“De surrealistische verbeelding, die aan de macht moet komen, vloeit voort uit het onderbewuste, de slaap, de droom, het ongebonden gedachtenspel. Het wonderbaarlijke produkt van deze op de logica en het redenerende verstand veroverde vrijheid wordt op het kussen gelegd, naast het in de slaap verzonken hoofd als het ware, een autonoom geworden droom”, zegt Jan Elburg in de krant van vandaag.1
Aansluiting zoekend bij die redenering, voegt Wiel Kusters eraan toe:
“Cerebraliteit laat ruimte voor het on- en onderbewuste, het is daar niet per se mee in tegenspraak”.
Dat klopt. Er is een tijd geweest, dat zelfs de Griekse helden nog nooit van logica en redenerend verstand hadden gehoord, omdat ze, rond 1200 voor Christus, nog nooit van de sofisten hadden gehoord. Maar cerebraal waren ze wel, die kerels. Misschien is cerebraliteit een oude vorm van ons brein, een gevoeligheid voor poëticale grappen en poëtisch ritueel,- wie zal het ons, behalve Piet Vroon, kunnen zeggen?2
Kusters, die in dit artikel ook Van Krevelens Spiegel van de surrealistische poëzie in het Nederlands bespreekt, blijkt de chromatische poëzie van de zeeman Bernardo Ashetu (“Anisha/ de zakdoek/ de donkerblauwe zakdoek…”) en van Charles Corsen (“wat kant, een strik, ik hield ze vast met/ klamme koude vingers…”) niet te kennen. Deze Antilliaanse dichters zouden nooit buiten het kijkveld van de Nederlandse kritiek zijn gevallen, als ze uit Indië afkomstig waren geweest – denk ik.
- Jan Elburg, geciteerd door Wiel Kusters in “De verbeelding op het kussen”, in de Volkskrant van 1 april ’89. [↩]
- Zie ook de aantekening van een dag eerder, 31 maart 1989, over dit onderwerp. [Noot van de bezorger]. [↩]