Correspondentie Ed. Hoornik (1965-1970)

 

4 brieven.
Bron: Letterkundig Museum.
Ed Hoornik in 1966. Foto copyright: Kippa.
Ed Hoornik in 1966. Foto copyright: Kippa.

 

1. Cornets de Groot aan Ed. Hoornik

[Brief in handschrift, 2 blz.]

Den Haag 3 januari 1965.

Beste Ed,

Je Gidsnummer heb ik ontvangen, waarvoor mijn dank.1 In Het Parool las ik dat Max Nord je gedicht duister noemt. Ik begrijp niet, in welke gevallen men van iets zegt, dat het duister is. Roland Holst, Van de Woestijne, Lucebert: ze zijn allemaal “duister”, maar alleen omdat men de tijd voor lezen niet neemt. Zonder nu te willen beweren dat je gedicht me volkomen helder is, moet ik er toch van zeggen, dat het zó gaaf overkomt, dat ik er niet méér van kan eisen. Ik kan hoogstens van mezelf eisen, dat ik me wat meer met je werk bezig moet houden om De overweg geheel naar waarde te schatten. Want daar zit bij mij een leemte, die ik betreur: ik ken je verzamelde gedichten (1950) maar geen letter meer. En aan De overweg is op bijna iedere regel te merken dat het het gedicht is, of moet zijn van een dramaturg. Het begin is al zo: het zijn de regie-aanwijzingen die in een toneelstuk tussen haken staan, in cursieve letters, maar hier zelfstandig gemaakt en tot poëzie geworden. En ook in ’t einde weer zulke aanwijzingen – deze keer meer in ’t filmische, dacht ik. In ’t middengedeelte (IV) spreek je ook van ’tafereel’, ‘in scène gezet’, terwijl ook de Handelings-aspecten in het drama (J.I.M. van der Kun) hier in ’t poëtische zijn omgevormd: prospectief aspect: “Wel klinkt er – maar straks pas – een slag”; retrospectief: de Dachau-herinneringen, en simultaanaspect in IV, en trouwens in ’t geheel waar je immers Achterbergs problematiek met die van jezelf vereenzelvigt, zoals bijv. uit de 4 slotregels van I blijkt en uit het feit dat het soms moeilijk uit is te maken wie op die plaats of deze met “de man” wordt aangeduid (al moet men over een gebrekkig voorstellingsvermogen beschikken om er, na enig denken, niet uit te komen), omdat beider pro-

[p. 2]

bleem in wezen hetzelfde is – tenminste voor mijn gevoel. Alleen omdat dit vraagstuk in twee verschillende wezens huist, is er die worsteling tussen die twee die jou beklemt, en waar je je vrij van wil maken. Ik geloof dat Achterberg je voor dit gedicht even dankbaar zal zijn als voor ’t pakje shag dat je hem in de dood meegaf. Je artistieke prestatie is een felicitatie waard, en die gaat, mijnerzijds, bij deze, maar ’t is vooral de aanvaarding van eigen verantwoordelijkheid, van het eigen bestaan, die onze bewondering verdient.
In de hoop je nog eens te spreken,
ben ik, als altijd,

je Rudy


2. Cornets de Groot aan Ed. Hoornik

[Brief in handschrift, 1 blz.]

30 mrt 1968.

Beste Eddy,

Dank voor de toezending van je boek De overlevende. Met opzet heb ik een paar dagen gewacht, met mijn reactie erop. Je boek heeft mij in een zekere verwarring gebracht en ik hoopte me in de dagen wachten klaarheid te verschaffen: ’t zal je goed doen te vernemen dat me dat niet gelukt is. Laat ik er meteen maar bij zeggen dat ik ook de mensen bewonder die er iets zinnigs over weten te zeggen, want na ’t slot van je boek kan ik er alleen het zwijgen maar toe doen (misschien verandert dat nog – niet na een paar dagen, maar na een paar jaar). Met jouw boek bevestig je wat voor mij sinds enige tijd vaste vorm begon aan te nemen, nl. ’t inzicht dat het leven, en ’t geloof erin, zoals dat gedaante krijgt in jouw allerbeminnelijkste Mark, iets méér waard is dan alle literatuur bij elkaar, en vooral: dan alle getheoretiseer erover, zoals ik zo graag doe. Ik wens je niet graag nog eens zo’n ‘boek’ toe, maar ik weet dat ’t er toch van komen zal – ’t zit er nu eenmaal in en alleen jij kan je ervan af helpen, àls je ’t kan (wat dus niet ’t geval is). Harry Mulisch zegt: “Aan mijn vernietiging komt geen einde.” Dat is waar, op een literaire manier. Bij jou is ’t zo – in je eigen leven: jij bent de Overlevende – ik zal je er maar niet mee feliciteren.
Met gevoelens van vriendschap

