Intieme optiek 1

 

Bron: Cornets de Groot, Intieme optiek, Nijgh & Van Ditmar, ’s Gravenhage, Rotterdam, 1973, p. 9-11.
Over: literaire kritiek.
Bewerking van: ‘Intieme optiek I’, in: Soma, nr. 12 (dec 1970) p. 15.

[p. 9]

Intieme optiek is niet mijn vertaling van close reading. Integendeel, want close reading plaatst de auteur op een oneindige afstand van de lezer, en wat intieme optiek ook beoogt, dàt beoogt ze niet. Ik bedoel met deze term ook niet ‘polemiek’; ik word een beetje beroerd van het gepolemiseer en ik ben daarentegen op komfort niet weinig gesteld. Dat wil niet zeggen dat ik niet graag een paar mensen zou willen ophangen, ik ben zelfs geneigd te geloven dat dat mijn komfort op bijzondere wijze verhogen zou. Maar ik had het over intieme optiek en over wat ik met die term zeggen wilde.
Voor zover het mij nu al duidelijk is – ik hoop dat ik aan het einde van dit boek iets meer weet dan nu het geval is – wil ik het instrument van mijn perceptie werkzaam maken in een ruimte, die ik om mezelf trouw te blijven ‘open’ noemen zal. Van afspraken die kritici, literaten en vaklui met elkaar hebben gemaakt, ben ik zo vrij afstand te nemen: een wereld die gesloten is door hun bepalingen, normen, voorwaarden, waarden, oordelen, vooroordelen, definities en axioma’s is, zoals vanzelf spreekt, de mijne niet. Ik heb genoeg aan de onvolmaaktheden die in de praktijk mijn ruimte beperken. Mijn opvatting is: als het eenvoudig kan, dan

[p. 10]

moet je het zeker niet doen. Maar dat betekent dat ik mij zo subjektief mogelijk op zal stellen tegenover zaken die hier de revue passeren; dat ik afzie van abstrakties, veralgemeningen en permanente waarden.
Hoe zal een volgeling van Wittgenstein die de evenaar passeert zich ervan overtuigen dat hij de evenaar passeert?
De waarheid is konkreet, zei Brecht – en de waarheid is dat men de wereld als geheel van ervaarbare zaken tot een fraktie van zichzelf terugbrengen zou, als men alleen het verifieerbare voor waar zou houden – iets wat Wittgenstein dan ook niet deed. Overigens ben ik geen denker, ik denk maar zo’n beetje voor me uit, en laat veel aan het onbewuste over. Ik heb daar vertrouwen in; het kost weliswaar veel tijd die aan rust, dagdroom en slaap moet worden besteed. Je krijgt het image van een misantroop, zo langzaam aan, maar er zit immers ook niemand op me te wachten? Wie geen haast heeft, kan zich de weelde veroorloven langs de dingen heen te denken, te dromen over iets dat met het objekt van zijn belangstelling heel geen verband houdt; kan opeens ontdekken dat het verst verwijderde in nauwe relatie staat met het probleem dat hem bezighield, terwijl hij er zich niet mee bezighield.
Dat – ongeveer – is intieme optiek. Anders dan de close reader, zegt de beoefenaar van deze optiek niet: ‘De tekst, de tekst en uitsluitend de tekst – om een voorwendsel te hebben in de bibliotheek een paar naslagwerken in te zien. Intimi van deze optiek zeggen integendeel: ‘De mens, de mens – en dus vooral zijn papieren’. Intieme optiek is een vorm van meditatie. Ze laat ervaringen toe – alle ervarin-

[p. 11]

