Bron: Archief Cornets de Groot.
1.
[Brief in typoscript, 3 blz.]
2313 AN Leiden.
9 november 1988.
Beste Rutger,
Je brief verrast me en ik ben er wat verlegen mee. Natuurlijk ben ik blij, dat je ermee opgehouden bent, allerlei vermoedens, herinneringen, gedachten en gegevens, onder een bepaalde belichting tot een plaatje samen te voegen, dat je voor ‘de’ waarheid kunt laten doorgaan. Maar het zoeken naar de waarheid vereist nu eenmaal een andere methodiek. De waarheid is absoluut. Zij bestaat. Wij kunnen haar alleen nooit volledig kennen. We kunnen de schijn, de waan, terugdringen en iets van die waarheid bloot leggen. Wat jouw problematiek aangaande de waarheid betreft: zij liet haar sporen na in documenten, foto’s, getuigenissen van tijdgenoten, gebouwen, woningen, windstreken, kranten, klanken, beelden en vul zelf maar aan.
Ik ben er verlegen mee, dat je nu opeens bereid bent, de waarheid maar overboord te gooien, terwijl je nog nooit op deze manier naar haar hebt gezocht en bleef rondspoken in praatjes, anekdoten, vooroordelen, die je weinig plezier en veel ellende hebben bezorgd. Op het stuk van de waarheid lijkt Nietzsche me geen goede gids. Onder zijn leiding verval je makkelijk tot een of andere vorm van relativisme en elk relativisme is in de grond nihilistisch. Misschien zeg je, met mijn brieven in de hand: “Maar ik lees uit wat je me schreef niets anders”. Dat is voor een deel zeker waar. Maar dat komt, omdat ik nooit de gelegenheid vond, je te vertellen, dat men waarheidlievend dient te zijn. Wél schreef ik je, – en jij noemde dat ‘academisch’ – dat leugens vormen zijn van zelfverraad. Men moet op mensen kunnen vertrouwen. Op leugenaars vertrouwt niemand.
Nietzsche heeft je in zijn greep, merk ik. Zijn overtuigingskracht is zo groot, dat hij eerder tot napraten uitnodigt dan tot zelfstandig denken. Zijn afkeer van de christen en diens kuddegeest – die je niet moet onderschatten: die geest is scherpzinnig en de kudde niet zonder belang bij massabewegingen, stakingen en vormen van verzet – is m.i. identiek aan de afkeer die Christus had van tollenaars, schriftgeleerden en zg. rechtvaardigen, die altijd bereid zijn de eerste steen te werpen. Christus gaf om zondaars, zoals Nietzsche geeft om vrije geesten en beide groepen hebben gemeen, dat ze de gebaande weg vermijden. Het verschil tussen Nietzsche en Christus is een verschil in zachtmoedigheid en menselijkheid.
Ik vind het vreselijk bij jou te lezen over “het type, het ras, het geslacht” waartoe je behoort. Met die frasen begon in Mofrika het gesodemieter. Jouw voorouders uit deze streken liepen nog in konijnevellen rond, toen die andere voorouders van je, uit China, uit Indonesië, al terug konden zien op een eeuwenoude beschaving. Nietzsche heeft met jouw type – je bent een Indo, een
[p. 2]
halfbloed – volstrekt geen rekening gehouden. En “voorbestemd om te heersen” – kom op! – men moet meester zijn over zichzelf, dat is al moeilijk genoeg, en trouwens het enige dat Nietzsche werkelijk bedoelt.1
Je bent nog te veel ‘binnen’, nog niet genoeg aan de oppervlakte en zeker niet daar ginds, buiten, in de werkelijkheid, die nog ten dele het verleden bewaart.
Je zegt het geweten vaarwel. Maar Nietzsche zegt niet dat we gewetenloos moeten zijn. We moeten begrijpen, dat de schade die we veroorzaken, uit noodzaak voortkomt – of uit domheid. In het laatste geval leren we dat we wijs geworden zijn door schade en schande en dan is het gepast daar de consequenties uit te trekken: “Ik ben dwaas geweest, maar ik kan het verleden niet veranderen. Ik kan het heden van nu af aan zo aangenaam mogelijk voor ons maken”, etc.
Je brief is, zoals jezelf zegt, rijkelijk vaag. Van je situatie heb je vooralsnog geen helder beeld. Dat verontrust me. Te vaak sloeg je in je verhouding tot ons om, als een blad aan de boom. Wie garandeert me, dat dat niet weer gebeurt? Ik heb in die plotselinge veranderingen weinig trek en Leo al helemaal niet, omdat ze, zakelijk beschouwd, minder met jou te maken heeft, dan jij met haar. Jij hebt met mij van doen, en zij is mijn vrouw. Het is onmogelijk haar te passeren.
Je hebt nu Nietzsche in je vaandel staan, en ik weet dat je daar serieus in bent. Ik neem je brief serieus, ik neem jou serieus, maar als ik luister naar de toon van je brief, dan bekruipt me het gevoel, dat Nietzsche in hoofdzaak een akte van geloof van je is, die een niet geringe dweepzucht in je los maakt (en niet alleen in jou, natuurlijk). Juist dwepers slaan zo gemakkelijk om.
Men moet niet plotseling besluiten. Besluiten moeten vallen na rijp beraad, als rijpe appelen en niet als appelen in een orkaan van enthousiasme of paniek. Je zou je op je oordeelsvorming moeten bezinnen, en je af moeten vragen, of Nietzsche je niet een weinig in de maling neemt. Of je voldoende begrepen hebt, waar het hem eigenlijk om te doen is. Dit is de advertentie die God plaatste na Nietzsche’s dood:
Nietzsche ist tot
(GOTT)
Misschien is dat ontnuchterend voor je, maar dat is allicht wat je in je Nietzsche-roes ook nodig hebt. Wanneer je mijn bedenkingen uit het bovenstaande weg kunt nemen, zal ik geen weerstand meer bieden aan de roep van Jacqueline.
[p. 3]
[In handschrift:] Nu, je ziet wel dat ’t niet meevalt, met zo’n computer te spelen. Ik leer nog, nu al een week of drie, maar ’t went moeilijk, zonder deskundige.
Enfin, als je me schrijft, geef dan ook eens rechtstreeks antwoord op mijn brief. Ik weet niet, waarom je dit telkens weer vermijdt.
Liefs voor jullie beiden,
Pappa
2.
[Brief in typoscript, 2 blz.]
2313 AN Leiden,
17 november 1988.
Beste Rutger,
Meer dan je vorige brief is deze een felicitatie waard. Geen leerling meer in een bepaalde zin, en ook geen volgzame zoon, maar eindelijk een autonoom iemand, zoals het opvoedingsideaal dat me altijd voorzweefde, en dit nog steeds doet, ook wou. Maar laat ik voorzichtig zijn. Toen je, door toedoen van Leo, een baantje en onderdak vond in Amsterdam, dacht ik ook: nu is mijn kind volwassen, – proficiat, pappa! En wij verheugden ons. Tot je, evenals Andrea,2 de fatale beslissing nam terug te keren naar Den Haag. Toen wisten we dat we te vroeg hadden gejuicht. Volgzaamheid is lang niet altijd een ondeugd; haar tegenstelling, eigenwijzigheid, is dat wel (evenals haar overtreffende trap, die blinde volgzaamheid heet). Het schijnt dat je in Nietzsche een groter meester hebt gevonden dan ik ben. Ik peins er niet over hem je te ontnemen! ik heb je zelf op zijn spoor gezet, en ben blij dat je door hem bezig bent jezelf iets doorzichtiger te maken voor je zelf.
Hij is een filosoof voor jongensachtige mensen, die naar het extreme en radikale neigen. Als er iemand is, die volgzaamheid eist, liefst blinde, dan hij – je weet toch dat je “Juenger” met “apostelen” behoort te vertalen? Nu, zo’n apostel ben je wel geworden, als ik op je stijl en woordkeus af ga: daar is weinig Rutger en veel Nietzsche in. Ik vind: wie met onherroepelijke besluiten en een gevaarlijke toekomst wil leven, moet zich melden bij het vreemdelingenlegioen, desnoods om voorlopig alleen maar te leren hoe te gehoorzamen en hoe te bevelen. En dan moet je niet zeggen: “Ho ho – dat is alleen maar metaforisch bedoeld”, want dan gaan de mensen die je spreken zich toch eens een keer afvragen, wanneer je nu eindelijk eens zegt wat je bedoelt: men moet nu eenmaal bedoelen wat men zegt. Dit geldt ook voor de rasssentheorieën van Nietzsche, Reve, jou, Céline, e.a., weldenkend of niet. Een kwestie van stijl? – accoord, maar vooral een kwestie van gebrek aan verantwoordelijkheid en menselijkheid.