je Rudy


3. Cornets de Groot aan Ed. Hoornik

[Brief in handschrift, 1 blz.]

[Ongedateerd]

Beste Ed,

’t Duurde wat lang, maar ik had ’t onmogelijk druk de afgelopen weken, vooral met niets doen (daar was ik zeer aan toe), maar hier dus mijn dankbrief voor de boeken die je me zond: dat van jou en dat van Hamelinck. Je boek vind ik boeiend, sober, doeltreffend (iets te doeltreffend een enkele keer) – ik geloof er niets van, zoals ik hier en daar las, dat je je dichterschap als prozaïst niet ontlopen kan. Dat geldt wèl voor De overlevende, maar dit boek is m.i. op en top proza waar niets op valt aan te merken in de geest van de routiniers onder de critici.
Al met al vind ik, dat, hoewel je eerste boek veelmeer persoonlijke bindingen heeft met de persoon van de auteur – je weet dat ik dat heel belangrijk vind, in weerwil van Nijhoff en de geest van Merlyn, – je afstandscheppen tot die persoon in dit boek geleid heeft tot een werk, dat het bij vele malen herlezen uit blijft houden. Ik geloof dat ik je er geluk mee wensen moet en dat je in staat bent ook dit boek in een volgend te overtreffen (als ik dat zeggen mag). Ik kijk er graag naar uit.
Over je boek schreef ik een opstel dat wel tot de lezers gericht is die benieuwd zijn naar wat een ander ervan vindt, maar misschien ben jij er ook nieuwsgierig naar, en daarom stuur ik ’t je maar toe. Waar ’t in moet, weet ik nog niet…2
Hoor ik es wat van je? De groeten aan Mies
en tot ziens, maar

Rudy


4. Cornets de Groot aan Mies Bouhuys

[Brief in handschrift, 1 blz.]

Den Haag, 2 maart 1970

Beste Mies,

Het bericht van Eddy’s plotselinge heen gaan, gisterenavond, brak mijn gedachten abrupt af. Ik wist niet dat ‘nieuws’ soms die macht heeft: ik ben die nacht niet meer aan ‘werk’ toe gekomen. Je weet – of liever je weet níet – hoezeer ik Eddy’s werk bewonderde als hbs-er, en er zijn er maar een paar voor wie ik echt zúlke gevoelens koester. Zowel jou als Ed zag en hoorde ik voor ’t eerst op die HBS in Scheveningen waar ik je bij gelegenheid wel eens van vertelde. De afstand die toen ontstond tussen de dichter en de schooljongen is nooit ongedaan gemaakt, en sinds gisteren met onmeetbare verten vergroot. Zoiets spijt je – tegelijkertijd weet je ook dat het zo tóch goed is: wat men bewonderen wil, moet niet nabij zijn. Ik weet niet hoe je sterkte moest putten uit mijn woorden, maar ik wenste wèl dat je uit deze weinig vluchtige jeugdervaring zou kunnen opmaken van wat voor richtinggevende betekenis Eddy als mens, als voorbeeld voor mij geweest is, en dat dát je de kracht kan geven die ík jou zo van harte zou willen schenken, geloof me:

Rudy.


  1. In het novembernummer van 1964 van De Gids was Hoorniks gedicht De overweg verschenen, opgedragen aan de nagedachtenis van Gerrit Achterberg. Zie de DBNL voor de tekst. []
  2. Dit artikel is niet teruggevonden; voor zover bekend heeft Cornets de Groot alleen over Hoorniks De vingerwijzing (1969) gepubliceerd, in Vingerwijzing of werkstershand? []

Plaats een reactie