Labirinteek – Sötemanspraat weerlegd

 

Bron: Raam, nr. 44 (apr 1968), p. 53-56.
Over: G. Achterberg, ‘Thebe’, in: G. Achterberg, Verzamelde gedichten, p. 257-298. N.a.v. A.L. Sötemann, Achtergronden bij enige critici, Nieuwe Taalgids, 61e jrg., nr. 2 (mrt 1968), p. 104-108.

[p. 53]

In een hysterische hoestbui heeft A. L. Söteman het nodig gevonden te stellen dat Achterbergs gedicht Thebe alleen maar kan slaan op het Egyptische Thebe, niet op het Griekse, zoals ik niet zonder terughouding zei in het stuk Het nieuwe Thebe (De open ruimte). Söteman heft de dispositionele strekking van mijn woorden op en verleent ze een apodictische toon die ze in mijn tekst ten enen male missen. Mijn probleem was niet in de eerste plaats of het titelgedicht met het Griekse Thebe te maken heeft, maar of de bundel daarmee te maken heeft. Daarom heb ik wel degelijk ook het Egyptische Thebe het volle pond gegeven, zoals men weet.
Een van de interessantste problemen is, vind ik, hoe breng je iemand tot begrip van poëzie? Ik heb daar natuurlijk een methode voor, die ik ook altijd toepas, maar die als zodanig nooit uit mijn artikelen naar voren is gekomen. Het ogenblik is rijp om van die methode nu een voorbeeld te geven. Wie weet hebben de pachters van de wijsheid die nu eenmaal De Nieuwe Taalgids bevolken daar ook nog wat aan. Hier volgt dat voorbeeld dus, maar een motto van Paul Klee moge eraan voorafgaan:
Kunst verhällt sich zur Schöpfung gleichnisartig.
Schöpfung, een geladen woord, vat ik hier op in de betekenis van “natuur”, “materie”, “fysische realiteit”. Ik zeg dus niet dat dit woord geen andere betekenissen kan hebben, alleen dat ik die andere betekenissen hier niet kan gebruiken. Zeg ik dus per toeval toch “schepping”, dan bedoel ik daarmee

[p. 54]

natuur, materie, fysische realiteit, en niet de Geest, God of het hogere. “The elements are at least there”, zegt Aleister Crowley in zijn Toverboek Magick, “and God, when you look for him, is not there” – een stelling die niet alleen door verdachte alchimisten aanvaard hoeft te worden, vind ik.

Ter zake.
Een gedicht staat voor hoorders en lezers open door de daarin gebezigde taal. Accoord? Accoord. Nu het gedicht Thebe van Achterberg. Heeft iedereen het gelezen? Ja? Mooi! Stelling twee: De taal van egyptologen, waarin het woord Thebe een rol van letterlijke betekenis speelt, is een andere taal dan die van Achterberg, waarin datzelfde woord een IDEE door verbeelding is. Iemand die protesteert? Dan de klas maar uit! Want het is duidelijk dat de taal van Achterberg de schepping (schepping) transformeert tot een psychische realiteit, – en dat is stelling drie. Stelling vier! Wanneer ik een egyptoloog vertel dat Thebe (Egypte) het dodenrijk is, dan heb ik zuiver wetenschappelijk onderzocht volkomen gelijk. Maar emotioneel beschouwd doe ik de man absoluut niets. Wanneer ik hem daarentegen vertel dat Thebe (Achterberg) het Rijk van De Dode is, dan ben ik wetenschappelijk gezien aan het zwetsen, maar emotioneel breng ik bij mijn wetenschapper de poppen aan het dansen, is dat niet leuk? De taal van Achterberg staat tot de egyptologische taal als geloof staat tot weten. Ze gelijken op elkaar, maar zijn niet elkaar. Er bestaat dus, zegt Klee, een gleichnisartige verhouding tussen de twee. En dat wil zeggen dat ik nu achter elkaar de vijfde stelling uit de mouw schud:

Stelling vijf.
Thebe (Achterberg): Rijk van De Dode Thebe = (Egypte): het dodenrijk, en Aristoteles zei al dat we in zo’n geval de eerste term met de derde mogen verwisselen (of andersom) en de tweede met de vierde (of andersom).