Onze geschiedenis is dubbel tragisch, omdat hij dubbel tragisch is gemaakt. Omdat geen sterveling in jouw buurt geloofde wat ik zei; omdat telkens wanneer ik beweringen met bewijzen staafde, die bewijzen met verontwaardiging terzijde werden geschoven, ook door jou. Die geschiedenis vorderde niet, omdat men bij de mythe meer belang had. Ik deelde je in mijn vorige de methodiek mee, om het onderzoek op een behoorlijke manier aan te pakken, en sprak bij die gelegenheid ook mijn teleurstelling uit, dat je het zo nooit hebt geprobeerd. Er lopen in Den Haag en omstreken meer mensen rond die me hebben gekend, enkele honderden hoor, dan de vijf aan wie je je voornaamste informatie over mij dankt. Je spreekt van “een laatste blik achterom” zonder met jezelf omtrent dat wat achter je ligt, in het reine te zijn. Puntsgewijs:
[p. 2]
● opgroeien in een vrouwenomgeving: ik weet er alles van, uit de Jappentijd, toen er buiten de kampen geen man meer te vinden was in mijn natuurlijke omgeving. Ik bewonder vrouwen sindsdien en ik ben zeker geen antifeminist op de wijze van Nietzsche, ik ben ueberhaupt geen antifeminist, waarom zou ik?-
● morele imperatieven – ik heb nimmer gemerkt dat je er in mijn buurt ook maar enige last van ondervond-
● socialisme, in de vorm die jij te zien kreeg, met alle gedram en alle gebrek aan humor, een soort van op zijn kop gezet en van zijn god beroofd calvinisme. Je hebt gelijk, dat moet afschuwelijk zijn-.
Maar pacifisme, wat is daar eigenlijk op tegen? En antifascisme, je wilt toch niet zeggen dat het fascisme zo’n groot gedachtengoed is? Fatsoenlijke ouders, al zijn ze op het stuk van de pedagogie nog zulke knoeiers, brengen hun kroost in die sfeer groot.
Ik vind dat je je falen niet op je verleden, hoe ongelukkig dat ook is, zou moeten verhalen. Er is geen gênante décade, of àlle décades zijn gênant. Je zou kunnen zeggen dat niemand volmaakt is, dat iedereen faalt. Ik schreef er een boek over. Maar al je gepsychologiseer is eigenlijk nog steeds een ontlopen van eigen verantwoordelijkheid. Met psychologie kun je alle kanten op. Ik kan me met gemak iemand voorstellen, die aan dezelfde mankementen lijdt als jij, en die bv. helemaal niet op het idee komt, dat hij anderen recht laat wedervaren, door zijn vader omver te kegelen. Vaders worden altijd omver gekegeld, daar zijn het vaders voor: met recht heeft dat intussen niets te maken, wel met, zoals je zegt, infantiliteit. Vader heeft jullie in de steek gelaten. Vader is er vandoor met een meisje dat leuk oogt, maar dat een afgrijselijk karakter heeft. Vader deugt van geen kant, hij is onrechtvaardig, hij bekijkt de dingen verkeerd. Als hij maar lol heeft. Alle recht is aan jullie kant en een kruistocht tegen die man is wel het minste dat je kunt ondernemen. Een metafysische opdracht. Dieu le veult en Befehl ist Befehl. Ik weet niet wat voor beeld je hebt van het o zo knusse huwelijk van je ouders, maar wat jij een tragisch en miserabel incident noemt, is het laatste van een lange reeks tragische en miserabele incidenten, waardoor verlenging van alle leed misschien vermeden kon worden. Ik vraag je nederig om me op mijn woord te geloven, of anders je licht op te steken bij betrouwbare getuigen en dus niet bij mij. Mij te overtuigen, de scheiding ongedaan te maken, wat zou dat anders zijn dan een restauratie van de chaos?
Je gang bergafwaarts – er is niets dat ik dieper betreur. Maar het doet me tenslotte plezier uit je brief te lezen, dat je je uit de put werkt, desnoods dan door (de metafoor van) een voorname strijdwijze, – een term die me vreselijk antiek in de oren klinkt, maar wat kon Nietzsche ook weten van de slachtoffers van Irak, Israël, Zuid-Afrika – en taekwon-do. Het doet me plezier te horen dat je mijn raad hebt opgevolgd en aan het werk bent gegaan. Met een opgewekt gemoed gaat alles vanzelf. Met een treurig gemoed trouwens ook. Maar dan gaat het snel en met de benen voor je uit. Tussen twee haakjes, dat boek waar je het over hebt, De vrolijke wetenschap, dat is van mij en ik mis het.
[In handschrift:] Liefs, sorry voor de vlekken
en je brief heb ik vernietigd
Pappa
3.
[Brief in typoscript, 3 blz.]
2313 AN Leiden,
31 12 88
Beste Rutger,
Toen je die correspondentie nog eens doornam is je natuurlijk ook het eindeloos engelengeduld opgevallen waarmee ik je brieven altijd heb beantwoord. Het is eigenlijk het equivalent van het respect voor jouw wereld, waar je om vraagt.
Vaak klaag ik erover, dat je geen antwoord geeft op wat ik zeg of dat je mijn argumenten ontloopt, en soms, zoals nu, dat je wat ik schrijf, slecht leest, of ook alleen maar dat leest, wat je wilt lezen, maar wat er niet staat. Ik ben bang dat je Nietzsche zo leest: dingen herkent, die je eigenlijk al wist, maar niet beschikt over de antenne voor het vreemde bij hem. Het is natuurlijk al heel wat dat je hem leest en daar een zekere inspiratie uit put. Maar je leest hem te gehaast, denk ik, je trekt conclusies nog voor hij uitgesproken is. Wat je me schrijft, is vaak ondoordacht, vaak ook niet te verantwoorden met zijn of andere argumenten. Zo dit: “Alles wat gebeurt gebeurt terecht”. Dat staat nergens. Als de uitspraak juist was, zou iedereen dik tevreden zijn. Maar dat is niet zo, dus is het ook niet waar.
Een ander voorbeeld: Als A en B dezelfde mankementen vertonen, en A voert die tekorten aan als voorwendsel om zijn pappa om te kegelen, en B doet dit niet, bv. omdat hij zijn pa om kan kegelen uit een surplus – hij beheerst bv. taekwando of heeft van zijn hobby een beroep gemaakt – dan is A aan het psychologiseren en B handelt uit een zekere geldingsdrang, vindt zijn waarde in zichzelf (en niet zijn zwakheid).
“Jongensachtig” zijn m.i. de meeste adepten van Nietzsche: Marsman, Ter Braak, Mulisch, Pascoaes, Henry Miller. Een uitzondering is volgens mij Moravia. Het is een kwaliteit, het heeft iets aantrekkelijks, al denkt men veel te vaak de wijsheid in pacht te hebben. Dat is een vergissing. Jouw vergissing is, dat je denkt, diep te moeten graven, ik heb je dat al een paar keer gezegd. Ter Braak beperkte zich tot het schillen van uien, kwam zo ook diep, maar per “oppervlak” en vond wat je al weet voor je er aan begon: dat een ui uit rokken bestaat. Bij al dat graven draai je jezelf vast als was je een kurketrekker – maar is dat niet een vingerwijzing? Is niet juist de danser het type dat Nietzsche voorzweeft als hij het over goden heeft:? “De lichte tred behoort misschien tot het begrip God” of “ik zou alleen aan een god geloven die kon dansen“. De plaats waar N. zegt, dat men “geen meester boven zich dulden moet”, moet je mij eens wijzen. Je zou graag zien dat hij het zei, maar hij zegt het niet. Je speelt met vuurwerk, en denkt dat dat niet gevaarlijk is. Als N. voorzien had, dat hij door dit soort interpretaties tot propagandist van nazi’s en fascisten kon worden omgebouwd, had hij zijn woorden minder springstof meegegeven en meer licht. Zo werden de mee- en napraters van en sinds ’33 de hufters die ze waren en dat gevaar bedreigt iedereen die zich met hem inlaat.
Elk begrip draagt zijn tegenstelling in zich en de tegenstelling komt voort uit de zaak zelf. Ik weet ongeveer wat het kolonialisme was en wat daar noodzakelijk uit voortkwam. Het geweld, waarmee de vrijheidsstrijder zich van de onderdrukker ontdoet, heeft toch een andere waarde dan de provocatie van een kraker, die in naam van velen om aandacht vraagt. En waarom nu
[p. 2]
juist Reve de dingen zegt, die hij zegt, is de moeite van een meditatie waard, sinds er iemand in zijn naam bij Hermans uit moorden wilde gaan.3
Waarom zou het feminisme “gelijkheid willen waar die niet kan bestaan”? Wie zegt dat dan? Dat zou toch dwaas zijn? Het feminisme streeft naar gelijke behandeling van mannen en vrouwen – wat is daar zo raar aan? Wat jij allemaal te berde brengt aan onvruchtbare, zieke, lesbische en lelijke vrouwen – je gooit er wat je eigen seksegenoten ook nog een “homofielensoort” tegen aan – is een opeenstapeling van vooroordelen, gerangschikt in een denkmechanisme, dat me om zijn fascistoïde aard tegen de borst stuit. Ik verafschuw dit, en als dit de invloed van N. op je is, zou ik wensen dat je je met minder verheven dingen bezig hield in de kroeg, en mij in vredesnaam maar voor een lul hield.
