Aantekeningen bij:

Bron: Tropische jaren, Uitgeverij De Prom, Baarn 1986, p. 137-140.

[p. 137]

Pag. 25
VOC – wapenkreet, ontstaan uit de gedachte dat je geschiedenis tegen propaganda kunt inruilen. Het woord ademt een volkomen kolonialistisch-militaristische geest. De klank smoort hier de kritische geest: grootspraak en intimidatie moeten de gebreken verdoezelen.
Het korps was niet groot, driehonderd man. De geweren waar men mee oefende, stamden uit de vorige eeuw. Waardeloos.

Pag. 36
Een halfbloed, een echte, heeft een 100% Europese vader en een 100% niet-Europese moeder. Dit werd de standaard waar de bezetter van uitging bij de bepaling van wie er in een kamp thuis hoorde en wie niet.
Wie 50% of meer Europees bloed had, werd opgepakt. Zo trachtten Japanse en nationalistische autoriteiten het ressentiment bij de Indo tegen de Nederlanders aan te wakkeren. Zij speculeerden daarbij op de omstandigheid, dat vóór de oorlog de Indo’s nooit volledig door de ’totoks’ werden geaccepteerd. Ze slaagden daar niet in, omdat in diezelfde tijd ook de verschillen tussen Indo’s en Indonesiërs breed werden uitgemeten. De maatschappij was een apenrots en de top werd door Nederlanders bezet.
In maatschappelijk opzicht werd de Indonesiër als gelijkwaardig aan de Indo beschouwd wanneer hij de Nederlandse taal beheerste (maar de taalpolitiek had een intimiderend karakter: onze taal gold in het vooroorlogse Indonesië als ‘de moeilijkste taal ter wereld’) en wanneer hij had gestudeerd. Iemand als Soekarno dus, of als de Moeljono uit dit verhaal.
Indonesiërs vergrootten hun kansen, wanneer ze ook nog een christelijk geloof beleden en geen opzichtige tegenstand boden aan het bewind. Heel anders dus dan Soekarno, een islamiet, die iedere vorm van samenwerking

[p. 138]

met de Nederlanders van de hand wees, en daarom werd uitgestoten.

De waan van de suprematie van het blanke ras – in 1905 al door de Japanners ontzenuwd – werd door de bezetter op zijn kop gezet en tot systeem verheven. De Japanners hielpen de ironie der geschiedenis een handje en dat kwam bij de voormalige heersers hard aan.
Met de internering werd haast gemaakt. Die van de blanke mannen begon in juni van het jaar 1942. En Tjideng ging voor de vrouwen open (en meteen weer dicht) op 17 oktober van dat jaar. Jongens, ouder dan 10 jaar, gingen naar een mannenkamp. Ook Hansje Timmer kwam daar ten slotte terecht.

Pag. 37
‘Erkenning’ van een kind hield in dat de ongehuwde Indonesische moeder alle aanspraken op haar kind verloor, om te voorkomen dat zij uit de boedel van haar man zou erven.

Pag. 76
Kaiser Wilhelm II waarschuwde in 1894, naar aanleiding van de Chinees-Japanse oorlog, voor ‘het gele gevaar’. Daar bedoelde hij natuurlijk het gele ras mee.

Pag. 98
Tokèh – een gekko. Een dier dat het midden houdt tussen een kameleon en een uit zijn krachten gegroeide muurhagedis. Een avonddier, dat met een diepe basstem fors zijn naam ’tokèh’ roept. Als hij dit zeven keer achter elkaar deed, bracht dat geluk. Meestal hield hij na twee, drie keer al op en tot meer dan zeven was hij volgens míjn waarnemingen niet in staat.

Pag. 108
Saipan. De Japanners boden wanhopig tegenstand en pleegden ten slotte en masse zelfmoord door zich te laten onthoofden, of door van de rotsen in de afgrond te springen – vaak met hun hele gezin.
Zoiets spreekt tot de verbeelding, helaas, evenals het verschijnsel van de kamikazepiloten, die zich met een haiku ten

[p. 139]

dode wijdden. Dat hun dood volstrekt nutteloos was, wisten ze waarschijnlijk wel, maar dat weerhield hen er niet van. Ave Caesar, morituri, etc. Dat soort poëzie. Poëzie in ontbinding, waar ook Hitlers huwelijksakte naar ruikt. De absolute tegenstelling van Camperts De achttien doden.
Jappen, moffen, gedegenereerde Romeinen, fascisten – hoe zouden ze elkaar ooit kunnen ontlopen?

Bima. De tweede van de vijf zonen van Panda, gewoonlijk de Pandawa’s genoemd.
Ze raken verwikkeld in een strijd met hun honderd neven, de Korawa’s. Deze beslissende strijd, waarvan in de Bratta Joeda wordt verhaald, wordt zelden uitgevoerd in de wajangvoorstellingen omdat het publiek het sneuvelen van helden, al waren dat dan Korawa’s, ongaarne ziet.
Bima is herkenbaar aan zijn klompneus, die erop wijst dat hij de zieleadel van zijn broer Ardjoema mist. Zijn attribuut is de storm, waarmee hij alles wat hem in de weg komt – het kwaad – wegvaagt.
In Soekarno’s interpretatie van de beslissende strijd zijn de Korawa’s de Nederlanders.
Djajabaja (van Kediri) is de vorst onder wiens regering de Bratta Joeda, die op het Sanskriet epos Mahabharata teruggaat, werd geschreven. De Javanen kenden zijn naam, en schreven hem de voorspellingen toe, waarvan in het verhaal sprake is.

Pag. 110 Tjokroaminoto, Oemar Said. Leider van de in 1912 opgerichte Sarekat Islam (Islamitische Vereniging) en kortstondige schoonvader van Soekarno. Voorspelde de komst van de Ratoe Adil in de gedaante van het socialisme. Zijn loyale houding tegenover het Nederlandse gezag vervreemdde hem van Soekarno.

Pag. 112 Peloppor, voorloper.
Op 15 augustus i944 werd de Barisan Peloppor opgericht; letterlijk betekent dat Phalanx van voorlopers, dus voorhoede, avant-garde.

[p. 140]

Hun taak bestond eruit het nationalisme onder de massa te brengen. Zij slaagden daar wonderwel in. Japan was op zijn retour en de nationalisten kregen er zin in, nu hun vlag naast de Japanse woei en zij hun volkslied mochten zingen.
Op vele muren was de leus Merdeka (Vrijheid) te lezen.
Na de capitulatie van Japan, 15 augustus 1945, kreeg het woord peloppor, alsof er een tegenpropaganda bestond, een denigrerende klank bij de Nederlanders, burgers en soldaten.
Zij nationaliseerden op hun beurt het onbegrepen Maleis en maakten er als het ware een klanknabootsing van met de betekenis van ‘schutter met een proppeschieter’. Zo werd iedere Indonesische vrijheidsstrijder een ‘plopper’, en een plopper was zo goed als vogelvrij.

Plaats een reactie