(henry miller)
voor de officials van H 4
Principes heb ik altijd op tijd overboord weten te gooien: ze moeten je natuurlijk nooit onder druk kunnen zetten.
Ofschoon ik niet van het abstracte betoog hou, zoals men zo langzamerhand wel weet, gevoel ik juist nu een sterke behoefte om me op dit vervelende genre te werpen, al was het alleen maar om de verdenking bij u weg te nemen, dat ik een persoonlijk belang na jaag.
De inzet van dit schrijven is een meisje. We noemen haar José.1
Abstrakt, al ben ik in anderhalve zin een vijftiger, die ook met plezier de jaren zestig heeft doorgebracht. En die de leuzen dier tijden niet zonder enthousiasme beleed.
Die van de kreativiteit der 5-tigers. Die het verschil tussen mooi en lelijk ophief. Die af kon zien van esthetica en artisticiteit.
Die van Chomsky: kreativiteit in een banaler opvatting van het woord: kreativiteit als eigenschap van de menselijke natuur. Waardoor een kind bv. kennis van taal op doet, zodat het nieuwe zinnen kan vormen, die grammatikaal zijn en betekenisvol.
Wanneer het nu es waar zou zijn, dat mensen behoefte hebben aan kreatief werk en kreatief onderzoek, zonder beperkingen of dwang, dan dient het wettig gezag die kant van het menselijk bestaan een maximale kans te geven. Dat wil zeggen, dat al wat met repressie te maken heeft, en met vrijheidsberoving, overwonnen moet worden.
Maar heeft het wettig gezag daar zin in? Nee. Maar boven al: hebben wij er zin in?
Helaas zijn er te velen onder ons, die goedsmoeds aannemen, dat instellingen als Deetman, de universiteit, de school, speciaal tot leven zijn gekomen om kennis te verspreiden. Wat een vrolijke misvatting!
Als dat zo was, dan was het natuurlijk volstrekt ondenkbaar dat een taal als Nieuw Grieks uit Amsterdam moet verdwijnen, en een taal als Spaans uit Leiden. Ik heb het over universiteiten, die wereldfaam hebben verkregen door juist het onderwijs in díe talen, hetgeen mag blijken uit de protesten van Melina Mercouri en die van de vijftigers (wier werk immers te Leiden in het Spaans werd vertaald).
Bij ons wordt kennis niet verspreid, maar onderdrukt.
Het onderwijsapparaat dient er immers toe, een bepaalde sociale klasse aan de macht te houden en een ander onder de duim. Wat dat betreft is onderwijs al net zo neutraal als psychiatrie en justitie – mits je maar aan de goede kant van de streep staat.
Het wil me daarom voorkomen, dat we deze instellingen, ingericht voor ons bestwil, maar in feite gericht op de handhaving van de status quo, moeten kritiseren, opdat het verborgen geweld aan de dag kan treden, en door ons kan worden bestreden. Platitudes? O.K. maar daarom nog heel goed bruikbaar.
De slimme lezer heeft natuurlijk allang begrepen, waar dit zgn. abstrakte gewauwel heen wil.
Het wil naar slachtoffers van (on)bewust geweld: naar José.
Het verliest zijn abstraktie: de stijl gaat het doen, éen, die versmaadt te behagen, die zelfs vergeet te overreden, want alleen dit ene is nodig: de waarheid boven water te halen, – o nee, niet die van het cijferboekje, deze naakte, blonde langharige slet, maar die kaalhoofdige nimf in d’r blote kont!2
Allereerst dit: José is niet een meisje dat mij om een of ander vertedert. En indien dit wel zo zijn – men weet immers nooit en wie kent de krochten van het hart? – dan speelt dat bij mijn bedenkingen geen enkele rol.
Mij gaat het erom, dat haar gedrag exemplarisch is voor dat van de mavo-leerling, die het op de havo niet direct kan vinden. O, ik weet wel dat er leerlingen zijn, die hun mavo binnen een week vergeten zijn, en met hartstocht deelnemen aan hun havo-heden, maar zo is José nu een keer niet. En dat wordt haar door enkele collega’s bijzonder duidelijk gemaakt.
Ik heb van alles verzonnen om de conflictueuze verhouding tussen haar en die docenten op te helderen; me de kwaadheid van een paasrapportvergadering op de hals gehaald. Afspraken gemaakt. Die niet werden nagekomen, omdat anderen die het véel beter wisten dan ik, geloofden dat het niet goed was voor haar gezond.
Zo komt het dat wij haar geen enkel alternatief hebben kunnen bieden voor haar strategie, waarvan wij wísten dat die niets opleveren kon.
Zij verzuimde proefwerken, herkansingen, ze raakte in paniek, en wij werden boos op haar, we zagen geen signalen in dit uitzonderlijk gedrag, maar kwaadwilligheid, boos opzet. En we riepen dan ook deskundig en didaktisch: ‘Zie je wel? Faalangst!’
Ach, wat begrepen we haar toch goed. Alleen miskenden wij de prestatiegerichtheid achter haar doen en vooral al haar laten. Want zoals gewoonlijk haalden wij de dingen die bij menselijk, d.w.z. helder en gevoelig denken bij ons boven komen, door de zeef van het telbare en exacte, en zo kon het gebeuren, dat daar opeens een José stond, die verzuimt, die weigert, die zgn. onzeker is. En niet de José die bereid is te leven met een uitputtende, welhaast slopende krachtinspanning, die te hoge eisen aan zichzelf en haar omgeving stelt, en die daar haar gemoedsrust voor over heeft. Zij verzuimt natuurlijk niet voor haar plezier. Wie dat niet door heeft, heeft ook werkelijk niks door.
Ik zal mijn handen niet in onschuld wassen, want ik zou onmiddellijk navolgers krijgen en dat wil ik wel graag voorkomen.
José – een mavo-meisje. Wat hebben wij in godsnaam gedaan? Ik heb haar na de proefwerkweek (week van valeriaan, liters diarrhee, braakneigingen, hoofdpijn en slapeloosheid, moeten we dat niet es enquêteren) nog even gezien: geknakt in haar prestige, gefnuikt in haar gaven: zij had op elke school door moeten dringen tot de top van H 4: waarom is dat op het LMC niet gelukt? De fusie, o ja, waar was die toch eigenlijk voor? Was die alleen maar een zakelijk succes, of zweefde ons toch iets voor van een vrijheid voor allen, die kreatief bezig zijn (al was het maar in de banale zin van Chomsky) mogelijk maken zou?
CN
- Zie Kids are special people en daaropvolgende discussie. [↩]
- Verwijzing naar de regels ‘de naakte waarheid/ de kaalhoofdige waarheid’ uit Luceberts gedicht de amsterdamse school. [↩]