Herschrijf met een paar noodzakelijke aanpassingen, die passage over het feminisme eens, en vul op elke plaats waar feminist of een equivalent ervan staat, Jood in, en schaam je. Ik weet natuurlijk wel dat je nog jong en door tal van betreurenswaardige leemtes in je opvoeding niet gewend bent over deze dingen te praten of te denken, en ik voer dat maar als verzachtende omstandigheid voor je aan. Er is een soort wrok bij je aanwezig die je denkt te kunnen ontladen in een aanval op de feminist(e). Je krijgt van mij een jaar de tijd om van die gevoelens van wrok te bekoelen. Je kunt ze missen als kiespijn. Van Nietzsche heb je je “theorie” in ieder geval niet. Hij noemt vrouwen die Latijn en wiskunde studeren, moedige vrouwen en betreurt het alleen dat zij hun privaat separatisme willen doorzetten onder de schijn van het strijden voor anderen, d.w.z. onder invloed van de kuddegeest, zoals bij jouw krakers ook het geval is (en niet bij de Indonesische vrijheidsstrijder: nationalisme is het individualisme van een volk en individualisme is iets anders dan kuddegeest). Die kuddegeest bestrijdt hij, zowel bij mannen als bij vrouwen. Hij heeft het over de Uebermensch, niet over de Uebermann, zoals jij schijnt te denken. Ik hoop dan ook van harte dat Saskia4 er niets voor voelt om je bij te benen.
“Ik hou van de ongelukkigen, die zich schamen: die niet hun kamerpotten vol ellende op de straat leeg gieten; van hen bij wie nog zoveel goede smaak op het hart en de tong blijft hangen, dat ze tot zichzelf zeggen: men moet zijn ongeluk in ere houden, men moet het verbergen”. Om deze gedachte vernietigde ik je brief. Hij bevat uitspraken die je wel aan mij, maar niet aan de straat kunt toevertrouwen, dus…
En natuurlijk kun je het weer niet laten, Leo opnieuw als een soort van mysterie op te voeren. Voor eens en voor altijd: mijn huwelijk zelf was de oorzaak van zijn ontbinding, niet Leo, of je zusjes of wie ook die buiten die verbintenis stond. Ik was altijd weggegaan, ook als Leo in geen velden of wegen te bekennen was geweest. Ik had na lang denken en wikken en wegen altijd ja gezegd tegen het leven dat me nog wachtte. Ik zou het op prijs stellen, als je dit nu eens gewoon onthield. Toen wij twee, drie jaar geleden gezellig met je om konden gaan, hadden Leo noch ik het gevoel dat we jou niet recht in de ogen konden zien. Jij had dat gevoel tegenover ons, en dat is niet zonder gevolgen gebleven. Waar ligt jouw verantwoordelijkheid? Bij jouw onbevangenheid in de omgang met mensen – je ouders, Leo, Jacqueline, je zusjes, vreemdelingen, lesbiennes, krakers en het homofielensoort, mensen, die een leven leiden, dat het jouwe had kunnen zijn, zodat de vraag of jij je broeders
[p. 3]
broeder hoeder bent gerust met ja kunt beantwoorden. Maar die onbevangenheid mis ik bij je. Je stikt ongeveer van argwaan. Mijn felicitatie neem je niet serieus. Terwijl iedereen weet, dat ik met niemand flauwekul uithaal, denk je dat ik die brief aan jou opzettelijk met koffie besmeur, – dat komt me nogal paranoied voor. Leo noch ik verwachten grote gebaren van jou, maar zou het niet aardig zijn om een gelukwens op de mat te vinden als Machteld jarig is? Misschien vind je dat ook maar een formaliteit, maar ze maken het leven iets plezieriger, geloof ik, en de omgang met elkaar iets gemakkelijker. Ik vind het een zekere vooruitgang dat je over ernstige zaken wilt denken en dat je Nietzsche te hulp roept daarbij. Maar het is natuurlijk pas goed, als je hem niet zomaar voorbij en omver loopt. Nietzsche lezen is niet genoeg. Zijn stijl navolgen is niet genoeg. Je moet ook zelf denken, d.w.z. kritisch zijn vooral tegen je zelf, vooroordelen herkennen en ze verwerpen, d.w.z. onbevangen zijn en geen waarheidszoeker in de zin van inquisiteur, want in feite – en ofschoon je denkt, dat je dat nu juist achter je gelaten hebt – ben je dat nog steeds. Ik heb er hopelijk geen last meer van, maar die leeggekomen plek is bij jou zo weer opgevuld met lesbiennes, anarchisten en pacifisten en ieder ander aan wie je maar een hekel hebben wilt – want dat schijn je na te streven met je leus, dat strijd de vader van alle dingen is. Multatuli die je ook nog citeert, halveert de strijd in het leven al (afstoten), en het kan met minder, naarmate je anderen harder nodig hebt. Biologisch gesproken: in onze tijd heeft iedereen iedereen nodig: biologisch gesproken kan de wereld met agressie niet meer uit de voeten. Een ander instinkt moet getraind en gevoed worden: het instinkt van de omgangskunde, en dat betekent voor jou: een uit al je tegenslag geboren onbevangenheid. Nu, die wens ik je met het nieuwe jaar van harte toe,- ik gaf je een jaar on het te leren. Gebruik die tijd.
Liefs, en de allerbeste wensen voor jullie beiden.
Pappa.
4.
[Brief in typoscript, 3 blz.]
Cornets de Groot
Herenstraat 116
2313 AN Leiden,
14 maart 1989
Lieve Rutger,
Natuurlijk zijn we niet minder blij met de uitkomst van Leo’s acties.5 Ze is een schat, daar doet geen moedertjelief iets aan. Mag ik jullie complimenten retourneren? Ik vind de tekening en de das mooi en niet lelijk, en ik ben met beide heel erg ingenomen.
Dat je je woord nooit geven moet, wanneer je weet dat je het toch niet kunt houden, is duidelijk. Dat je het onder alle omstandigheden gestand moet doen, is een vergissing. Er zijn situaties denkbaar waarin het verstandig is te zeggen dat je nooit beloofd hebt je belofte te houden. Werd het beloofde land aan Mozes beloofd? Eerlijk gezegd weet ik het niet, gekregen heeft hij het niet.
Dat jaar waar je het over hebt, is een jaar om terug te komen uit je gevoelens van wrok. Naar wat ik van je gezien heb, onlangs, zal dat wel lukken, denk ik. Je zegt: ik heb spijt, – van dit, van dat. Nietzsche zegt: men moet geen spijt hebben. Waarom heb je dan spijt? Men legt zich allerlei belemmeringen op de weg die men te gaan heeft, men haalt zich de gekste dingen op de hals. Waarom? Om ze vervolgens uit de weg te ruimen. Zonden tegen anderen zijn altijd zonden tegen jezelf. Zo blijft men bezig. Spijt, schuldgevoel – dat is een soort van wraak nemen op jezelf en omdat dat alleen punks bevrediging schenkt, zoeken we naar een ander die onze zonden kan dragen: Joden, feministen, nazi’s (die ook). Of naar iemand die verstandiger, ouder, wijzer, sterker is dan wij. Dat heet wrok en wie eraan lijdt, is aan het wrokken. Tot je ontdekt dat al die zwakkeren en sterkeren je geen stap verder helpen, zolang
[p. 2]
je houding berust op de weigering om zelf aan de verwerkelijking van je leven te werken.
“Alles wat gebeurt, gebeurt terecht” is een fatalistische uitspraak en Nietzsche is geen fatalist. De uitspraak is niet te parafraseren met “amor fati”. Als alles wat gebeurt, terecht gebeurt, heeft niemand een reden om zijn lot te beminnen. Men bemint zijn lot in weerwil van wat er gebeurt, en er gebeurt veel te veel ten onrechte, als je zo eens om je heen kijkt. Juist daarom is het veel eenvoudiger je lot te vervloeken, en precies daarom doet Nietzsche dat niet. En àls je om je heen kijkt, iets verder dan je bed, dan begrijp je wel hoe moeilijk dat amor fati is. Tevredenheid en ontevredenheid typeren een temperament waar Nietzsche geen cent voor geeft. Wat zeggen die trekjes over iemands ‘joie de vivre? Het streven naar macht, waar jij het telkens over hebt, moet – zeker in onze tijd – geïnterpreteerd worden als streven naar macht over jezelf. Bereik je dat, dan spreekt het vanzelf dat anderen die kwaliteit in je erkennen en bereid zijn naar je te luisteren, – dan kun je een heleboel moeilijkheden aan zonder anderen je wil op te leggen en zonder dat je je in een hoek gedreven voelt, zoals bij die feministes. Je fout is de stelling dat het feminisme naar een gelijkheid streeft, waar die niet kan bestaan. Het is een fout in het fundament van je denken, een vooroordeel; wat je daarop bouwt (of uit elkaar splitst) is daarom ook fout. Het is n.m.m. heel goed mogelijk buiten Hitler om te denken, bv.:
trek je wenkbrauwen eens op en probeer dan zo agressief mogelijk over het feminisme te denken. Dat lukt niet. Het is een goed en fysiologisch hulpmiddel om je afweermechanisme te beheersen en een vragen om informatie. Ik heb schoolmeestersbloed in de aderen, zoals je merkt. Mijn onderwijs kenmerkt zich door solidariteit. Dat was niet zo gewoon op die school van mij, ook bij die goeie Evert6 niet. Het vaderlijke en vriendschappelijke was natuurlijk niet afwezig, maar autoriteit ontleen je aan je kennis van de wereld en van jezelf en aan de bekwaamheid, daarmee om te gaan, – niet aan “macht” of liefde (in de
[p. 3]
vorm van sympathie).
Solidariteit houdt in, dat je je gelijkwaardig voelt aan de mensen uit je omgeving, kinderen, collega’s, schoolpersoneel, en ouders. Dat betekent dat je ervan uitgaat, dat in het leerproces iedereen leert, de leraar ook, of vooral. De school van Nietzsche in je per citaat gegeven beschrijving is mijn school niet: dat is een autoritaire school. Nietzsche is een slechte meester, omdat hij niet meer hoeft te leren, hou daar maar vast rekening mee. Voor gedachtenwisseling ben ik altijd ‘in’, maar dat wist je al.
