Over: S. Vestdijk, persoonlijkheid
[p. 10]
Schrijvers van Vestdijks generatie groeiden op met de wonderen van de techniek. Dat is de reden waarom ze die techniek toch altijd een beetje argwanend bekeken hebben: het zal niet eenvoudig voor die mensen zijn geweest, zich los te wikkelen uit leef- en denkpatronen die gaandeweg meer en meer onbruikbaar bleken. Hun achterdocht gold vooral het nieuwe op het stuk van massacommunicatie (radio) en dagelijks comfort. Hun grote voorbeelden – Proust,1 Nietzsche,2 om er een paar te noemen – konden in dit opzicht ook hun gids niet zijn; invloedrijke tijdgenoten als Aldous Huxley3 hielden hun lezers een anti-utopia als toekomstverwachting voor. Schrijvers uit die tijd, die met een Marshall McLuhan4 vergelijkbaar zouden zijn, ontbraken toen – of hadden geen merkbare invloed. De comicstrip, waarin het inderdaad al wemelde van ruimtevaartreizen en dito avonturen was een literaire vorm die toen helemaal niet en in onze dagen nauwelijks serieus genomen wordt. Het is dan ook zo’n wonder niet, dat bv. Marsman meende “eeuwen en eeuwen te laat geboren” te zijn, of dat Du Perron, toch niet bepaald een conservatief denkend mens, verklaarde dat het “in deze grootsche tijd”5 maar beter was, buiten de tijd te leven. Daarom is de band van schrijvers uit Vestdijks generatie met een ouder geslacht (Greshoff, Van Eyck, A. Roland Holst, Van Schendel) ook hechter dan die met de jongere auteurs. De generatie van Vestdijk beleefde de laatste stuiptrekkingen van een door de mechanica beheerste techniek en zag de eerste tekenen van een door de elektronica steeds verder voortschrijdende automatisering. De vooroorlogse intellektuelen hielden het er voor dat de technische ontwikkeling geen of in hoofdzaak negatieve consequenties zou hebben voor de menselijke situatie, en sombere geluiden die de ondergang van de beschaving voorspelden, waren dan ook niet van de lucht. In Duitsland had de politieke propaganda zich meester gemaakt van drukpers, omroep en film, en ook dat droeg weinig bij tot enig vertrouwen in deze zaken. Een figuur als Hitler noemde Greshoff “vulgair”: een uitdrukking die we niet als een understatement moeten opvatten. Het is bovendien een mening die vermoeden doet hoe Greshoff over de massamedia dacht.
Zij voelden zich met brede lagen van de bevolking niet verbonden,6 en het nieuwe inzicht van het computertijdvak, dat bv. eenzaamheid geen existentieel probleem is, maar een gevolg van inefficiënt verkeer, zal ze als onzin in de oren hebben geklonken. Hun verbinding met het
[p. 11]
verleden heeft wellicht toch eerder een humanistische dan romantische kleur. Ze waren epochebewust, en epochebewust zijn is: besef hebben van het feit dat het verleden voorbij is, en inzien dat ook niets worden zal als het is geweest. De periode heeft een eigen, in zichzelf gelegen waarde. De schrijvers die deel hadden aan deze tijd gaven er op hun eigen wijze gestalte aan, en vormden een tegenwicht op het collectivisme van links en rechts. Wat ze overeind hield was hun begrip van “persoonlijkheid” – een weinig constant, laat staan absoluut begrip. Hun probleem was, hoe die persoonlijkheid op de omstandigheden een antwoord vinden kon. Dit is vooral ook Vestdijks probleem geweest. Daarom wordt bij hem de held van het verhaal soms losgemaakt uit het heden en in een voorbije tijd geplaatst (de historische romans) of in een toekomstige, waarin de techniek tot een schimmenspel wordt herleid (De kelner en de levenden). De vraag van deze in het boek als “persoonlijkheid” optredende figuren is niet: “Hoe is het vroeger geweest?” of “Hoe zal het in de toekomst zijn?”, – hun vraag is, en zij beantwoorden die voor de schrijver: “Hoe trek ik voor het heden profijt van wat geweest is, en komen zal?”
Volgens Vestdijk heeft iedereen een beeld van wat een “ideale mens” is – en het is dit beeld dat ons helpt naar het “hogere” te streven, naar iets wat men in die tijd met het begrip “menselijke waardigheid” aanduidde. Dat is niet een begrip dat op een geloof of op een ideologie is gefundeerd, maar op de veelkantige persoonlijkheid zelf, die – andersom – zich aan haar optrekt en haar verheft tot een ideaal, dat aanmerkelijk minder variabel is, dan de persoonlijkheid zelf wezen kan.
Vragen
1. Verklaar, definieer of identificeer:
Utopie
Greshoff
Marsman
Van Schendel
Understatement
Van Eyck
A. Roland Holst
2. Waarom is de klacht “Wij zijn eeuwen en eeuwen te laat geboren” niet een algemene klacht van onze tijd?
3. Het begrip “epochebewust” wordt in de tekst gedefinieerd. Is die opvatting bevorderlijk voor het individualisme en waarom (niet)?
4. Waar is het begrip “persoonlijkheid” van afhankelijk?
5. Leg uit waarom de menselijke waardigheid een minder variabel begrip is dan de persoonlijkheid.
- Proust, (Valentin Louis Georges Eugène) Marcel, 10-7-1871 tot 18-11-1922; Frans schrijver, vooral bekend door zijn romancyclus A la recherche du temps perdu (1913-1928). [↩]
- Nietzsche, Friedrich, 1844-1900, Duits filooof uit predikantenfamilie; hoogleraar te Bazel; krankzinnig geworden. Zijn bekendste boek is Also sprach Zarathustra, waarin hij de Uebermensch propageert, die de oude vormen herwaardeert, de slavenmoraal der christenen veroordeelt en een herenmoraal looft. [↩]
- Huxley, Aldous Leonard, 1894-1969; Engels auteur, wiens bekendste boek van voor de tweede oorlog Brave new world is, een cultuurkritisch geschrift dat van een pessimistische toekomstvisie getuigt. [↩]
- MacLuhan, Marshall, geb. 1912; verkondigt in zijn beroemdste boek, The medium is the message, dat de elektriciteit het levenspatroon grondig gewijzigd heeft en nog grondiger zal wijzigen. Een nieuw “stamverband”, een nieuw saamhorigheidsgevoel zal het individualisme doen verdwijnen. [↩]
- In deze grootse tijd, titel van een verzameling reacties op mensen, boeken en actualiteiten van E. Du Perron, postuum gepubliceerd in 1946. Vgl. H. Marsmans gedicht Heimwee, uit de bundel Paradise regained (1927). [↩]
- Dit in tegenstelling tot de meer sociaal gerichte dichters van de zg. “Amsterdamse school”. Vgl. voor hun werk en voor het maatschappelijk-culturele beeld van de jaren dertig in het algemeen de “literaire verkenning” van Martien J. G. de Jong, Eén perron maar drie treinen, Den Brabander, Van Hattum, Hoornik (1970). [↩]