gen: verifieerbare en onverifieerbare. Richard Minnes ‘Ode aan den eenzame’ lezen, en ‘ja’ zeggen tegen die tekst, is Pamir gezien hebben, per intuïtie, is een subjektieve uiting verifiëren door een subjektieve ervaring. Ik hoef met mijn intieme optiek dan ook niet bang te zijn dat sommige lezers zullen roepen om verifiëringsmogelijkheden voor wat ik beweer: die mogelijkheden schuilen niet in mij, niet in mijn tekst – maar, voor zover ze ook niet in de fysische wereld zijn, in de subjektiviteit van de lezer, die altijd nog iets konkreter is, dan het geheel van algemeenheden waar de objektieve waarnemer met handen en voeten aan gebonden is.
Algemeenheden! Dat woord verraadt precies, waarin het verschil ligt tussen verifikatie door subjektiviteit en verifikatie door verwijzing naar uiterlijke kriteria. Een ware bewering hoeven we maar eens in ons leven op de waarheid te toetsen, om haar voorgoed voor juist te houden. Een subjektieve uiting moeten we altijd opnieuw verifiëren. Ze heeft altijd een subjektieve ervaring ten gevolge, die niet altijd dezelfde hoeft te zijn: ze kan zich verdiepen. Dat hebben subjektieve uitingen met konkrete dingen gemeen, die in hun kleur en onbepaalbaarheid bijzonder zijn. Die spreken tot de persoonlijkheid – en, doen ze dat niet, dan komt dat door moedwil van de laatste: zijn optiek was op intimiteit niet uit.

Vignet bij 'Intieme optiek'

[p. 12]

Hoewel mijn bespiegelingen voor geen enkel vak van enige waarde zijn, hebben ze voor mijn wijze van lezen belang. Ik voor mij hecht geen enkele betekenis aan filosofische, theologische, alchemistische etc. Beginselen – tenzij ze bruikbaar zijn voor mijn intieme optiek. Neem bv. deze regels:

Niets in ’t heelal haalt bij de hevigheid
waarmee gedachte en ritme elkander vinden –

In hoever kan een semantische analyse een bijdrage leveren tot een fatsoenlijke interpretatie van deze tekst?
Maar toon die iemand, en laat er de naam van Achterberg bij vallen: komen er dan geen werelden van leven en denken achter deze woorden te staan? En sticht het geen grenzeloze verwarring als we de naam van Achterberg herroepen, en integendeel die van Adwaita aan de lezer suggereren? Weg dode geliefde en bezwering! Geweken voor Brahman en een wereld waarvan de sluier van de waan is weggenomen. Zou het vol te houden zijn, dat deze regels niets meer openbaren dan ze zouden doen, als een ander ze had gezegd? Neem maar een laatste proef, en bezie die woorden in het licht van de ideeën van Slauerhoff, van wie deze verzen trouwens ook afkomstig zijn.
Of laat het volgende uw meditatiesymbool zijn voor een moment:

Tot ondergrondse zuiverheid vervloeid
Herrijst ze als ’t rijk van schijn en rijm en maat –

[p. 13]

En denk Achterberg even weg, stel Slauerhoff voor hem in de plaats: is het dan niet of deze woorden naar konkrete voorstellingen wijzen: echte levens, echte gedachten? Uiterlijke kriteria! – wel niet om de juistheid der woorden te ‘verifiëren’, maar om in het licht van dit ene leven, dit ene oeuvre, hun betekenis voor ons vast te stellen. Of brengt het geen licht in onze wijze van lezen, als we nu, achteraf, vaststellen, dat in heel het werk van Achterberg voorstellingen als deze van een kosmische duizelingen geheel ontbreken? Het laatste citaat is dan ook helemaal niet van hem, maar van Adwaita.

Taal alleen ontraadselt deze teksten niet. Wat analyse van de taal uit op zijn hoogst bereikt, is een archetypische voorstelling: het anonieme brengt de lezer op het niveau van het kollektieve en traditionele. Maar hef het anonieme op en het sentiment verbijzondert zich. De drang in de lezer om zich van anderen te onderscheiden, krijgt een reden, en wel deze: het archetype te willen bekleden met de opschik die hij ervoor vindt in het taalgebruik van de dichter.

De fout die de semantische analist maakt, is gelegen in de opvatting dat men een zin begrepen heeft, als men erin slaagt de zin te vervangen door een andere die hetzelfde zegt.
Van Jacques Hamelink citeert T.A. van Dijk in Theorie en praktijk van de semantische analyse van literaire teksten (Nieuwe Taalgids 1970) de verzen:

[p. 14]

De kou wierp vrachten ruwe sterren op aarde
dorpen woeien te hoop mythisch.