Nou, dit was het dan, liefs voor jullie,
Pappa
5.
[Brief in typoscript, 4 blz.]
1323 AN Leiden, 29 maart 1989
Lieve Rutger,
Wanneer je een aanhanger bent van de theorie dat alles wat gebeurt, terecht gebeurt, geef je het beetje zeggenschap dat je over jezelf hebt, uit handen. Wanneer de theorie de werkelijkheid zou zijn, kan niemand zeggen: dit en dat gebeurt, omdat ik het zo wil. De dingen gebeuren nu eenmaal, wij kunnen er niets aan doen. Elk ik zou onderworpen aan een vreemde instantie, en het amor fati zou een beminnen van die instantie zijn. Dat dat niet noodzakelijk fatalistisch is, is waar, daar heb je gelijk in. Dat het fijn zou zijn als het leven zo geregeld was, is ook waar, omdat het ons van elke verantwoordelijkheid ontslaat en wat is er nou fijner dan het najagen van wat behagelijkheid en een beetje zorgeloos geluk?
Maar zie je van die instantie af, dan zijn er omstandigheden denkbaar waaronder het voor de hand ligt je lot te vervloeken. Het zijn misschien juist die omstandigheden, die het tegendeel van ons vergen en dan praten we over Nietzsche. En dan zien we in dat amor fati helemaal niet iets is dat je zonder reden doet, maar dat je dit doet omdat je dit zo verkiest. Niemand dwingt je ertoe: men zou je eerder dwingen het tegendeel te doen. Tot dat doel is de inquisitie in leven geroepen, de Gestapo, de Gepeoe en de CIA, die de moraal verdedigen.
Het lijkt me een ondermijning van Nietzsche’s leer om zijn “slaven” door “zwakkeren” te vervangen. Een slaaf is iemand die zijn mensenrechten uit handen heeft gegeven en zijn lot aan anderen heeft overgedragen, iemand die dankbaar is voor gunsten, die gekocht kan worden, iemand die zijn kracht in het aantal zoekt, in de onderwerping aan een beginsel. Zo iemand kan best trots en tevreden zijn op de hem toegemeten plaats, omdat die bij hem hoort, want hem is toegewezen, maar dat maakt hem niet tot een heer. Al oefent hij
[p. 2]
macht uit, al is hij geslepen in zijn verkeer met anderen, bedreven in het manipuleren van anderen en bekwaam in zijn vak – hij heeft zijn lot uit handen gegeven en kan het om die reden niet beminnen. Zijn trots is van een andere, van een behagelijke aard, zijn trots is eigenlijk alleen maar een vorm van dankbaarheid: tevredenheid. De “zwakkere” die zijn persoonlijke rechten tot in zijn laatste wil handhaaft, kan geen slaaf zijn.
Wanneer minachting en vrees een rol spelen in de distinctiedrift van twee volkeren is er iets fascistisch aan de hand bij éen van de twee, en tegen die ene zou ik de grootste bezwaren hebben. Volkeren en heren zijn elkaars gelijken, ook als ze elkaars vijanden zijn en elkaar schade berokkenen, op of buiten het schaakbord. Dat ze vergelden kunnen, goed met goed en kwaad met kwaad, maakt ze tot elkaars gelijken: slaven kunnen dat niet (handelt een heer verachtelijk, dan, zegt Homerus, heeft een god hem met waanzin geslagen: het is niet zijn schuld. Griekse helden dachten werktuigelijk, zonder hun bewustzijn in te schakelen – ook niet achteraf. Zij zijn de eerste surrealisten geweest, die het automatisch denken en handelen toepasten, omdat dit hun natuurlijke gegeven was. Hun listen en bedriegerijen kwamen niet uit hun denken voort. Dat was het werk van goden, die bevelen, waarschuwen, adviseren. Ze “hoorden” stemmen en handelen dienovereenkomstig. Toen de radio volksbezit werd, hoorden de nazi’s stemmen: Hitler, Goebbels, en deden wat ze deden werktuigelijk en zonder toezicht van het eigen geweten. Maar de goden waren toen al dood en daarom zijn nazi’s hufters).
Nazi’s zijn dus verachtelijk, altijd. Joden kunnen het zijn of niet zijn. Het Herrenvolk is een volk van slaven. Het is een teken van lage cultuur, als men zijn fysieke kracht toont, om de ander schrik aan te jagen, zegt Nietzsche. (Minacht en macht hebben geen wortel gemeen. De wortel van macht is mogen, vermogen).
Wanneer mannen met mannen solidair zijn, wat is er dan tegen het feminisme in te brengen?
Voetbal: men zou voor die club moeten zijn, die het beste speelt. Maar
[p. 3]
voetbal is ook al een slavensport geworden, die sommige spelers, voor wie de clubeer niets meer betekent, miljoenen opbrengt, als ze zich laten verkopen. Dat was vroeger anders: men wilde als club niet de rijkste, niet de grootste, niet de vernielzuchtigste, maar de beste zijn.
Ik zag van de week op BBC-2 weer een paar films van Laurel en Hardy.7 Laurel heeft altijd zijn wenkbrauwen opgetrokken. De agressie gaat altijd van Hardy uit. Daarbij gedraagt Hardy zich altijd als een heer, bij alle slinkse streken die hij uithaalt en die kenmerkend zijn voor de slavenmoraal. Daaruit blijkt de geduchte macht van de slaaf en zijn moraal, die men met Nietzsche in de hand geneigd is te onderschatten.
Saskia en Hans hebben ons heel leuk ontvangen in hun voor twee mensen ruime flat. Mat heeft zich in ieder geval kostelijk geamuseerd en zich zeer aan Saskia gehecht. Van haar hoorden we dat je nu weer het plan hebt opgevat om op jezelf te gaan wonen om te bewijzen dat je op jezelf kunt staan. Dat is wsch. een onderdeel van de ascese waar je het over hebt. Ik weet niet of je dit op die manier bewijzen kunt. [In marge in handschrift: “symptoombestrijding”]. Volgens mij sta je niet op jezelf door jezelf als kluizenaar te behandelen: in de regel is “das Leben zu Zweit” aanzienlijk ascetischer dan dit: het vergt meer van je, hè. Wat verdraagzaamheid, wat aansprakelijkheid, een tikseltje gemeenschapszin, die je nu niet direct bij kluizenaars zult zoeken, een beetje meesterschap over nu juist die zaken, die je als mens “met zichzelf alleen” niet ontmoet, en om een mens met zichzelf alleen te zijn, hoef je m.i. het huis niet uit. De leerschool die je zoekt, zou je gemakkelijk kunnen vinden door de doorlopende ruggespraak die je met je zusjes, je moeder, en sinds kort ook met mij onderhoudt, voor een tijd te onderbreken. [In marge in handschrift: “bestrijding van de ‘oorzaak'”]. Geloof me, aan hun, aan mijn ervaringen en inzichten heb je niets, als je niet zelf je eigen ervaringsbron wilt zijn in dit leven, d.w.z. in deze wereld, die iets groter is, dan je directe en bezorgde familiekring, die je zo graag een zorgeloos bestaan zou gunnen, in een omgeving die je doorlopend aan de vroegere zorgeloosheid herinnert, maar die nooit meer zal zijn wat ze was – omdat je jeugd voorbij is – en daarom fnuikend werkt. De
[p. 4]
wereld van de grote mensen is groot en je daarin een plaats te veroveren lukt je niet, zolang dit bolwerk familie-en-jeugd-plus-Denneweg8 de beslissende norm blijft in alles wat je onderneemt. Jezelf zijn of worden bereik je niet door een eenvoudige verhuizing, maar door in te zien, dat je volwassen bent geworden, en dat je het leven aan kan, zelfs das Leben zu Zweit. Wanneer je dat aan kunt, ben je zo’n wereldburger, dat je je zonder enig verdriet voor je partner of jezelf op elke plek in de wereld thuis voelt.
Bel me eens op wanneer we welkom zijn bij jullie. Het zal wel op een week-end uitdraaien, want Leo en Jacqueline zijn tenslotte werkende vrouwen. We zien er naar uit. Bij Saskia is het kennelijk nogal laat geworden.
Dat plekje op de wang is denk ik een natuur-, want ouderdomsverschijnsel, waar weinig aan te doen valt als je geen geld hebt voor de schoonheidschirurg. We doen het er maar mee. Reden tot bezorgdheid is er niet. Kun je al weer een eindje lopen met die voet? Het beste er maar mee en liefs voor jullie beiden.
Pappa
6.
[Brief in typoscript, 1 blz.]
25 juli 1989
Lieve Rutger,
Nee, je kunt met mijn stuk9 niet overweg, zolang je vluchtplan niet gelezen hebt. Het is een vrij groot gedicht uit de laatste bundel, en de vier regels die ik citeer, behoren bij het vluchtplan van de ikzegger, de vluchteling, die zich (even) verbeeldt de macht te hebben tot aanhouding van de droom, de poëzie, doordat ik mijn menselijkheid bewaarde, en protesteerde tegen de verdingelijking waaraan artsen en verplegers me onderwierpen met hun routine, tl-buizen, machines en objectief bezig zijn met mij. Hölderlin moet dan anders gelezen worden dan je doet. Alles hangt samen met je onbekendheid met vluchtplan. Je begrip van Van de afgrond en de luchtmens is veel beter (ik leg het misschien ook goed uit). Maar de afgrond is ‘moraalvrije deugd’, zoals Nietzsche zeggen zou, en heeft de aanstekelijkheid van het kwaad, zie einde van W.z.M.10 Je moet de afgrond op een afstand te vriend houden. Die afstand voorkomt dat je erin weg zinkt.
