Terborghs personen op weg naar de top

 

Bron: Het Parool, 13 november 1971.
Over: F.C. Terborgh, Verhalen, Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1971.

F.C. Terborgh is een weinig bekend schrijver bij de meerderheid van het lezend publiek. De bundel Verhalen die onlangs verscheen, betekent voor mij een eerste kennismaking met een merkwaardig schrijver.

Terborgh, meldt de tekst op de omslag, overspant de periode tussen Forum (1930) en Raster (1970). Maar dat houdt helemaal niet in dat Terborghs werk een ontwikkeling toont, als die men verwachten mag, wanneer men van Forum uitgaat met het doel in Raster te belanden. Wat Terborgh betreft had Raster er in ’30 al kunnen zijn: stilistisch en ‘ideologisch’ zijn er in zijn werk uit beide perioden geen wezenlijke verschillen te duiden, en weinig wijst erop dat Terborgh bezield werd door het edele streven de gehele mens centraal te plaatsen in plaats van alleen de dichter in die mens – wat trouwens ook zeer edel is. Terborghs taal is moeilijk, en vaak heeft hij iets te verbergen zoals bv. in deze zin met veel ‘Raster’ en weinig of geen ‘Forum’:

“Op een laten avond, na door pijnbossen geleid te hebben, geurig met ver uiteen staande bomen, waar de hoef van het muildier over veerkrachtige bodem ging, bedekt met gladde naalden, waar de bijen in bloeiend struikgewas gonsden en het verdovend gesnerp der cicaden voor morgen een nog hetere dag aankondigde, trad de weg weer in de open vlakte.”

Hij beschrijft een pad – niet een mens. Zijn beschrijving is omslachtig, weinig concreet, detaillistisch, van een vreemd naturalisme dat niets aan de behoefte tot in- en aanvullen van de lezer overlaat. Het is een drukkende stijl. Er zit geen actie in de geciteerde regels, geen dynamiek, geen onrust: die ligt onder de woorden, niet erin. De leeservaring hier heeft geen andere inhoud dan energie, die geen ontlading vond in inzicht, en dat is, fraai omschreven, hetzelfde als vermoeienis. Maar er is gelukkig meer.

Terborghs taal is hier en daar omschreven als voornaam. Het is vooral pre-industriële taal. De omgeving van zijn mensen is eveneens pre-industrieel, om niet te zeggen onontgonnen wildernis. Het gebergte betekent veel voor zijn mensen, evenals klimmen, stijgen, dalen, en dit laatste niet eens altijd in de bergen, soms ook binnenshuis. Maar het belangrijkste voor zijn personages is wel het bereiken van de top. Ik ben daar pas op gaan letten toen het opvallend werd en heb niet alle plaatsen opgetekend, maar in het eerste verhaal (Dodenwacht) moet de ikzegger trappen lopen – en vindt daarboven een dode; in het volgende verhaal (De bruiloft) moet de hoofdpersoon een hoogte op en vindt een kerkhof. Op de top vinden dood en leven elkaar.
Groots – de stijl is hier moeiteloos en de lectuur een bijzondere ervaring – is het verhaal van de schipbreukeling, voor wie de zee in de storm als een gebergte is: “Het wrak stond op de top van een golf.”

De hoogte trekt, de diepte zuigt.
Op de top is het stil – een punt van evenwicht waar men zijn evenwicht verliest. Men faalt – naar het lichaam: men stijgt boven zichzelf uit – naar de geest (Gran Canyon).

Een ander klassiek element is het vermogen van zijn mensen uit zichzelf te treden (“Ik trad uit mijn lichaam en zweefde, niet hoog boven het wrak” – De schipbreuk) en een antigedaante aan te nemen. In Het gezicht van Penafiel schenkt Ferrer een geronselde legionair die ontvluchtte zijn kleren, en ziet hoe de ander, in wie hij zichzelf herkent een leven van zelfgenoegzaamheid tegemoet treedt. Zelf geeft Ferrer zijn burgerlijk bestaan op, en vindt na allerlei eenzame avonturen als vrijwilliger-soldaat in de Spaanse burgeroorlog de dood. Dit dubbelgangersmotief dat aan de Maria-Beatrijs-ruil doet denken, hervinden we in Het laatste afscheid (een herinnering aan Slauerhoff) waarin de vriend van vroeger herleeft als wijze Oosterling, zijn antipode, in wie dan ook zwartgalligheid en geslotenheid veranderd zijn in diepe melancholie en zwijgzaamheid. Dit laatste afscheid maken we eveneens mee op een top, de meetkundige plaats van lichaam en geest.

Maar wie zegt of dubbelganger zelf niet een “top” is in het leven van degeen wiens spiegelbeeld hij is?

 

Plaats een reactie