Homo ludens

 

Bron: Informatief Bulletin (‘Gele vellen’), Lodewijk Makeblijde College, Rijswijk (Z-H), 16e jrg., nr. 2, november 1984.1

Deel van pagina met tekening van Cornets de Groot
 
Even ben ik getuige geweest van de H4-werkweek. Op donderdag, in Leiden, bij de Vliet. Hier moest het ‘eendenproject’ zich afspelen, en dat betekende dat er eendenzebrapaadjes moesten komen en eendenverkeersborden op eend-ooghoogte.
Ook moest er een duck-dock komen, samengesteld uit plastic-cubusjes en een duck-dak van landbouwplastic. Een groot gedeelte van de Vliet moest daarmee worden overspannen. Tenslotte moest er nog een bewegwijzering over het water komen, van touw, waaraan vlaggetjes van crêpepapier. De jongens en meisjes werd gevraagd hieraan hun inventieve medewerking te verlenen. De leiding stelde hen daartoe, behalve het benodigde materiaal, een rubberbootje en twee peddels ter beschikking.

Op het eerste gezicht lijkt dit programma-onderdeel heel ludiek. Maar het heeft uitsluitend esthetische bedoelingen. Immers, hier gaat het om de vorm, om vormgeving: de inhoud – ‘eendenproject’ – is volstrekt leeg, een anecdotische aanleiding die op een hoger niveau van inzicht ook achterwege kan blijven.
De meeste leerlingen beseften dit, al beseften ze niet of nauwelijks dat het de leiding erom ging, hen tot het inzicht te brengen dat je de wereld, een stukje ervan, als een esthetisch verschijnsel kunt zien: Hoe kun je de wereld inpakken?
Wie die vraag door een stylerend handelen beantwoordt, onthult van natuur haar ware aard. Alles wat je na het werk aan het begrip ‘gracht’ mist, is van die gracht zijn natuur.

Het werk dat aangevat werd, wierp ook een licht op de leerlingen.
Er zijn ongeïnteresseerde, er zijn ijverige, er zijn ook fantasierijke, hartstochtelijke, naïeve leerlingen. Die laatste: dat zijn de arbeiders waar het om draait in een wereld, die geen werk meer heeft, maar die wel graag mooi wil zijn. Wij dienen de wereld op te tutten, terwille van de werkgelegenheid, en daar heb je creatieve èn artistiek begaafde mensen voor nodig. De ijverigen zijn natuurlijk ook bruikbaar: zij geloven in het ware, goede en schone. Maar zij geloven niet in de kunst van het falen.2 Falen lijkt hen in strijd met waarheid, goedheid en schoonheid. Ze hebben nog niet in de gaten, dat dogmatici altijd de waarheid vinden, omdat er ketters zijn. Maar ketters richten de verkeersborden op van de ware leer. De ware vrijheid luistert naar de ketters.

Helaas was de grote dogmaticus in dit geval de wind, die al te voortijdig onze gracht ontsluierde.

Wij moeten voor het volgende jaar iets bedenken, dat niet op gebrek aan technische vaardigheid stuit.
Bij voorbeeld, een openlucht-muziekmanifestatie, met muziekinstrumenten, voornamelijk van eigen makelij; een jongens- en meisjeskoor, solisten; drumbands uit de buurt, draaiorgels, straatmuzikanten; houthakkers, jagers, scheidsrechters, ongeduldige truckers; piepschuim op glas, nagels op het schoolbord, een kat in de zak; radio, op verschillende stations afgestemd, eigen bandopnamen: alles tegelijkertijd en op zijn allerluidst – weergalmd door de duinen van Bloemendaal. Ook ballet en opera ontbreken dan geenszins, want het wordt een Pythagoreïsche Muziek der sferen.
Uit eerbied voor de mens. De scheppende, de lachende en de falende mens.

CN


  1. In het redactioneel bij het eerste nummer van deze zestiende jaargang schrijft de nieuwe redacteur, rector Jan Streng: ‘Even zag het er naar uit dat Rudi Cornets de Groot nog een uitgave zou verzorgen maar het bleek uiteindelijk toch niet mogelijk. We zullen zijn soms filosoferende, soms badinerende overpeinzingen missen.’ []
  2. Naar Cornets de Groots in 1978 verschenen bundel van die naam. []

Plaats een reactie