Ik stemde natuurlijk niet in met die verdingelijking, maar met mijn verzet, met wat er gebeurde, met wat ik toch toeliet van die artsen en verplegers. Morfine tegen de pijn, ik had dat al eerder gehoord, van Leo. Ik zal het nog ergens inlassen. Kijk, aan zulke dingen heb ik toch wel veel, ook wanneer ik ze niet gebruiken zou. Die derde noot zou ik wel op de voorpagina willen hebben, maar ik krijg het niet voor elkaar, zonder andere zaken te verminderen. Die dokter is natuurlijk van eminent belang – maar niet voor mijn verhaal, dat nu eenmaal niet over medici en medicijnen gaat. Ik zie geen tegenstrijdigheid op p. 7. Wie wil leven, interesseert zich immers niet voor doodgaan?
Dank je voor de détails en feiten, die je onder aan je brief toevoegt. Ik zal van veel gebruik kunnen maken, maar misschien handhaaf ik, de geloofwaardigheid van het verhaal uit strategisch oogpunt beziende, Haydie – die immers het voordeel heeft, geen lid van de familie te zijn.
wegsluiten= isoleren; negeren= doen alsof iets niet bestaat; ontkennen, zoals hier bedoeld= wegdenken, een magische handeling dus; verdringen= iets uit de herinnering stoten, zodat je het later niet meer reproduceren kunt. Als het dan weer tevoorschijn komt, is er iets heel vervelends met je aan de hand. Al deze handelingen, zie ik nu, hebben iets magisch.
aanpassen aan= iets inleveren. Dat hoeft bij harmonie niet.
Ik hoop dat je wat aan deze dingen hebt, maar ik zou als ik jou was, toch eerste dat vluchtplan maar eens lezen…
Liefs, ook voor Jacqueline,
Pappa
7.
[Brief in typoscript, 3 blz.]
18 sept. ’89
Lieve Rutger,
Een paar goede vrienden die nieuwsgierig waren naar mijn afdaling ter helle, kregen van mij De robot en het woord toe gestuurd. Het is, zoals uit je eerste reactie blijkt, een glashelder betoog over iets mysterieus. Je doet de indruk op dat je alles begrijpt – maar als je dat op je vingers na wilt tellen, zit je met een handvol leegten.
De goede vrienden die ik hierboven bedoel, lazen mijn verhaal en deden er, op een enkele uitzondering na, het zwijgen toe. De robot en het woord gaat ook over iets dat je met een mengeling van afkeer en ontzag van je af zou willen duwen. “Geef mijn portie maar aan Fikkie,” lijken de zwijgers te zeggen en misschien hebben ze gelijk: literatuur behoort immers geen “boodschap” te zijn of te brengen. Maar intussen is die weigering helemaal geen “literaire” reactie. Dít zwijgen heeft iets van doodzwijgen, iets magisch: “hij is daar geweest, hij heeft er over geschreven. Hij is besmet, wat hij zegt, jaagt mij angst aan”.
Er is in Nederland waarschijnlijk geen tweede voorbeeld van zulke literatuur te vinden, * ook niet bij Achterberg. Zij die wél spreken, bewonderen de moed en/of de wilskracht van de ik uit het verhaal en richten zich in hoofdzaak op het eerste gedeelte ervan, dat de levensdrift behelst en de vechtlust. Jij bent, onder de lezers van mijn verhaal, eigenlijk de enige die daaraan voorbij gaat – diegene, die zich meteen in speculaties verdiept.
Uit je brief wordt me niet duidelijk dat je je ervan bewust bent, dat Nietzsche het zelfbewustzijn kan missen als kiespijn: “Waartoe bewustzijn als het in hoofdzaak overbodig is?” zegt hij en: “Het bewustzijn behoort niet eigenlijk tot de individuele existentie van de mens, maar veeleer tot datgene wat er aan hem gemeenschaps- en kuddenatuur is”. Nietzsche zegt nergens dat de genius van de soort naar totaalbewustzijn streeft, integendeel. Alles wat bewust wordt, wordt vlak, dun, algemeen, teken, kuddemerkteken: “Bij alle goede wil om zichzelf zo individueel mogelijk te begrijpen, zal men toch
[p. 2]
alleen maar het niet-individuele van zichzelf tot bewustzijn brengen, zijn ‘middelmatigheid'”.
Het dier dat niet weet van liefde en lot, denkt, voelt en doet, zonder dat al die dingen hem bewust hoeven te worden en zo bemint het ook zijn lot. De god die altijd meer is dan zijn lot, kan, zonder dat hij het zich bewust is, zijn lot liefhebben. Maar voor de mens, die tussen dier en god het midden houdt, is de liefde tot het eigen lot in ongereflecteerde vorm niet weggelegd. De mens die weet, dat de eeuwige wederkeer zijn noodlot is, zal zijn noodlot wel lief móeten hebben, ook al krijgt zijn amor fati daardoor het belachelijke en kunstmatige karakter van een liefde uit berekening. Juist daarom streeft Nietzsche ernaar het bewustzijn uit te schakelen. Het prestige van zijn amor fati lijdt onder dat bewustzijn. Het bewustzijn is hem een doorn in het oog.
Nietzsche zegt dat de mens als kluizenaar en roofdier het bewustzijn niet nodig gehad zou hebben. Het is juist de taal van die mens (geloof ik, – maar wie ben ik?), die het bewustzijn van de dichter ontwikkelde: muziek, territoriumdrift, spontaniteit en zelfexpressie.11 Wat heeft een kluizenaar, een roofdier of een dichter aan communicatie? Waarom is de badkamer, die kleine isoleercel, die “eigen wereld”, zo’n prachtige plaats voor zang en zelfexpressie? Een eigen wereld bestaat niet, zeg je: maar
[p. 3]
jouw wereld is toch wel iets heel anders dan deze van mij of een ander.
Verder geloof ik, dat je mijn stuk goed begrepen hebt, al geloof ik niet dat Lucebert een “leider” is: “de dichter is een denker temidden van de menigte”. Ik weet geen bundel van hem die ik je aan kan raden. Probeer eens mijn bloemlezing Poëzie is kinderspel.12 Volgens mij is dat een uitzonderlijk mooi boekje en een fatsoenlijke bibliotheek moet het hebben. Dat tikt dan ook nog aan voor het leengeld…
Ik weet niet waarom je zo’n punt maakt van die morfine en de medicijnen. Mijn weerspannigheid verdween door die rommel, die me genas, zodat ik de omgeving weer in haar normale verhoudingen kon zien, maar in de allereerste plaats verdween die weerspannigheid door morfine en medicijnen. Over die acupunctuur zal ik zeker denken. Het lijkt me wel iets, maar ik geloof dat ik op dit moment die artsen van het AZL niet voor de voeten moet lopen met allerlei ideeën op dit stuk, waarin ze misschien geen heil zien.
Ik vind eigenlijk, dat je eens ernst moest gaan maken met een of andere studie. Ik denk dat je leiding nodig hebt. Je denkt er maar een beetje op los, bouwt allerlei stelsels op half begrepen fundamenten op en komt daardoor eerder achterop dan vooruit. Je zou iemand moeten hebben, die je af en toe corrigeert. Een geschoold denker, een goeie school of opleiding. Je hebt niks aan dit modderen. Over veertien jaar ben je veertig en dan zou het me spijten, als je nog steeds op eigen houtje aan het zoeken bent. Je zou je leven met dat van anderen kunnen vermenigvuldigen,13 rijker kunnen maken, je zou eens verder moeten kijken dan Reve, Hermans: Reve moet je al afschrijven,- je houdt weinig over, je moet ervoor uitkijken dat je niet verarmt. Als je enige intelligentie hebt, moet je ermee aan het werk: de wereld en de mensen willen er graag van profiteren. Men moet niet zo gierig zijn, men moet zichzelf niet opvreten, men dient juist zijn invloed uit te breiden. Je moet eens iets gaan doen, waardoor je eisen aan je zelf stelt, waardoor anderen eisen kunnen stellen aan jou. Die vriend die arts is, die lijkt me in ieder geval belangrijk, maar er zijn misschien meer mensen in de wereld als hij.
Je hebt gelijk: de Bij wil het stukje niet hebben: het is te klein voor een publikatie in boekvorm.14
In het ziekenhuis zei je wel eens, als je Don Giovanni15 hoorde: “Die twee accoorden”. Probeer me nou eens uit te leggen, wat je daarmee bedoelt?
Goed, ik kap er mee. Liefs van hier voor jullie en laat gauw eens wat horen!
[In handschrift:] Matti’s kamer moet behangen worden. Heb je er trek in daar iets aan te verdienen?
Liefs
Pappa
* Maar er zijn een paar dingen die er mee te maken hebben: Vestdijk, Het veer16 en Slauerhoff, Het eind van het lied.17
8.
[Brief in handschrift, 1 blz.]
