeld is. Bevalt de verklaring hem dan niet, en in de regel is dat zo, dan voegt hij de woordvoerder toe: ‘Zeg uw directeur (baas, staatssecretaris, minister) dat hij mesjogge is.’ Hij is gewoon lastig. Wat hij niet begrijpen kan, vraagt hij. De VVL kan er van mee spreken, evenals de minister van Onderwijs, in de tijd dat de schrijver het verdomde zijn zoon naar school te sturen (en die tijd zal pas voorbij zijn zodra die jongen 16 geworden is). Heeresma ziet de wet vooral als een middel om het betrokken zijn van de mensen in de aangelegenheden van deze wereld te regelen – en ik zei al, dat zijn normen verre van werelds zijn.

Ik heb altijd het vermoeden gehad, en hoe meer ik mij in dit fenomeen verdiep, hoe sterker dit vermoeden wordt, dat deze weerzin tegen de regels en wetten ook te maken heeft met zijn onwetendheid op letterkundig gebied in het begin van zijn schrijversloopbaan. Ik was verbaasd toen ik las dat men zijn werk in verband met Kafka bracht, omdat ik wist dat die veronderstelling geen enkele grond kon hebben. Ook hij toonde zich verrast: Kafka was niet eens een naam voor hem, hij wist van Kafka niets. Het bewuste boek, De vis, heeft dan ook niets met Kafka van doen, maar alles met Heeresma, en vooral met zijn geboorteteken, Vissen. In de tijd dat ik hem nog maar kort kende, toonde hij alleen bewondering voor een paar boeken van Van het Reve: De ondergang van de familie Boslowits, Werther Nieland en vooral de Tien vrolijke verhalen, niet voor De avonden.

Leren van andere letterkundigen lag hem niet, hij zorgde wel voor zijn eigen regels en ‘wetten’. Weg dus met Kafka, wat hem betreft, als het om invloeden gaat of navolging. Zijn belangstelling ging uit naar in onze literatuur niet of weinig beproefde vormen: een ‘spy’, een filmscenario, een tv-spel.

Een dagje naar het strand is niet ‘autobiografie’. Het is meer dan dat. Het is de verbeelding van een zeer concreet verdriet, van een diep gevoeld verlies, in de gestalte van een nachtmerrie.

Een van Heeresma’s beproefde recepten bestaat eruit de ingrediënten die het leven in de fysische wereld levert voor een boek, niet op te blazen, maar juist te reduceren tot te verwaarlozen proporties. Het voordeel hiervan is, dat je het geringe ook in zijn geheel kunt overzien – als je het tenminste ziet.

Ook het kind dat Bernd werd toevertrouwd in deze op de kop gezette zoektocht – hij zoekt iets, maar raakt het juist kwijt! – heeft iets verloren. Bernd is er niet te beroerd voor dit meisje toe te spreken in bewoordingen die haar ten enen male moeten ontgaan (driekwart van de dialoog is in wezen monoloog): ‘Het is wel eens goed aan een verlies te lijden. Toen je hem (bedoeld wordt: een schelp, CN) van mij kreeg was je alleen verrast, nu verlang je er tenminste naar, een krachtige bloedstroom is het gevolg waarvan allerlei organen profiteren. Het volmaaktste verlies is dat waarvoor geen verontschuldigingen zijn aan te voeren. Noodlot en omstandigheden komen er niet meer aan te pas, alleen maar het zachte de pest aan je zelf hebben…’

Deze passage vat de ‘innerlijke noodzaak’ tot het schrijven van dit boek samen. Aan het slot ligt Bernd – lam van de drank – in een kuil, langs het strand. Tot hij opeens beseft dat het meisje weg is, verdwenen, in geen wijde omtrek te zien.

Een krachtige bloedstroom inspireert hem tot een zoekactie zonder eind. De vertelinstantie verliest haar instelling op een close up van Bernd en vereenzelvigt zich daarna op grote afstand met een eenzame wandelaar: ‘Het strand strekte zich aan weerszijden verlaten uit. Niemand! Hij begon vertwijfeld over het strand te rennen. Hij liep te zigzaggen en viel voortdurend. Een enkeling op de boulevard bleef staan kijken. Zeker weer zo’n zonderling die zich oefende voor de tienkamp, om zo te zien en zich daarbij luidkeels aanmoedigde. Niemand dacht er dan ook aan die sportieveling daar in de verte een strobreed in de weg te leggen.’

Wie hierin een vorm van zelfmedelijden van de auteur wil zien (maar dat mag niet volgens de regels), en een beeld van onbegrip van de wereld, wil ik geen ongelijk geven; maar eigenlijk citeer ik dit droevig stemmend slot om te laten zien hoe effectief de methode van de proportieverkleining werkt, die in de 18e eeuw bij tal van predikanten en dichters in zwang was. Wat is een mens op grote afstand gezien? Hoe groot is hij in vergelijking met een worm? Je zelf ten voeten uit scherp in de lens houden – het is bijna een therapie.

