[p. 5]
Deze bloemlezing is voor scholieren bestemd. Velen zijn van mening dat men geen eigentijdse poëzie op school moet brengen, een opvatting die nog stamt uit de tijd dat men toekomstige Bilderdijks uitsluitend in Horatius liet lezen. Maar ik ontdekte helaas dat de klok niet stilstaat: we leven nu. Ik heb wel eens een hedendaagse dichter gezien, gehoord: op straat, op de radio, op de tv. Ik ben daarentegen nog nooit een troubadour tegengekomen, of een baljuw van Gooiland, of een geheimschrijver van een prins. Onze hedendaagse dichters hebben bekende gezichten, voor u, voor mij, voor allemaal, en dus ook voor onze scholieren. Laten we daarom de zaak niet omdraaien en gewoon de gedichten lezen van mensen die we kennen, om van dat werk uit over te stappen naar het vreemde, het onbekende, het verre. Voor zulke trips is de poëzie van vandaag bij uitstek geschikt, en wie weet beter dan u dat dit geen loze bewering is? Het is de waarheid – en er zijn dus twee goede redenen om mij in mijn streven te steunen. Maar ik haast me, er snel nog een derde aan toe te voegen, die zelfs de meest aan zijn fauteuil verkleefde onderwijsspesialist zal doen opspringen van oprechte blijdschap: ik breng niet alleen hedendaagse poëzie op school! Ik breng uitsluitend poëzie van Lucebert op school! Kent iemand poëzie die zozeer de zelfwerkzaamheid van de leerling aktiveert als deze van Lucebert? Heureka, heureka! Daar komt de pedagoog uit zijn badsel! Dat is een Aha-Erlebnis van belang! Dankbaar stort de afdeling Onderwijs van zeker dorp zich op de knieën. De inspekteurs voorop! Die hadden altijd al iets in mij gezien!
Het is niet mijn bedoeling het de lezers van mijn bloemlezing moeilijk te maken. Tot mijn verrassing merkte ik bij het zoeken
[p. 6]
van voor scholieren geschikte gedichten, dat we Luceberts poëzie in drie kategorieën onder kunnen brengen. Natuurlijk niet in drie nivo’s – gemakkelijk voor de eenvoudigen van geest (mavo), middelmatig moeilijk voor de grote hoop (havo) en erg moeilijk voor die ene enkeling in hoger sfeer (atheneum) – want ik vind zo’n sisteem dat de kinderen kwalifiseert, diskwalifiserend voor de man die haar toepast. Rekenen, taal, geschiedenis en zelfs poëzie, dat heeft namelijk allemaal niets met zogenaamde ‘intelligentienivo’s’ te maken. Kijk, dat is nou weer zo’n aardige stelling van mij, die eigenlijk door onze spesialisten voor dorpsonderwijs gevonden had moeten worden. Hoe jammer dus dat ik ze voor de zoveelste keer weer vóór ben. Ik houd er niet van de pret te drukken, maar er zijn nu eenmaal hoogintelligente stakkers die voor poëzie het doorzettingsvermogen niet hebben, en er zijn zogenaamde dommerds die door dat vermogen zelfs in staat zijn onze grootste kousenkoopman voor zich te doen herleven! U vindt dat kras? Nee? Ik ook niet. Want het is gewoon zo. Kijk maar naar mij.
Maar ik had het over drie kategorieën waarin de poëzie van Lucebert onder te brengen zou zijn: hekeldichten, groteske poëzie en liriese poëzie. Zo is mijn indeling dan ook geworden en de verhouding is 2 : 2 : 5 op een totaal van negentig gedichten. Negentig! Dat is veel. Maar men hoeft niet alles te lezen. En voor een zelfwerkzame is veel niet te veel.
Zoals ieder mens heeft ook Lucebert twee kanten: een introverte en een ekstroverte. Zijn introverte poëzie is ‘moeilijk’. Waarom zou poëzie ook makkelijk moeten zijn? Zijn ekstroverte is daarentegen ‘eenvoudig’. Waarom zou poëzie ook moeilijk moeten zijn? Het blijkt nu dat Lucebert in zijn hekeldichten en in zijn
[p. 7]
grotesken ekstrovert is en in zijn liriek introvert. De verhouding introvert-ekstrovert is dientengevolge als 5 : 4, en dat is een redelijke verhouding.
Zoals bij ieder dichter van nivo heeft het woord van Lucebert eveneens twee kanten: een muzikanteske en een begrippelijke. Men heeft aan dit laatste aspekt minder aandacht besteed dan aan het andere, maar het schijnt dat daar wat verandering in komt, vooral ook door het goede werk van een paar close-readers. Die twee kanten van het woord komen in deze bloemlezing sterk eenzijdig tot uiting. Zo zijn de hekeldichten meer toegespitst op het begrip, de grotesken meer op het muzikale. Laten we voor het gemak zeggen dat in de liriese poëzie beide kanten van het woord aan hun trek komen, dan is de verhouding muzikant/filosoof fifty-fifty, zoals het ook hoort.
Het zal de bescheiden lezer inmiddels zijn opgevallen dat de bloemlezing tóch moeilijke en makkelijke poëzie bevat. Maar de moeilijke is niet voor de knapperd (atheneum, havo) en de makkelijke niet voor de minder knappe (mavo). Mijns inziens kan iedereen de gekozen poëzie lezen en zoniet ‘begrijpen’, dan toch ‘verstaan’. Men moet kinderen niet van school sturen met enige kennis van oudere poëzie, en zonder enig benul van die van de eigen tijd. Zij komen straks in een wereld waar die poëzie een plaats heeft (en de oudere eventueel niet), en zouden zij dan niet weten hoe hun houding daartegenover te bepalen? Ze hebben namelijk toch al het idee dat poëzie niets anders is dan woorden naast en onder elkaar, en dat zij dat óok wel kunnen. Wat ze helaas metterdaad ook bewijzen.
[p. 8]
En nu: opgepast! De goede zeden! Kunnen jonge mensen zich wel inlaten met zulke gedichten als Ballade van de goede gang of Haar lichaam heeft haar typograaf? Helaas, ik beken het: dat gaat uiteraard niet. Toch heb ik niet geaarzeld zulke gedichten in de bloemlezing op te nemen. Maar ik heb óók een kleine schadeloosstelling voor allen die met zo gering een terughoudendheid weinig op hebben. Spesiaal voor hen nam ik het mooie gedicht Aan de teleurgestelde leerkrachten op. De eerste twee regels daarvan zouden natuurlijk al voldoende moeten zijn, maar ik bied ze het hele gedicht: mijn begrip voor deze helderzienden is grenzeloos…