Twee verhalen samengeweven

 

Bron: Het Parool, 2 september 1972.
Over: Anton Koolhaas, Blaffen zonder onraad, Van Oorschot, Amsterdam, 1972.

Bergmensen en kustmensen in Anton Koolhaas’ Blaffen zonder onraad

Zonder precies te vertellen waar de geschiedenis van Gilda zich afspeelt, krijgt Koolhaas het voor elkaar ons in Italië te verplaatsen, juist daar waar de bergen ver genoeg van de zee verwijderd zijn, om aan de bewoners te kunnen ondervinden, of ze uit de bergen afkomstig zijn of van de kust.

Maar Gilda is een beetje misplaatst in die omgeving: wat alleen als enig kind, wat eenzelvig, meer bezig met haar hond dan met leeftijdgenoten uit haar omgeving. Dertig jaar is ze, wanneer de dood van haar vader haar tot wees maakt; een rijpe vrouw, aantrekkelijk genoeg voor wie oog heeft voor het schoons van de argeloosheid. Dat zijn er natuurlijk maar een paar: een journalist, Tino, en de aannemer, die het met andere notabelen, in het hoofd hebben gezet, hun dorp tot een trekpleister voor toeristen te maken. Daar is Gilda bij nodig, want volgens Tino moet ze in badpak op de foto voor de folder. Met de zee als achtergrond.

Op zoek naar ik
Het mooie plan gaat niet door, de foto wordt niet eens gemaakt, want haar verschijning in badpak drijft met alle methodische schoonheid de spot. Sneu is dat wel voor Gilda. Maar de gemankeerde foto geeft haar – na dertig jaar – haar identiteit: zij is een bergmens – en niet iemand van de kust. Gilda was al eerder op zoek naar een eigen ik. Kort na haar vaders dood knapt ze haar woning in opzichtige kleuren op, omdat ze verandering wil: niet de Gilda die overbleef, maar deze die verder moest. Een nieuwe Gilda.
Bij dit streven naar zelfverwerkelijking doet Tino dienst als instrument.

Ideaal
Het is waar dat louche Tino gebreken heeft. maar dat hij in Gilda een soort van ideaal ziet, een vrouw die je zuiver en helder moet benaderen, pleit voor hem. Tenslotte is hij het, die Gilda weet te veroveren, en die haar nieuwsgierig maakt naar wat dat is: leven. Gilda heeft daar haar ideeën wel over, maar heeft ze die ooit getoetst aan de praktijk? Na haar vaders dood vereenzelvigt ze het nachtelijk geblaf, waar haar eigen hond een belangrijk aandeel in heeft, met het “onraad” dat het leven is: “Als ik nu ook dood zou zijn (…), dan ben ik eraf (…) van datzelfde onraad”.
Daarentegen is het nachtelijk balken van Benito’s ezels “vervloeking van het leven en van de aarde die leven draagt”. Wat blijft er van deze levensangst over na haar avontuur met Tino?

Evenals in zijn vorige boek, De nagel achter het behang, weeft Koolhaas ook in Blaffen zonder onraad een tweede verhaal met het eerste samen. In deze opzet is deze roman veel beter geslaagd dan de vorige: er is niet zoveel nadrukkelijke symboliek, er is meer harmonie in compositorisch opzicht, de humor is hier veel minder tot een op zichzelf staand iets geworden.
In dit tweede verhaal gaat het om een viertal toeristen, die zich blind vervelen, en die, om zich te verstrooien, een levensgevaarlijke ezeltocht naar de kaalste en hoogste berg in de buurt ondernemen. De beschrijving die Koolhaas geeft, is er een van de hel.
Maar het aardige is, dat in de nacht voor de hellevaart – dezelfde nacht waarin Tino Gilda verrast – de honden blaffen en de ezels balken, om de wanhoop van al wie zichzelf waarlijk vernieuwen wil: Gilda, en op zijn minst één van de toeristen.

Noodzaak
Het boek eindigt ermee dat Tino, nadat hij Gilda’s hond heeft willen doden, per ongeluk in het ravijn stort. Dat is duidelijk compositorische noodzaak: Gilda’s streven haar vaders dood te overwinnen, is vervuld. Dan is er voor Tino – bedreiging van haar zojuist gevonden zelfstandigheid – geen plaats meer.
Aan het slot van het boek betekent het hondegeblaf zo goed als niets meer, en is het gebalk alreeds geen echte aanklacht, veel meer een teken van ander onraad dan waar de honden van blaften in het begin. Er is iets verschoven in Gilda’s leven, een paar frustraties zijn opgelost, wanneer ze inslaapt in de nacht van Tino’s dood. “Dwars door het blaffen heen en later, toen de ezels van Benito wel tot tussen de sterren het grote onraad van de dood balkten, bleef ze vredig slapen,” schrijft Koolhaas.
 

Plaats een reactie