Over: Eduard Visser, Fyffes heten nu Chiquita, Meulenhoff, Amsterdam, 1968.
Eduard Vissers nieuwe boek, Fyffes heten nu Chiquita, opent met een bananenliedje van Belafonte, en met een dankwoord aan o.a. American Fruit Cy en Electrical Banana, zonder medewerking waarvan dit boek waarschijnlijk een andere naam zou dragen. Een naam is een identiteit. Met de verandering daarvan – en dat gebeurt in deze zes verhalen bij voortduring – verandert ook de identiteit van de drager ervan. Duidelijk is dat – in weerwil van het in dit verhaal als motto meegegeven gedicht – in het verhaal Dag Caboul; duidelijk is het in het verhaal De zwaarddragers, waarin een expert op het gebied van tropische vissen een soort kweekt, dat, met een fout in het Latijn, de naam van de kweker meekrijgt. Maar identiteitsveranderingen treden ook op zónder veranderingen van naam, zoals in Een jeugdige held, of in De kamers van de Vogelweide, waarin Kong Doeba, schepper van deze wereld, zelf de identiteitskwestie aan de orde stelt, als hij een hem zoekende mensenziel vraagt: Ben ik die ik ben?
Door een soort van amplificatiemethode weet Visser de wereld te transformeren tot een werkelijkheid van mythische allure. In Dag Caboul komt b.v. een oude vrouw voor. Ze wordt ons eerst voorgesteld als een “oud vrouwtje”, vervolgens als een “oud wijf” dat een sleutel uit haar schort tevoorschijn “tovert”; maar een regel later is ze al tot “heks” gepromoveerd.
Eeuwenlang heeft de westerse kultuur geprofiteerd van de mythologie en de geschiedenis der Ouden. Men hoeft maar een naam te noemen: – Nero, Hercules, – en men breekt tal van musea, bibliotheken, studiezalen en theaters open: een reeks van associaties golft op ons af en het is vaak genoeg de vraag of wij als lezer die golf beheersen of er integendeel door worden overspoeld. Met dit soort woorden, die eerder emoties vertolken dan dat ze voor de logica vatbare betekenissen inhouden, heeft ook Eduard Visser van doen. Alleen is de mythologie van deze dagen niet deze van de Oudheid, maar die van De Telegraaf veeleer, die van de film, die van de comicstrip, de popart en de tijdgelijke geschiedenis. Het slot van Dag Caboul is door de bioscoopbezoeker gezien; het heldenverhaal van Che Guevara en Cape Kennedy niet alleen door hem gezien, maar ook door hem in de krant gelezen, en zelfs in spel, ernst of fantasie geïmiteerd. De invloed van film en krant, van figuren als Castro, Batman en James Bond op ons verbeeldingsleven is moeilijk te overschatten. Maar dat schrijven nog altijd een zaak van mythologiseren is, waarbij het er nauwelijks toe doet of men “exacte” titels benut voor zijn verhalen, zoals in de afdeling Fyffes, dan wel “symbolische” als in de afdeling Chiquita, daar laat Eduard Vissers boek geen twijfel over bestaan.