Bron: Uitgave in eigen beheer, 1983.
Lessen Nederlands in de onderbouw kreeg ik van de heer Van der Horst, een kale, mokkende man, die bij het minste geringste kon ontploffen. Naar mijn idee hield hij zich trouw aan de stof in leerboeken. Vanaf de derde klas (ik was inmiddels overgestapt van het Atheneum naar HAVO) tot en met de vijfde kreeg ik Nederlands van Ruud Cornets de Groot.
Hij leek het examen te beschouwen als een regel waar moeilijk vanaf geweken kon worden. Er werd wel aandacht aan besteed, maar de voorbereiding daarop nam een ondergeschikte plaats in. Vaak las hij voor uit boeken of praatte gedurende het lesuur met de klas over allerlei onderwerpen.
In 3 HAVO zijn we begonnen aan een project, hetgeen jammerlijk mislukt is (ik meen over Wim van Hanegem), maar het was het proberen waard. Hij gebruikte geen dwang in de vorm van bijvoorbeeld dreigementen om leerlingen aan het werk te krijgen. Ter voorbereiding op gemeenschappelijke proefwerken oefenden wij wat met behulp van leerboeken. En in plaats van met angst en beven zoiets tegemoet te zien, trachtte Ruud Cornets de Groot je het gevoel mee te geven, dat je je boven die tekst moet plaatsen. Deze opstelling maakte hem tevens kwetsbaar. Voor sommigen bestond namelijk de neiging zijn lessen te beschouwen als tijdseenheden, die als een boot voorbij gleden. (…) Ik kan natuurlijk wel zeggen dat Van der Horst mij minder aansprak dan Cornets de Groot, maar dan beoordeel ik personen en niet het moedertaalonderwijs. (…) Verder niets dan lof voor Ruud Cornets. Je kan van hem zeggen dat hij ruimschoots aandacht besteedde aan literatuur. (…) Het aardige bij Ruud Cornets was (is) dat zijn leerlingen met redelijk succes het vak Nederlands afsloten. I.t.t. ‘professionele vakleerkrachten’, die hun leerlingen ontzag inboezemden voor leerboeken. Laat Ruud Cornets doorgaan op de manier zoals mij in het interview (weer) duidelijk is geworden.
Interview met Ruud Cornets de Groot
Het interview met Ruud, dat in Leiden plaatsvond, behandelt zijn tegenwoordige kijk op het moedertaalonderwijs, omdat ook hij zich weinig tot niets kan herinneren van de lessen die ik bij hem heb gevolgd. In grote lijnen zal er echter niet zo gek veel veranderd zijn, denkt Ruud. We zullen zien.
Waar bestaan tegenwoordig de schoolonderzoeken uit?
Er is een literatuurlijst, er is een discussie voor luister- en spreekvaardigheid, een tekstverklaring letterkunde en een leesbeurt.
Hoe werkt dat met die discussie?
Leerlingen hebben zich georiënteerd op een bepaald onderwerp of een deelaspect daarvan. Naar aanleiding daarvan hebben ze een praatpapier, een discussiestukje gemaakt, dat algemene informatie bevat. Persoonlijke aantekeningen hebben ze bij zich. Het discussiestuk eindigt met een aantal stellingen, die aanvechtbaar en te verdedigen zijn. Zo’n groep bestaat uit hooguit zeven personen. Een collega van mij zit de discussie voor en ik zit ergens in de klas de boel te observeren; vallen ze elkaar in de rede, probeert iemand met een grap iemand anders de grond in te boren, of zijn ze serieus aan het proberen díe formulering te vinden, die hun standpunt het best weergeeft. Het is niet de bedoeling een discussie te voeren om te gaan staken of problemen op te lossen. Het gaat uitsluitend om het zuiver formuleren van een standpunt.
Dus bij de discussie gaat het om de techniek van spreken en luisteren?
Ja, en dat luisteren kun je toetsen door mensen af en toe te vragen: vat jij eens samen wat er tot nu toe gezegd is, of: zet jij de standpunten van twee partijen eens tegen elkaar.
Wie bepaalt waar de discussie over gaat?
Dat bepaalt de groep zelf. Een paar maanden voor de discussie maken we afspraken. De keus van het onderwerp is aan de groep.
In ieder geval hebben wij nooit een discussie als schoolonderzoek gehad. Ping, daar komt wat terug; wij hadden een luistertest (‘geef een kernachtige samenvatting’). Het schoolonderzoek literatuur?
We stellen minimale eisen aan literatuur.
Welke criteria worden er aangelegd ten aanzien van literatuur?
Een heel belangrijk criterium is: volgt dat boek een bepaald sjabloon, dat de verwachting van de lezer invult. Over zulke boeken kun je geen vragen stellen. Die boeken dus in ieder geval niet. Wanneer erin een boek iets onverwachts gebeurt, beschouwen we dat als literatuur, tenzij ook dat onverwachte niet zo erg onverwacht is, zoals bij Godfried Bomans; het zijn wel absurde gebeurtenissen, maar in wezen voorspelbaar.
En de andere twee schoolonderzoeken, tekstverklaring en lezen?