Zes!
Bij het horen of lezen van het gedicht Thebe doen zich bij de lezer of hoorder bepaalde voorstellingen voor, die gebonden zijn aan dat wat hij hoort of leest. Die aan de gebezigde taal gebonden zijn. Dat wil dus zeggen dat die voorstellingen niet afhankelijk zijn van de bedoelingen van de dichter, niet afhankelijk van de Daimoon die eventueel leefde in het hart van de dichter, zoals P.N. van Eyck zou zeggen, maar van dat wat in het gedicht tot leven komt tijdens het horen of lezen. Zoals ik in stelling vier al zei: emotioneel geladen taal brengt ons in grote verlegenheid: in verwarring. Sterker: emotioneel geladen taal is erop uit de banden tussen ons bewustzijn en de fysische realiteit door te snijden. Tot we, evenals dr. Reichling, erachter komen dat Thebe (Achterberg) slechts in bepaalde, en lang niet in alle opzichten op Thebe (Egypte) gelijkt.

Stelling zeven.
De lezer dient alle gegevens die de gehoorde of geschreven taal hem verschaft, te schiften om te zien in hoeverre Thebe (Achterberg) lijkt op Thebe (Egypte), en in hoeverre Thebe (Achterberg) niet lijkt op Thebe (Egypte). Het blijkt nu dat Thebe (Achterberg) in sommige opzichten méér is dan Thebe (Egypte) en in sommige opzichten minder dan Thebe (Egypte). Meer: want Thebe (Achterberg) staat de dichter een afdaling in het Rijk van De Dode toe. Minder: want

[p. 55]

Thebe (Achterberg) staat hem niet toe daar voorgoed te verblijven.
We noemen van nu af Thebe (Achterberg) dat méér is dan Thebe (Egypte) Thebe (I), en het Thebe (Achterberg) dat minder is dan Thebe (Egypte) Thebe (II). Achterberg moet nu kiezen tussen Thebe (I) en Thebe (II), en het spreekt vanzelf dat hij Thebe (II) verlaat – dat staat in het gedicht – en dat hij op zoek gaat naar Thebe (I): dat blijkt uit de bundel. In de rest van de bundel blijken de gelijkenissen tussen Thebe (Achterberg) en Thebe (Egypte) van geen enkel belang meer te zijn. Van belang is: een Thebe dat méér is dan Thebe (Egypte) en dat is Thebe (I). Van Sötemans Thebe, dat alleen maar het Egyptische Thebe is, is in de rest van de bundel geen sprake meer. Andere bouwwerken komen aan de orde. Ik noemde als tegenstelling tot Pinksteren (Achterberg nam in de bundel een gedicht Pinksteren op)een gedicht met een Babylonische problematiek Angriff. Ik laat zien dat dit Babylon actueel blijft in de Marsmangedichten van deze bundel. Sprekend over Marsman heeft de dichter het over “een kathedraal van levenswil“. Verder breng ik het nieuw Jeruzalem ter sprake: allemaal bouwwerken en steden die aarde en hemel verbinden. Allemaal steden en bouwwerken, waarin de gelijkenis met Thebe (I) benadrukt wordt en de gelijkenis met Thebe (Egypte) niet.
Poëzie verhoudt zich op overdrachtelijke wijze tot de schepping, zeg ik Klee nog mar eens na, want poëzie is met de realiteit te vergelijken. Poëzie zèlf heeft dus het karakter van metafoor. En, zoals metafora zijn, ze zijn polyvalent. Achterbergs Thebe leek in het begin op Egyptes Thebe. Maar als Egyptes Thebe Achterberg niet voldoet, lijkt Achterbergs Thebe misschien óók op iets anders. Op Marsmans kathedraal. Op Pinksteren, dit omgekeerde Babylon. Op het nieuw Jeruzalem. En dat is stelling acht.

Stelling negen.
“Beoordelaars van gedichten hebben veelal met de meeste gewone lezers deze eigenschap gemeen dat zij zich evenmin als dezen geheel duidelijk maken wat in de eerste plaats van gedichten verlangd mag worden. Vormkritiek, beschouwende kritiek over de inhoud, zij missen alle kracht wanneer zij niet verrijzen uit een ondergrond die doorzogen is van het besef, hoe het eerste en laatste schouwen en luisteren naar een vers maar één voorwerp mag hebben, de poëzie zelf, het werken van de daimoon, niet thans die mogelijkerwijze in het hart des dichters leefde, maar die onmiskenbaar te leven kwam in het gedicht”, aldus P. N. van Eyck.