2313 AN Leiden
3 nov.’89
Lieve Rutger,
Donderdagen zijn voor Leo de slechtste dagen voor gezelligheid. ’t Is hier dan koopavond, en eigenlijk de enige dag waarop ze, op wat groter schaal, boodschappen kan doen.
We moeten dus een andere afspraak maken. Bel ons daar even voor.
Verder alles goed met jullie?
Ik ben wel aktief, maar weinig produktief. Nu laat maar es wat van je horen,
liefs 3×2
Pappa
9.
[Brief in handschrift, 2 blz.]
2313 AN Leiden
3 nov.’89
Lieve Rutger,
Dank je voor je brief van de 18e met de copieën uit Morgenrood.18 Ja, er is een misverstand geweest, – helemaal mijn schuld. Ik maak wel afspraken, maar vergeet ze vrijwel meteen en weet alles pas weer, nadat ze opnieuw tot leven zijn gewekt, of in de herinnering terug geroepen. Lastig. Maar in die sfeer van half of geheel vergeten, van bezig zijn met wat direct voorhanden ligt, leef ik. Het is alsof ik geen ‘verleden’ heb, geen ’toekomst’; alleen een suffig voortpeinzen met een dof hoofd dat niets voor lange tijd weet vast te houden. Dat verklaart je misschien ook, waarom ik nog steeds niet naar de accupuncturist ben geweest: ik weet van zijn bestaan, zijn belangstelling, zijn goede wil – maar tegelijkertijd is er dit en dat, en zus en zo, – dichterbij, makkelijker te bereiken, vooral ook in psychologisch opzicht (geen ‘drempelvrees’) en dan is ’t weg: vergeten, verdrongen. Ik wil best, heel graag. Maar dan is er dus iets anders dat me in die wil dwarsboomt. Wees ervan verzekerd, dat ’t ééns gebeurt. Ik weet en voel ’t. Maar hoe minder druk erop me wordt uitgeoefend, hoe minder ik me tegen ’t idee verzetten zal.
Dat aforisme is moeilijk, maar ik geloof dat je gelijk hebt als je zegt dat het naadloos aansluit op De robot en het woord. Tot op zekere hoogte dan: dat het intellect, het leven vertegenwoordigend, de (tyrannie van de) pijn partij biedt, waardoor alles waarop hij ’t oog richt in een nieuw licht komt te staan. Een verbeten verzet tegen elk pessimisme: het verder leven komt de lijdende nu pas aks hoogst begerenswaardig voor. Er is een zekere trots waarmee het leven van de nette burgerman bespot wordt. Maar dan is er de genezing en ’t wil me voorkomen dat die weg nog niet door mij betreden is – tenminste niet in alle consequenties.
“Wij zien weer uit naar mens en natuur – ” Dat moet allemaal nog gebeuren, pas dan ben ik beter en ik heb ’t idee dat dat nog lang op zich kan laten wachten.
Ik vind ’t leuk te lezen dat je je verheugt op autorit en museumbezoek: dat doe ik ook. Maar op 10 dec. kan
[p. 2]
ik het dus niet, of wel? Ik ben weer even de kluts kwijt, en kan Leo niet raadplegen omdat ze er even niet is. *
De 17e dec. kunnen we eigenlijk helemaal niets afspreken, aangezien we dan met Machtelds19 verjaardagspartijtje op weg zijn naar Antwerpen (Dierentuin, lunchen, wandelen en terug).
Schaken heb ik uit een door Lasker geschreven leerboek geleerd, dat uitstekende analyses gaf van door Steinitz gespeelde partijen. Steinitz gaf als universele wijsheid: ‘Val pas aan als de stelling rijp is’. ’t Kwam er dus op aan de stukken niet alleen te ontwikkelen, maar om ze op de best denkbare plaatsen te brengen. Ik ben dat boek in de oorlog kwijtgeraakt. Een boek in een bruin-leren band, en toen al tamelijk kostbaar.20 Later leerde ik veel uit Euwe, een 4-delige cursus. Maar in de regel was ik ook laat met veel dingen – wat niet altijd terug te voeren is op de door de oorlog veroorzaakte schoolachterstand. Eerlijk gezegd voelde ik voor school geen fluit. Maar ik had goeie leraren – Sivirsky21 voor Nederlands, zeer inspirerend mannetje en Jan van Heel22 voor tekenen. Eigenlijk heeft buiten deze twee de school geen betekenis voor me gehad en eigenlijk heeft buiten wat lezen, schrijven, tekenen en schilderen, niets hoegenaamd mijn diepe belangstelling (behalve misschien sinds een jaar of tien wat ‘politiek’). Nu zie ik dus even af van de muziek – daarin had ik geen schoolse leermeesters, maar veeleer mensen die met de muziek professioneel omgingen (Hans Bik, zijn broertje Peter Bik, de latere fluitist), Sacha Nieboer23 in de jaren ’40 en ’50 al. Met muziek heb je natuurlijk overal en altijd te maken;24 bij ons om de hoek woonde Spelberg, (fagot)25 die altijd de gekste musici om zich heen verzamelde. Maar van muziek, op de wijze van de musicoloog, weet ik niks – veel minder dan jij. Op je autorit moet je me de ‘Appassionata’ maar eens laten horen, waar je ’t over hebt.
Voorlopig ziet het er naar uit dat we pas echt af kunnen spreken na de 17e.
Dag Rut, groetjes aan Jacqueline
Liefs
Pappa.
* De 9e heb ik een etentje met Termorshuizen.26 De dag ervoor heb ik vermoeiende visite. En ik minder in die tijd met Prednizon, waardoor je behoorlijk van de kaart kunt zijn. Bel toch nog even vóór de 10e, wie weet…!
10.
[Brief in typoscript, 3 blz.]
2313 AN Leiden, 27-1-1990
Lieve Rutger,
Je brief en je copie over Don Giovanni27 hebben me groot plezier gedaan. Over de don moet ik nog wel even nadenken, want ik ben met die taal niet erg vertrouwd en een boekje met muziektermen, zo éen als jij zoekt, brengt hier natuurlijk ook niet onmiddellijk heil: je moet veel horen (en tóch de tekst raadplegen).
Jij bent helaas niet de enige die de robot28 critiseerde, maar dat kon je niet weten. Wage,29 bij wie ik op bezoek ging, vergeleek mijn afdaling ter helle met Dante’s hellevaart. Hij bewonderde de levensdrift en begreep, dat sommigen afkerig zouden zijn van dit proza. Eigenlijk is het eerste gedeelte van mijn vorige brief aan jou een samenvatting van zíjn kritiek op de robot. Iemand anders, die de Robot via Flinterman30 gelezen had, zei: “een kil verhaal”,- iets griezeligs. Maar Wage zei dingen die ik uit bescheidenheid niet citeer in mijn boek. Hij schreef mij drie dingen toe: verbeelding en verstand en lef; waardoor het mogelijk werd, glashelder te schrijven over iets mysterieus. Tussen 2 haakjes: ik lees in je brief niet of je deze laatste versie van de Robot een verbetering vindt (op alle punten) of niet. Want dat zou ik graag van je horen.
Je vergelijking met Donner31 is voor een belangrijk deel juist; ervaringen maken je interessant; men wil over die ervaringen lezen. En het inzicht dat de Robot een zelfportret met liedjes32 is, komt niet aan bod, of op de tweede plaats.
Ik heb het natuurlijk geheel aan mezelf te danken, dat je bij de typering van het genre van mijn boek aan een “dagboek” denkt. Het boek begint zelf met een overdenking van het genre.33 Maar een echt dagboek is dit toch niet: het dagboekachtige beperkt zich tot een enkele ervaring op dat feestje bij Han, bij een mededeling als: “vandaag kreeg ik de opdracht tot het schrijven van een essay”, enzovoort. Voor de rest is het meer een reageren op de actualiteit en op de omgang ermee (Rushdie) en een terugzien op het verleden, zonder dat het me om tegellichterijen te doen is. Er zijn bij actualiteit en verleden emoties gemoeid – en ideeën: “Indië” is nauw verbonden met kolonialisme, racisme. Ik denk – al is het niet erg bescheiden het te zeggen – dat dit genre verwant
[p. 2]
is met Multatuli’s Ideeën. Maar misschien ligt een vergelijking met Du Perrons In deze grootse tijd meer voor de hand (haal dat eens uit de bibliotheek; ik denk dat je het met plezier door zult bladeren). Eigenlijk zijn het “columns”, al ben ik geen columnist en heb ik ook geen column. Het is het beste, de gedachte aan een dagboek los te laten bij de beoordeling van dit boek. Men zou niet moeten denken: “Maar dit is toch een dagboek? Toch geen essaybundel?” Ik zou willen dat men dacht: “dit is een mens,- een mens met zijn papieren!”34 Maar dan zou ik een ander boek moeten schrijven; het is waar, dat het “uiterst belangrijk is, dat je met iets persoonlijks begint, in de vorm van een voorwoord (…)”, zoals je zegt. In mijn aanvrage voor een werkbeurs – je moet dan vertellen wat je in het komende jaar denkt te gaan doen – maak ik melding van dit “dag”-boek en van het plan dat uit te geven. “Maar niet in dit jaar”, schreef ik er bij: het zal tijd kosten er de juiste vorm voor te vinden en jouw bedenking is me daarom veel waard: je Célinevoorbeeld, bij alle verwerpelijkheid van zijn ideeën, is verhelderend. Je schept zijn rancunes uit de inhoud, als schuim van de bouillon. Wie zou er ooit geloven dat hij zo gesteld was op het oordeel van de drogist? Hamlet van de preien: ook zoiets. Pas tevreden zijn, wanneer de opera is omgevormd tot kermismuziek op het draaiorgel en meneer de straatdans van de heffe des volks kan sturen. Maar dit terzijde.