De tekstverklaring is in de regel een prozatekst waar wat vragen bij verzonnen worden. Veelal gaat het om een minimale interpretatie. Dit jaar was het een verhaal van Kees van Kooten uit Koot graaft zich autobio. En lezen, men moet kunnen lezen. Je mag je tekst zelf kiezen. Deze moet ten minste zeven minuten duren. We zitten in een groep van vijf mensen; de leraar en vier examinanten.
Waar wordt op gelet?
Kijk, iemand die er uitziet en praat als Fred Emmer, moet natuurlijk niet iets van Herman Heijermans gaan voordragen, dat kan niet. Ik let erop of de stem en de persoon past bij het stukje dat hij gekozen heeft. Vrijwel alles is toegestaan, behalve telefoonboeken of een verzameling grafschriften of iets dergelijks. Ik leer ze te letten op klemtonen. Waar komt het accent te liggen. Zou je het, als je het moest spelen, op een orgel of piano spelen. Bescheiden stukjes zijn eigenlijk het allermooist om voor te lezen.
Werk je zo veel mogelijk naar het eindexamen toe?
Ik ben niet iemand die dat belangrijk vindt. Ik vind andere dingen belangrijker. Het is niet zo, dat ik het examen verwaarloos, maar zaken van interesse zijn van meer belang. Als een leerling geïnteresseerd is, is hij ook gemotiveerd. Tegenwoordig schijnt dat iets anders te zijn. Men is tegenwoordig bereid om doorzettingsvermogen en ijver hoog te waarderen, maar dat kun je natuurlijk aan paarden, ezels en koeien ook leren. Dus dat is geen typisch menselijke eigenschap. Een menselijke eigenschap is: ben ik geïnteresseerd in de stof? Daarop volgt de vraag: ben ik geïnteresseerd in de stof via de leraar of sowieso? Dat laatste is het meest ideale. Mijn ervaring is dat ze via mij interesse opnemen. Het is een verkeerde richting om je op het examen te oriënteren. Leerlingen die ik heb beschouwen de school als een soort van opklimming, ook in de maatschappij. De school is voor hen meer een middel om iets te bereiken, dan een doel in zichzelf. Dat vind ik verkeerd. Wanneer ze straks het diploma hebben, komen ze in de WW. In plaats van een illusoire baan moeten ze zich op school kunnen amuseren, bv. d.m.v. filosoferen, tekenen, muziek maken, zodat je straks, werkloos, niet met lege handen staat. Dan hoef je je niet te vervelen. Kijk naar onze koningin en prins Claus, die hebben geen moer te doen en toch een plezierig leven. Dat kunnen wij ook.
Creativiteit betekent voor mij heel wat meer dan artistiek vermogen. Voor mij betekent discussiëren meer dan logisch redeneren. Logisch redeneren is prachtig, maar dat leer je misschien nog beter bij maatschappijleer, geschiedenis, wiskunde, dan bij mij. Een neerlandicus met belangstelling voor literatuur heeft meer oog voor associaties dan voor 2+2=4.
Richt je je dan meer op het taalgebruik dan op het taalsysteem?
Taalgebruik is voor mij het gebruik van woordspelingen, iets kort en bondig zeggen, op een humoristische wijze dingen voordragen, dat vind ik erg belangrijk.
Zo zul je als leraar leerlingen als het ware moeten opzoeken, dicht bij ze gaan staan. Ik denk dat middelbare scholen ver afstaan van leerlingen.
Ja, er is een geweldige afstand. Als je dichtbij de leerlingen gaat staan, komen zij vanzelf dicht bij de stof. De stof over hun hoofden heen gieten, daar schiet niemand iets mee op. Ik zal een typerend voorbeeld geven: ik behandel in de tweede klas een lesje, waar het woord jobstijding in staat. Ik vraag aan een joch: wat is jobstijding? Hij zei toen: dat is het bericht dat er werk voor me is. Die jongen heeft dus niet in de gaten dat Job een bijbelse figuur was die dodelijk arm was. Ik vertel dat in de lerarenkamer en de meesten die het horen lachen zich dood en ergeren zich tegelijkertijd door het gebrek aan kennis. Niemand heeft het hem ooit verteld. Dan moet je je niet ergeren, maar het hem vertellen. Leraren zoeken het gebrek aan kennis bij leerlingen nooit bij zichzelf.
Ondervind je wel eens moeilijkheden met de manier waarop je de lessen Nederlands inkleedt?
Nee, ik ben een plooibaar mens. Ooit heeft iemand het systeem van gemeenschappelijke proefwerken uitgevonden. Twee weken voordat het proefwerk plaatsvindt besteed ik alleen aandacht aan het onderdeel, waar het proefwerk over handelt. Ik blijf streven naar een zo algemene ontwikkeling van vaardigheden als praten, luisteren, lezen en schrijven. Als dat in orde is heb ik meer gedaan dan iemand die systematisch naar het examen toe werkt. In elke les kan ik ingaan op een probleem dat een klas met zich meeneemt.
Beoordeling berust nog steeds op cijfers, neem ik aan. Hoe sta je daar tegenover?
Geïnteresseerde leerlingen hoeven voor mij geen cijfers te krijgen, maar leerlingen met dat runderachtige gedrag, die moeten cijfers krijgen.