Stelling tien.
Bij herhaling heb ik gezegd dat literaire kritiek geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Van Eyck-kenner eerste klas, H. A. Wage, zegt in zijn inleiding tot de briefwisseling tussen Van Eyck en Marsman:
“In het vers kreeg () het wezenlijke van de schrijvende mens gestalte, en naar deze figuratie diende gezocht te worden, wilde men als lezer ook met het wezen van diens poëzie in aanraking komen. Zich inleven in het gedicht () had als noodzakelijk complement zich verdiepen in de dichter. Poëziekritiek werd op deze wijze levenskritiek, wat geen moralisatie inhield, omdat zij zich richtte op de houding tegenover het leven.” En verder: “Tegenover het leven neemt alle poëzie een afwijzende of bevestigende positie in.”
Wie nu in Achterbergs Thebe alleen maar het Egyptische wenst te zien, geeft

[p. 56]

daarmee te kennen dat Achterbergs poëzie afwijzend tegenover het leven staat, en moet noodwendig later diepe rimpels maken bij het lezen van Marsmans “kathedraal van levenswil.

Stelling elf.
Zoals Achterberg De Vrouw najaagt, die hem werd ontroofd, zo jaagt Kadmos zijn zuster na, die hem door Zeus ontstolen werd. Zoals Achterberg nieuwe mogelijkheden opende voor de poëzie, en de dichters en lezers een nieuwe poëzie schonk, zo schonk Kadmos de Grieken het alfabet. Zoals Achterberg de dichter is van de bundel Thebe, zo is Kadmos de stichter van een stad van die naam. En nu wordt het verhaaltje van Nonnos actueel. Want het Thebe uit Nonnos’ verhaal is precies dat Thebe, dat Achterberg zocht. Was het Achterbergs bedoeling dat een lezer dit achter zijn bundel zocht? Ik weet het niet. Wij weten van Achterbergs bedoelingen helemaal niets. En wij hebben met Achterbergs bedoelingen ook helemaal geen moer te maken.
Dat, waar wij wel mee te maken hebben, leeft als daimoon in zijn gedicht, zijn bundel. Wij hebben te maken met “het wezenlijke van de schrijvende mens die in het vers gestalte kreeg”. En die figuratie wijst naar Thebe (Nonnos), ongeacht of Achterberg dit Thebe kent, ja of nee.

Stelling twaalf.
Ik moet nu weer, zoals Söteman zich fijnzinnig uitdrukt, ontzettend boereslim gaan worden.
In zijn boek Symbool en werkelijkheid schrijft W. Brede Kristensen: “Dat het labyrint op Kreta kosmische betekenis had, kan ons niet verwonderen, waar wij zo dicht bij Egypte en de semitische wereld zijn, en juist met een gebouw te doen hebben, dat zonder enige twijfel naar een Egyptisch model ontworpen is (). De kosmische betekenis van het labyrint op Kreta heeft Preller reeds gezien. Volgens hem is het een beeld van de sterrenhemel “mit seinen ins unendliche verschlungenen Windungen und Bahnen, in denen sich Sonne, Mond und Sterne doch so sicher bewegen.”

Een labyrint is dus eveneens een bouwwerk dat ten slotte toch, onverwacht, hemel en aarde verbindt. En het is dit bouwwerk dat ik, na de hele bundel gelezen te hebben, Thebe (Nonnos) noemde, zeer tegen de zin van Söteman. En nu wordt het beginsel dat “alle woorden even groot” maakt van groot belang: Thebe (Achterberg) is Thebe (Egypte) is Thebe (Nonnos) is Marsmans kathedraal is het nieuw Jeruzalem. Tenzij Söteman bewijzen kan, dat Achterberg er niet op uit was in zo weinig mogelijk taal zoveel mogelijk psychische realiteit tot uitdrukking te brengen, neem ik aan dat ik in ieder geval meer gelijk heb dan hij. Thebe is een cifra: een woord dat alles zegt. Het ligt op elke snijlijn van elke lengte- en breedtegraad. Het zou m.i. erg goed zijn, wanneer Söteman eens begon te lezen en zich er bij voorbaat niet tevreden mee stelde van mijn boek De chaos en de volheid alleen maar de eerste twee bladzijden van de inleiding te lezen, en de rest ervan af te doen met citaten uit Vestdijks antikritiek. Want zo komt Söteman nooit tot enig begrip van het fenomeen Cornets de Groot, hoe gemakkelijk dat fenomeen ook te begrijpen is, wanneer men zijn boeken niet gesloten laat.

Plaats een reactie