‘”Kou” en “werpen”‘ zegt hij, zijn ‘onverenigbaar als naamwoordelijk deel (onderwerp) en als werkwoordelijk deel van het predikaat (gezegde), omdat de “aktie” “werpen” een LEVEND WEZEN vereist in de kontekst, terwijl “kou” eerder een (METEOROLOGISCH) VERSCHIJNSEL als klasseem bezit’.
En verder: ‘Vrachten ruwe sterren lijkt eerder “vreemd” omdat wij vanuit onze kennis-van-de-werkelijkheid weten dat sterren te groot zijn om “in vrachten” op aarde te worden geworpen’.
Ik vraag me af wie er bij deze tekst van Hamelink nou werkelijk gedacht heeft aan bewegende rotatieobjekten van de absolute grootte in klassen van 106 tot 108 km in diameter en van 101 tot 102 zonnemassa en van oppervlaktetemperatuur van 10.000 tot 1 miljoen graden Kelvin?
En hoe moet men met deze manier van lezen Van de Woestijnes vers:

Ik ben met u alleen, o Venus, felle star –

interpreteren, wanneer onze kennis-van-de-werkelijkheid ons vertelt dat Venus veel te heet is, om alleen mee te zijn? En ook te ver, helaas!
Wie komt er bij Hamelinks regels op de idee ‘kou’ te associëren met een meteorologisch verschijnsel? Komt er werkelijk niemand op de gedachte dat ‘kou’ hier terwille van het

[p. 15]

begrip door ‘vorst’ vervangen kan worden? Had Staring een dergelijke regel geschreven, zeker had hij ‘kou’ met een hoofdletter K gespeld, omdat in de zin ‘de kou wierp’ een begrip wordt gepersonifieerd.
Van Dijk komt ten slotte na lang redeneren tot de konklusie dat de zin via een cliché – ‘de kou bedierf onze vakantie’ -, dat hij een abstrakt schema noemt, op te lossen valt. Maar met evenveel – en misschien meer – recht kan men zeggen dat het cliché zijn luister van de oorsprong (als konkreet ‘schema’) herkrijgt, wanneer men er het licht van Hamelinks vers op vallen laat. Men hoeft niet buiten de personifikatie om; probeert men ’t, dan komt men in ’t ingewikkeldste konstruktivisme terecht. In sommige gevallen – dat van Van de Woestijne – is het negeren van de personifikatie bovendien onmogelijk – lijkt mij.
Met betrekking tot het begrip ‘ster’ konkludeert Van Dijk dat het een komponent luminositeit bezit en een komponent hemels, zodat hij ‘al snel’ een interpretatie ‘sneeuwvlokken’ of ‘hagelstenen’ kan selekteren…

Zich iets voorstellen is een nog sneller manier om aan een interpretatie te komen. Maar dat is waarschijnlijk het laatste wat een semantisch analist wil. Hij wil ‘betekenissen genereren’: visie komt in zijn methode niet van pas. De afstand tussen dichter en tafereel in Hamelinks tekst ontgaat hem – althans hij spreekt er niet van. De suggestie dat er iemand van een hoogte in de diepte kijkt, zoals Chinese landschapsschilders doen als ze buiten het perspektief om ruimte willen scheppen, komt met meteorologische verschijnselen en

[p. 16]

sterren, te groot om ermee te smijten, niet erg over. Van Dijks analyse van deze regels, hoe omvangrijk ook in pagina’s druks, is, naar het heil dat ervan te verwachten schijnt, uitermate mager. Een interpretatie door interpunktie levert hij niet: maar moet het daar niet mee beginnen?
Zo is

De kou wierp vrachten ruwe sterren. Op aarde
dorpen woeien te hoop – mythisch –

een mogelijkheid, evenals

De kou wierp vrachten ruwe sterren op. Aarde,
dorpen woeien te hoop: mythisch –

Wat men ook wenst te ondernemen: een ‘slechts’ interpretatieve wijze van lezen, of een die de betekenis der woorden wenst te genereren – voor alles moet men hebben gezien, welke zinnen er mogelijk worden gevormd door de woorden..

Wat is het verschil tussen de volgende variaties?

1/De kou wierp vrachten ruwe sterren ()
2/De Kou wierp vrachten ruwe sterren () – ?