Heere Heeresma omstreeks 1962.

Dat switchen tussen close up en distant shot heeft te maken met het libertinisme waar ik hierboven over sprak. Als Bernd met kracht een zojuist leeggedronken bierflesje in zee keilt, zegt hij: ‘Ik, Bernard, nozem en mislukkeling, zwerend ongenoegen van de maatschappij, heb het in mijn macht deze unieke ontkerstende beschaving te redden. God sta hem bij en zegene de worp van de atoomgranaat waarmee hij een einde maakt aan weer zoveel levens.’ De cursiveringen heb ik aangebracht: onder invloed van de distant shot verliest Bernd zijn ‘ik-heid’.

De weg van het goud door de vuilnis is met Een dagje naar het strand geenszins ten einde. Pure biografie is de ontreddering, teweeg gebracht in De verloedering van de Swieps, een waarlijk onthutsend en demonisch boek, het morele nihilisme gekroond én een streng gewetensonderzoek zonder enige terughoudendheid te boek gesteld. Een afrekening. Want inmiddels was er iets gebeurd, waarvan geloof ik niemand de betekenis peilen kan, ook al denkt hij van wel.

In een interview door Cherry Duyns in een aflevering van de Haagse Post (18 mei 1974) staat het volgende te lezen: ‘Het stoppen met drinken lijkt een breekpunt veroorzaakt te hebben in zijn bestaan. Heere’s zwager R.A. Cornets de Groot: “Dat was in een café De Stoep hier in Den Haag. Beschonken stortte hij de trap af terwijl hij op weg was naar de wc en sloeg met zijn arm door een glazen deur. Bijna een uur later werd hij gevonden met een verschrikkelijk bloedende arm. Hij werd verbonden en toen men overwoog om hem op een brancard te leggen, zei hij: Iemand met mijn wilskracht lóópt. En met opgeheven arm verliet hij de zaak. Sindsdien heeft hij nooit meer gedronken…”

Van dat moment af begint Heeresma’s bekeringsgeschiedenis; we schrijven dan het jaar 1962.

(…)

Dit is de weg die Heeresma moest gaan, om zijn Tournooiveld te verwezenlijken. Geld en beschaving doen daar tegenwoordig zaken in overeenstemming met de wensen van zijn hart. Hij is één van de weinige auteurs in Nederland die van zijn pennevruchten leeft – als een god in Frankrijk.

Rudy Cornets de Groot en Heere Heeresma.
Rudy Cornets de Groot en Heere Heeresma in Leiden, eind jaren zeventig.

Heeresma is geen gemakkelijk heer – hij is dat ook nooit geweest, en het minst nog voor zijn vrienden. Zijn populariteit bij de lezers staat in schril contrast met die bij de schrijvers-collega’s. Hij dankt e.e.a. niet alleen aan de roddel die zijn ontmoeting met de wereld te weeg brengt, maar ook aan zijn fijn gevoel voor werving dat hem – eens een gezocht copywriter – een tweede natuur is geworden. Hij verwekt wrevel en ergernis even makkelijk als warmte en belangstelling. Hoe komt het dan dat vrijwel iedereen die ‘links’ denkt bij voorbaat een overmatig gebrek aan gevoel voor humor aan de dag legt, als het gesprek over Heeresma gaat? Zij weten niet, of zijn het vergeten, dat Heeresma’s normen niet van deze wereld zijn. Geen enkele ideologie – deze profane religies in een wetenschappelijk dipsausje gedompeld – spreekt hem aan. Hij is in sommige opzichten links, in andere rechts, – maar níet naar willekeur, want richtinggevend is de Schrift. Hij laat ook niet na daarvan bij voortduring te getuigen: in ontmoetingen, in interviews. Alleen in zijn werk is hij op dit punt terughoudend. Vandaar dat het erop lijkt dat zijn commentatoren geen ogen of oren hebben voor zijn boodschap. In zijn werk verdoezelt hij immers het theonome karakter ervan, o.a. d.m.v. de ironie, maar vooral ook door het ‘verkleiningsprocédé’, waarvan ik hierboven zei, dat dit bij onze 18e-eeuwse auteurs in zwang was. Maar helemaal waar is dat toch niet, want de metafysische superlatief schuwden zij geenszins – in tegenstelling met Heeresma. Daarom is het dat hij de indruk van een volslagen nuchtere Hollander maakt, en ziet men de ernst van zijn doelstellingen maar al te gretig over het hoofd.

‘Wie geen onlichamelijke taal schrijft, heeft ook geen onlichamelijke bedoelingen.’ Dit oncritisch vooroordeel doet Heeresma waarschijnlijk groot plezier: zo ironisch is hij wel.

(Uit: Rudy Cornets de Groot, De kunst van het falen, Den Haag, 1978, p. 79-95).