Sensatiebladproza

 

Bron: Raam, nr. 51 (januari 1969) p. 53-55.
Over: Herwig Leus, Mijn leuzen, A. Manteau NV, Brussel/Den Haag, 1968.

[p. 53]

Mijn leuzen van Herwig Leus stelt een lezer voor niet geringe moeilijkheden. Niet op het stuk van lezen, of begrijpen, want de moeilijkheden zitten schijnbaar meer aan de oppervlakte. De vraag luidt hier niet: wat betekent hetgeen ik lees? – maar: hoe zal ik hetgeen ik lees laten klinken? en pas na antwoord op die vraag, wordt de vraag naar de betekenis interessant. Leus zelf zegt, dat zijn boek geen poëzie bevat. Dan moet de inhoud ervan wel uit proza bestaan. Maar het is ‘vertikaal’ proza. Proza waarbij het gaat om versificatie en klank. Voor zulk proza, dat zoals men weet, sinds het einde van de oorlog vooral door Bert Schierbeek wordt beoefend, is een verdeling in muzisch en a-muzisch, zoals die ook bij poëzie sinds geruime tijd in zwang is, niet zonder betekenis. En waar we het hier hebben over proza waarvan de klank van principieel belang is, ligt het voor de hand

[p. 54]

dit proza in principe ‘muzisch’ te noemen, en muzisch wil zeggen: tegenlogisch: tegen de door Van Dale vastgestelde betekenis van het woord in. De betekenis van ritme, rijm en klank is immers groter. De conclusies die uit het bovenstaande zijn af te leiden, luiden als volgt:
1) een schrijver, die tegenlogische elementen in zijn werk opneemt, ontvliedt de ‘betekenis’;
2) een lezer van zulke door de vorm bepaalde literatuur moet het maniërisme van de schrijver doorbreken om aan zijn werk zulke betekenis te hechten, als de schrijver gedaan zou hebben, indien hij zich ondubbelzinnig had uitgedrukt, conform Van Dale.
De belangrijkste eigenschap van het muzische beginsel is niet dat het de werkelijkheid loochent, maar dat het die werkelijkheid de noodzakelijkheid ontneemt, krachtens welke die werkelijkheid pas werkelijkheid is. Indien de formule ‘de werkelijkheid is de noodzakelijkheid van de mogelijkheid’ juist is, dan leidt het geen twijfel, of muzisch proza is het proza van de mogelijkheid (of mogelijkheden), en omdat een ‘mogelijkheid’ zowel voeling houdt met de werkelijkheid als met de fantasie, kan zulk proza twee kanten uit: die van de realiteit en die van de droom. Bij Leus treft men een gelukkig samengaan van deze twee, een samengaan van de publicitaire slogan en de persoonlijke oogmerken van de auteur.

Hoe zegt men dus ‘mijn leuzen’? Met overtuiging, maar niet zonder ironie. Want deze schrijver weet, dat hij in een collectivistische maatschappij leeft, derhalve raakpunten heeft met een onoverzichtelijk aantal collectiviteiten, – groeperingen die het hem euvel zullen duiden een boek een titel mee te geven als ‘Mijn leuzen’, aangezien leuzen nooit mijn, maar collectief bezit zijn, van niet aan te tasten geestelijke kwaliteit, zo men de woordvoerders van dergelijke collectiviteiten wil geloven. Vandaar dat Leus ze onmiddellijk gelijk geeft en onmiddellijk toont, dat zijn gelijk van oneindig groter waarde is:

Ik
Een uit de velen
Ik
Belangrijker dan ooit

Zo’n leus verleidt de lezer er niet toe ‘de werkelijkheid’ tegen de schrijver in het geweer te roepen. De lezer wordt veeleer een samenzweerder. Ritme, stemverheffing, en de stroeve klank roepen een wereld op, een wérkelijke, maar: geplaatst in het licht van de droom. Het is deze retoriek, die van de zakenman en de copywriter, die deze regels het ‘significatieve’

[p. 55]

ontneemt en ze het ‘muzische’ schenkt: wie luistert naar de Rattenvanger, en houdt zijn benen in bedwang? Hoor een leus aan, en hoû de beurs gesloten, indien het u lukt. Maar dat lukt u niet. Gij verliest uw persoonlijkheid. De behoefte aan kritiek wordt schielijk de nek omgedraaid. Van die aard is de macht van de leus, deze korte, weloverwogen, precies op het sentiment afgestemde vorm van de overredingskracht.

De leus voorkomt tegenwerpingen van verstandelijke aard. Daarom is de leus kort, gericht op het irrationele gevoel, en doet toch reëel, want laconiek aan. Een leus is per definitie niet vloeiend. Daarom heeft een leus met poëzie gemeen het vertikale: twee leuzen naast elkaar heffen elkaar op. Twee leuzen onder elkaar concentreren hun beïnvloedende werking op de lezer. Een leus is de kortste woordenreeks die van een werkelijkheid zodanige voorstelling geeft dat het irreële karakter van de voorstelling verduisterd, en het werkelijkheidsgehalte ervan belicht wordt, met het doel de lezer of hoorder willig te maken voor de voorstelling geld, moeite, strijdlust, sympathie e.d. op de brengen. Daarom is de paradoxale synthese van verstand en gevoel, logica en fantasie kenmerkend voor de leus, die speculeert op de diep in ons wezen gewortelde trek het universele en uniforme als het principe te beschouwen dat in de als chaos ervaren wereld ordening brengen zal. Met woorden die iedereen kent, verbonden op een wijze die ieder vertrouwd is, die dagelijks geconfronteerd wordt met de publicitaire slogans, wendt Leus zich tot ons, in het besef nauwelijks te worden gehoord, omdat een persoonlijkheid, al put hij uit de meest algemene en door de traditie geijkte woordenschat, toch altijd een persoonlijkheid blijft. En wie dat blijft, sticht geen partij, geen belangengroep, maar blijft alleen staan in zijn klerikale en verpolitiekte land.

Mijn leuzen is het getuigenis van iemand die hartstochtelijk protesteert tegen al wat samenzweert, en tegen ieder die universeel noemt, wat maar niet eigenzinnig is. Daarom zijn het ook niet de woorden die betekenis geven aan deze teksten, maar de hevige gemoedsbeweging die uit die woorden een wereld doen rijzen. Want natuurlijk is er maar één ding, dat door alle leuzen heen de waarheid tonen kan, en dat is de werkelijkheidsliefde waar Leus van bezeten is. Zijn leus is het wapen van de tegenpartijder op de kop gezet. Ze heeft de klank van de roep in de woestijn, maar wie ze hoort, klinkt ze als muziek in de oren. Voor wie zich wil herinneren dat er al eens eerder gebleken is, dat muziek soms de vonk in het kruitvat was, is er enige reden deze leuzen te wantrouwen. Of niet.

 

Plaats een reactie