De gedachte aan publikatie van dit dagboek is eigenlijk pas de laatste weken in me opgekomen: in ieder geval nog niet in de tijd dat ik over mijn romans schreef. Daarom wilde ik die beschouwingen erover eerst niet publiceren: dat was immers nooit de bedoeling. Maar nu ik een proloog zal schrijven, waardoor al mijn notities bruikbaar worden, denk ik dat ik in ieder geval die mededelingen over de “kebatinan” in Tr. jaren kan handhaven.35
Ik heb in de laatste dagen aan zo’n proloog gewerkt en dat is dit geworden:
“’t Is zo’n lang, lang mens… Eén meter tachtig,- met van die lange benen. Altijd in een spijkerbroek… Zonde? Nou ja…
Wat? Ik? Vooroordelen tegen de “blue cult”? Welnee. Op mijn sweat shirt staat naast de stoere tekst Levi’s living legend een stoere knaap. Sinds ik dat infarct overleefde, heet ik zo: Ruud “Living Legend” de Groot… Nee, die achternaam zegt niet zoveel:
[p. 3]
ik ben, hoewel veel ouder, ook veel kleiner dan zij. Ik ben wèl groter dan du Perron: dat scheelt vier centimeter… Ja, Du Perron… je weet toch wie dat is? Het land van herkomst, zegt dat je niks? Indië, waar hij over schreef…
Mijn veel jongere vader zat bij hem in de klas; in Soekaboemi was dat… O, je weet nu wel genoeg? Nou, dat verbaast me en het doet me plezier. Succes maar ermee… ja, graag gedaan hoor, dag”.36
11.
[Brief in typoscript, 2 blz.]
2313 AN Leiden, 29 sept. 1990
Hoi, lieve Rutger,
Je brief, vooral het slot ervan, hebben Leo en mij goed gedaan. Wegzinken in apathie en berusting,- maar jongen, dat is puur nihilisme,- daar beginnen we niet aan. Laat ik je een kleine anekdote uit Malta vertellen, die ik even in moet leiden met het verhaal, dat Jan Verstappen een alleraardigste kritiek op mijn Speenhoff-boekje had staan in het Leidsch Dagblad (geloof ik).37 Ik kon pas in Malta per brief op zijn visie reageren. Maar natuurlijk kon ik hem in dat schrijven niet verzwijgen, hoe het er met mijn gezondheid, dwz. mijn ziekte, vóor stond. Leo las dat deel van mijn brief mee, terwijl hij nog lang niet af was, en barstte toen plotseling in grote woede los met: “Ik ben die ziekte van jou zat, ik word ziek van die ziekte van jou”, of woorden van die strekking. Ik schrok. Ik had sinds mijn Maatstaf-artikel vooral aandacht voor die ziekte, die ik n.b. zij aan zij met háar had overleefd. Ik begreep haar uitbarsting niet. Van dat moment af volgden de conflicten elkaar met grote regelmaat op. Nu begrijp ik, dat zij begonnen was met jaloers op mijn ziekte te zijn: die ziekte eiste al mijn aandacht op,- een vorm van energie die ik gewoonlijk volledig aan haar besteed. Zij kreeg mijn aandacht niet meer, terwijl ze niets meer van me vraagt dan juist dat. Geen wonder dat ze sindsdien de aandacht van anderen vroeg. Het duurde op Malta nog enkele dagen, misschien iets meer dan een week, voor ze me eindelijk onthulde, wat de huisarts haar had verteld: dat ik nog maar drie jaar te gaan zou hebben en dat ze dat tegenover mij moest verzwijgen en dat ze “gewoon” moest doen. De lucht klaarde een beetje op: we konden weer praten, ofschoon er helaas genoeg problemen waren, die ik je níet vertellen kan. Het is haar opvatting – en ik kan niet zeggen dat ze het daarin helemaal mis heeft – dat ik dat infarct voor een belangrijk deel aan mijn levenswijze te danken heb, gedurende die paar maanden dat ik me totaal aan mijn Speenhoff-verhaal gaf. Veel drank, veel rokerij, onverstandig eten, veel gemiste nachtrust,- soms ging ik om half vier naar bed en was ik tegen achten alweer bezig – : gezond is anders. Toen zij de titel van mijn boekje op moest geven – ik meen aan Han Foppe38 – noteerde ze op een blaadje: De dichter-zanger J.H. Speenhoff, of zelfmoord met liedjes, zeer Freudiaans. Ze schrapte moord door en schreef er in kleinere letters portret boven: de juiste titel, alsof de humor van deze alledaagse vergissing haar ontging. Terug in Holland begon de nachtmerrie pas goed,- maar dat is nu voorbij.
Tegenover alles wat ze in twintig jaar wèl voor mij heeft betekend – aan liefde, schoonheid en joie de vivre – kan ik die paar ellendige weken tenslotte buiten beschouwing laten, zonder dat de rekening daardoor wordt vervalst. Je hebt gelijk: ze is zeer dapper, zeer verstandig, zeer trouw en zeer lief: een bijzondere vrouw: míjn vrouw, after all, en daar druk ik geen bezitsverhouding mee uit, maar de hoedanigheid van iemand die – hoe dan ook – solidair is met zichzelf, met mij, met Mat, met ons. Ik overleef dit. Ik wil oud worden: wie oud wordt, overleeft alles, omdat hij gehoorzaamt aan oeroude natuurwetten,- ik zou haast zeggen: aan Nietzsche. “Oude mannen zijn gevaarlijk als ze oud genoeg zijn”, zei Trotsky aan het eind van zijn leven; men móest hem wel vermoorden. In zijn geval had hij gelijk; ik wil het hebben in het mijne.
[p. 2]
Nu over jou en je omstandigheden: wat zielig van dat katje. Heb je er nog wel iets van vernomen sinds de storm? En wat een dubbele eenzaamheid voor jou, nu Jacqueline naar Praag vertrokken is. Maar misschien is dat juist heel gunstig voor je schrijverij, waar ik echt benieuwd naar ben.
“De vrije zee”, de open zee: de open ruimte.39 Míjn titel heeft op de jouwe voor, dat het zijn afkomst niet verraadt. Ruit hora, hora ruit:40 ik word niet zo door de tijd opgejaagd als Huig de Groot dat werd. Ik zie synchroniteiten, de progressie is er natuurlijk wel, maar er zijn anderen om je heen, lotgenoten – de tijd jaagt niet alleen op jou, je zou solidair met hen kunnen zijn… Het voorgeslacht: wij zouden niet op hun kracht moeten teren.41 We moeten zelf prestatiegericht zijn. Alles wat wij doen, zou (op de wijze van de Chinese voorouderverering) bij moeten dragen aan de roem van onze vaders, niet aan die van onszelf.
Rut, ik weet niks meer. Ik zou het leuk vinden als je weer eens bij me kwam. Bel me daar maar over op, dan maken we voor gauw een mooie afspraak.
Dag jongen, liefs van
12.
[Brief in typoscript, 2 blz.]
2313 AN Leiden, 8 nov. ’90
Lieve Rutger,
Je brief heb ik met veel plezier gelezen; je sympathie voor de solitair in de samenleving siert je. Zij behoren tot de echte mensen – steeds meer zie ik echte mensen en toneelspelers, zoals een ander heren en slaven ziet. Het is volgens mij niet zo dat Nietzsche van ons eist dat ons oordeel moraalvrij zal zijn. De moraal is nu eenmaal een instrument van de zwakken, de christenen en het is die moraal die hij veracht. Hij hanteert begrippen als “goed” en “slecht” en goed is wat een heer doet, slecht is der slaven gedrag. Zo eenvoudig liggen de zaken. Het begrip van eer houdt in dat men onvoorwaardelijk op beschaafde manieren gesteld is en dat men mensen die zich slecht gedragen niet tegen de goeden in bescherming neemt. N. herstelt in WzM de deugd in ere:
“Ik heb de deugd een nieuwe prikkel gegeven – hij (?) werkt als iets dat verboden is () zij werkt als kwaad. …eerst als wij de deugd als een vorm der immoraliteit hebben aangewezen, is zij weer gerechtvaardigd”.42
Etc. (aforisme 434). De deugd die hij bedoelt, is de deugd van de renaissancemens, dat is: van de mens die vrij is van de moraal der christenen, maar níet vrij van zijn eigen moraal. Wie moraal-vrij denkt, preekt in de opvatting der zwakken immoraliteit. Voor hem zelf betekent die kritiek niets. Ik dacht dat dat duidelijk was.
In ieder geval zie ik schijnheiligheid en geen renaissance-deugd bij die V., luiheid zie ik daar en vadsigheid, corruptie, alles wat voor een profiteur kenmerkend is. Deze man moet een schop voor zijn kloten krijgen voor hij de dood wordt ingejaagd. Zo zit dat met hufters. Leer dat dan maar van mij.
Vergeet De zwarte ruiter.