In 2/ is het de retoriek die misverstand voorkomt, is het de dichter die door een hoofdletter zijn wil aan de lezer oplegt. In 1/ ontbreekt deze tirannie van de traditie. Daar is de kans op misverstand het grootst, maar, bij uitblijven daarvan is

[p. 17]

ook de participatie van de lezer het grootst, en dat is de reden, waarom Hamelink zich zo uitdrukt en niet konform 2/. Van gegenereerde betekenissen uitgaande komen we tot deze konklusie niet. Wie van alleen maar die betekenissen uitgaat, moet ‘abstrakte schema’s’ te hulp roepen om wat n.b. van die schema’s een verklaring is, te verklaren.

Bij Hamelinks regels moet men zich niet plaatsen op het standpunt van ‘onze kennis-van-de-werkelijkheid’. Men plaatse zich op een niveau dat begrip opbrengt voor het ‘mythische’. Zelfs van de tekst uit redenerend – de tekst geeft de aanwijzing – is het onjuist deze regels hun mythische kleur te ontnemen.

Vignet bij 'Intieme optiek'

De vloek van deze tijd is de tirannie van de methode. Daarom is de open ruimte waar vrijheid heerst, een zegen. Ik schiet er tekort, – in kracht, in vrijheid: op den duur is dat te verhelpen. Ik lijd onder gebrek aan inzicht, uitdrukkingsvermogen: ook hier biedt de tijd mij nog hoop. De fiktie van de methode – het de discipelen van een discipline opgelegd geloof dat de uitgangspunten openbaar en algemeen, de problemen op te lossen en de resultaten verifieerbaar zijn: deze fiktie van de methode bestaat in de open ruimte niet. Er bestaan daar geen absolute normen; geen ideaal is er te verwezenlijken, en alles valt er ten slotte aan de vergankelijkheid ten prooi: is dit een inzicht dat hou-

[p. 18]

vast biedt aan een ‘methode’? Wel integendeel! Deze open ruimte lijkt zo verdomd veel op onze bloedeigen aarde, dat ik wel zeggen mag dat de intentie van intieme optiek de exploratie van de werkelijkheid zelf is, en dat dus de open ruimte te definiëren valt als de aarde in haar konkreetheid: ontdaan van methode, methodist en de aankleve daarvan. Men stelle zich de verrukkingen voor:
Geen kriterium is algemeen geldig meer. Het individualisme komt rotzooi schoppen in wat de wetenschapper zo keurig rangschikte naar zijn op onaantastbare beginselen berustende ideeën. Al wat hij voor waar verkoopt – niet alleen in naam van zichzelf en in die van zijn in-group die volledig achter hem staat, waar immers zijn premissen ook de hare zijn, maar ook die van gevestigde orde, die, immers, het altijd eens is met wie de waarheid in pacht kreeg teneinde eenheid en orde te scheppen – kan overhoop worden gehaald door een subjektivisme, dat men door bepalingen, verordeningen en regels gedroomd had, buiten spel te hebben gezet. Daarom is intieme optiek ook niets voor ons aller heil; daarom staat het essay dat van zulke optiek de drager is, in een kwade reuk bij wie ons aller heil tot zijn ideaal heeft gemaakt. Zo’n essay herinnert immers aan de vrijheid en de speelruimte die de wetenschapsman niet past, die hij met zijn jeugd verloor, en waar hij nooit meer naar terugverlangen zal, wil hij niet ook nog zijn ernst verliezen. Men dient zich dan ook, wetenschapper, boodschapper of niet, zo’n vrijheid niet aan te matigen op straffe van zich bloot te stellen aan kritiek van ‘bevoegde’ en door de gevestigde orde beschermde zijde. Niet dat zo’n kritiek ook werke-

[p. 19]

lijk van een weloverwogen oordeel getuigt; niet dat de lezer enig vertrouwen behoort te stellen in zo’n kritiek, niet dat de kritikus ook werkelijk leest wat zo’n essay hem te vertellen heeft: voor de handhaving van de rust en orde binnen de muren van achter betonplaten verscholen binnenplaatsjes is het voldoende dat men een kritiek schrijft, die het karakter draagt van een afwijzend ballotagerapport.

Vignet bij 'Intieme optiek'

Plaats een reactie