Ik heb zelf nog helemaal geen idee hoe dat boek43 zal moeten worden. Ik heb een aantal fragmenten, de meeste ervan heb je al gelezen, het gaat nu om het arrangement, de compositie van het geheel. En dat er grote dingen te gebeuren staan, is natuurlijk een feit. Die inleiding zou eigenlijk de thema’s moeten bevatten van wat er in dat dagboek komt. Een dagboekschrijver is wel degelijk een schepper, kan dat in ieder geval zijn. De dingen gebeuren dan voor de tweede keer en gaan niet meer verloren.44
Goed, deze brief moet nu de deur uit, ik ga wat boodschappen doen en dan verstuur ik hem meteen. Liefs en groetjes, ook voor Jacqueline,
Pappa
- Cornets de Groot schreef over Nietzsche een ongepubliceerde aantekening. In De allegorische interpretatie van ‘Aktaion onder de sterren’ (Vestdijkkroniek, juni 1982), citeert hij uitvoerig uit Nietzsche’s De wil tot macht. [↩]
- Cornets de Groots oudste dochter (geb. 1957). [↩]
- Verwijzing naar aanslag op W.F. Hermans in december 1988 in diens Parijse woning door Daniel B., die zich beriep op een artikel van Gerard Reve. Zie ook brief 58 aan Hans Dütting en de bijbehorende noot 148. [↩]
- Cornets de Groots tweede dochter (geb. 1959). [↩]
- Ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag op 3 februari 1998 had Cornets de Groots tweede echtgenote zijn kinderen, met wie het contact jaren verbroken was geweest, voor een surpriseparty uitgenodigd. [↩]
- Evert Verschuur, wiskundeleraar en collega van Cornets de Groot aan het Lodewijk Makeblijde College. [↩]
- Zie over Laurel & Hardy Notities bij werk van Harry Mulisch VIII uit de bundel Contraterrein. [↩]
- De Haagse straat waar Cornets de Groot zijn eerste gezin stichtte. [↩]
- De robot en het woord, Cornets de Groots laatste publicatie, een verslag van zijn hartaanval op 11-6-1989 en zijn lectuur van Luceberts bundel Troost de hysterische robot. [↩]
- Afkorting van Nietzsche’s Wille zur Macht. Zie noot 1. [↩]
- Vergelijk uit De robot en het woord (zie noot 9): ‘Wie, zoals ik, in de taal van een vent uit de oertijd in de eerste plaats muziek, spontaniteit, territoriumdrift en zelfexpressie hoort, schrijft aan het bewustzijn dat er door geschapen wordt, de eigenschappen van de dichter toe: de wil zich een eigen wereld te scheppen in tekens en klanken die zich misschien wel tegen communicatie verzetten.’ [↩]
- Zie Poëzie is kinderspel. [↩]
- Vergelijk de door Cornets de Groot vaak geciteerde uitspraak uit Vestdijks essay Historische contingentie (Essays in duodecimo): ‘Een menselijk leven, dat zich op de duur niet met tien, twintig andere levens vermenigvuldigt, – levens die geen vorm hebben aangenomen, maar daarom nog geen doodgeboren levens, – verdient de naam van “leven” ternauwernood; het is een leven zonder diepte, zonder ruimtelijkheid, zonder licht en schaduw.’ [↩]
- De robot en het woord verscheen in maart 1990 in het tijdschrift Maatstaf. [↩]
- Mozarts opera uit 1787, die Cornets de Groot in het ziekenhuis vanaf een cd-speler beluisterde. Vergelijk: ‘Ik heb de Don Giovanni in die eerste dagen op de hartbewaking waarschijnlijk vaker gehoord dan Mozart in zijn hele leven. Maar wat zou dat? Als Mozart iets voor het eerst hoorde, had hij het voorgoed gehoord.’ (Uit de eerste ongedateerde aantekeningen). Zie ook de derde ongedateerde aantekeningen. [↩]
- Zie Cornets de Groots beschouwing over dit verhaal in Striptease 22/3. [↩]
- Cornets de Groot bespreekt dit verhaal in de toegift bij zijn essay Rilke, Rilke, Rilke! over de invloed van Rilke op Slauerhoff. [↩]
- Aforismen 77 en 327 uit Nietzsches Morgenrood over de Don Giovanni, en aforisme 114. [↩]
- Cornets de Groots dochter uit zijn tweede huwelijk, geb. 17-12-1977. [↩]
- Vermoedelijk gaat het om Lasker’s Manual of Chess (1925). [↩]
- Antal Sivirsky (1909-1993). In De kunst van het falen vertelt Cornets de Groot: ‘Ik was een leerling op de HBS waar hij zijn jongeren inwijdde in de geheimen van de Nederlandse taal- en letterkunde. Dat was aan het eind van de jaren veertig en in het begin van de vijftiger jaren. Mijn belangstelling voor zijn vak was groot; hij hield de letterkunde van de dag bij, en hij was dan ook de eerste van wie ik de naam van Rodenko te horen kreeg, en die van Podium en Elburg en Lucebert.’ Over Den Haag en Rodenko, p. 46. [↩]
- Jan van Heel (1898-1990). ‘Was leraar tekenen aan de Johan de Wit HBS in Den Haag. (…) In 1928 was hij één van de oprichters van De Werkers met o.m. Rein Drayer, Albert Termote en Piet Bulthuis. In 1936 trad hij toe tot de De Groep met o.m. Rein Drayer, Hubert Bekman en Jan Franken Pzn. In 1951 was hij medeoprichter en leidend figuur van Verve en later van Fugare. (…) Hij bekleedde vele bestuurlijke- en adviesfuncties en was rijksinkoper voor de collecties ‘schoolversiering’ en esthetisch adviseur van het Ministerie van Onderwijs. (…)’ (Bron: Kunstmakelaardij Metzemaekers). [↩]
- Over de genoemde personen konden geen nadere gegevens worden gevonden. [↩]
- Vergelijk de meermalen door Cornets de Groot aangehaalde uitspraak dat muziek een heel oppervlakkige kunst is, omdat veel te veel mensen ervan houden. (In Iets persoonlijks toegeschreven aan dichter en musicus Jozef Eijckmans, in de ongedateerde dagboekaantekeningen 1989 aan de Haagse voordrachtskunstenaar Albert Vogel). [↩]
- Everhard Spelberg (geb. 1931), van 1953-1960 hoboïst bij het Koninklijk Concertgebouworkest en destijds woonachtig op het Smidswater, om de hoek van de Denneweg. [↩]
- Gerard Termorshuizen (1935), Nederlands letterkundige met als vakgebied Indisch-Nederlandse literatuur en pers. Zie de correspondentie met Termorshuizen. [↩]
- Kopieën uit Mozart van Wolfgang Hildesheimer, Amsterdam, 1986. [↩]
- Zie noot 9. [↩]
- H.A. Wage (1911-1997), Nederlands letterkundige, gaf zowel op de kweekschool als later aan de Haagse School voor Taal en Letterkunde les aan Cornets de Groot. Zie de correspondentie met Wage. [↩]
- Henk Flinterman (1943) leerde Cornets de Groot in 1965 kennen aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, waar beiden studeerden. Zie de correspondentie met Henk Flinterman: 1986-1989 en eventueel het In memoriam dat Flinterman tijdens de crematieplechtigheid van Cornets de Groot uitsprak. [↩]
- J.H. Donner, schaker en ‘aartsvriend’ van Mulisch, die in 1983 een hersenbloeding overleefde en daar columns over schreef voor NRC Handelsblad, gebundeld in Na mijn dood geschreven, Amsterdam, 1986. In verband met Mulisch schrijft Cornets de Groot over Donner in Intieme optiek en De kunst van het falen. [↩]
- Vergelijk de ondertitel van zijn boek over Speenhoff: De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes. [↩]
- Zie de dagboekaantekening van 8 september 1990. [↩]
- Vergelijk: ‘Anders dan de close reader, zegt de beoefenaar van deze optiek niet: “De tekst, de tekst en uitsluitend de tekst” – om een voorwendsel te hebben in de bibliotheek een paar naslagwerken in te zien. Intimi van deze optiek zeggen integendeel: “De mens, de mens – en dus vooral zijn papieren”.’ (Intieme optiek, p. 10). [↩]
- Zie de dagboekaantekening van 4 maart 1989. [↩]
- Deze ‘proloog’ is niet in het dagboek terecht gekomen. [↩]
- Jan Verstappen, Ongewone en boeiende Speenhoff-biografie, in Het Binnenhof van 3 augustus 1990. [↩]
- Han Foppe, (geb. 1939), sinds de jaren zestig bevriend met Cornets de Groot en auteur van het Levensbericht R.A. Cornets de Groot. Zie de correspondentie Han Foppe. [↩]
- Verwijzing naar Mare liberum van stamvader Hugo de Groot, en naar Cornets de Groots bundel De open ruimte uit 1967. In het voorwoord van dat boek gaat Cornets de Groot in op zijn afkomst en impliciet op de relatie tussen beide titels. [↩]
- Lijfspreuk van Hugo de Groot: ‘De tijd snelt voort’. [↩]
- Zoals de ouders van Aktaion doen in Vestdijks roman Aktaion onder de sterren (1941). Zie noot 1. [↩]
- Dit aforisme citeert Cornets de Groot eveneens in brief 2 aan H.A. Wage over Vestdijks Aktaion onder de sterren (zie de vorige noot). [↩]
- Zie noot 37. [↩]
- Conform Mulisch’ theorieën in Voer voor psychologen: ‘Het schrijven bespreekt niet iets, dat gebeurd is, schrijven is iets dat gebeurt (…).’ [↩]