Bronnen: Stichting Lucebert, Letterkundig Museum, Stedelijk Museum Amsterdam, Archief Cornets de Groot.
Copyright brieven en facsimile’s Lucebert © 2013 Stichting Lucebert, Bergen N-H.
1. Cornets de Groot aan Lucebert
[Brief in handschrift, 1967, 1 blz.]
Den Haag 16 mei 1967
Z.G.H. Lucebert,
Met m’n telefoonfobie lijkt ’t me maar het veiligst u even te schrijven. Gister werd ik gebeld – uit H’sum – door de hr. Van Eik die ’t program Vers in ’t gehoor1 verzorgt, en die me vertelde dat in ’t aan u gewijde programma uit deze reeks mijn medewerking op prijs werd gesteld. Van Bert Bakker2 wist ik er al iets van, o.m. dat het idee van u is: daarom durf ik geen telefonische stotterade3 aan, want dat gaat ’t – alle moed ten spijt – toch worden, als ik u voor uw aan m’n schrijverij bestede aandacht dank zeg. Ik heb – tot nu toe – ’t vertrouwen dat ik redelijk aan uw verwachtingen tegemoet zal kunnen komen, maar moet dan heel precies weten wàt u gaat doen. ’t Mooiste zou zijn als ik ’t ook hoorde – horen maakt voor de betekenis ergens van vaak heel veel uit. Maar ik weet niet of u daar voor voelt – in een workshopsfeer zou ’t wel gaan, misschien.
Misschien ook vindt u ’t genoeg als u me gewoon een lijst stuurt van de poëzie die u denkt te zullen doen, met ’t geschatte aantal minuten dat voor mij bestemd is. Vindt u een ontmoeting te uwent prettiger dan ben ik altijd akkoord – de dag en ’t uur kunt u zeggen – ik ben verhinderd op 17 juni, 1 juli en a.s. weekend. Ik wacht nu dus graag nader bericht – wellicht heeft u heel bepaalde gedachten over dit program.
Met vriendelijke groet,
[Handtekening]
2. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, 4 blz., ongedateerd, oktober 1967]
hierbij wat korrekties en weglatingen.4 de oostduitse beurs werd zonder taken en voorwaarden verstrekt. ik had natuurlijk aan het theater van brecht mee kunnen werken, maar daar werd noch door brecht noch door “autoriteiten” op aangedrongen. van isolement was ook geen sprake, ik kon gaan en staan waar ik wilde (de muur bestond nog niet) en er werd me zelfs een reis naar china aangeboden. dat ik van het verblijf daarginds weinig gemaakt heb lag dan ook voor het grootste gedeelte aan mijzelf.
[p. 2]
langdurig verblijf in Spanje. in opdracht van de regering vervaardigde Johan van der Keuken een kleurenfilm getiteld “een film voor lucebert”
—
nuttig voor leerkrachten en leerwilligen zou ook zijn een beknopt lijstje met opstellen die over mijn werk verschenen, de goede en de rake, bijv. die van guépin in hollands weekblad, v. Oliveira, Buddingh’, Jaffé, simon V’s verhaaltje in “Boekje open”, enz.?5
—
op een m.i. belangrijk punt ben ik het niet met uw betoog eens.6 het zgn. vers libre heb ik van meet af aan verworpen om z’n vormloosheid en/of expressie-slapte. Altijd heb ik van Schagens Narrenwijsheid walgelijk gevonden om zijn belabberde inhoud, misselijk makende woordkeus maar vooral om verstechnisch gebrek aan ruggegraat, de vroege v. Ostaijen kon ik nooit goed pruimen, evenmin de vroege Marsman met zijn enkelvoudige strofen e.d. ’t Provo-gedicht vind ik zelf ook niet erg geslaagd (goed bedoeld) maar niet omdat het de kwalen van ’t zgn. vers libre zou vertonen. De vroege Hendrik de Vries vond ik altijd zum kotzen en (jazeker!) de zwakmetrische Achterberg, daarvan kan ik niet houden! van Achterberg als woord en beeldoplader natuurlijk wel, maar toch vind ik (om die zwakke metriek) maar weinig gedichten van hem helemaal geslaagd.
[p. 3]
Wat ik met het gedicht doe is te vergelijken met dat wat de boppers met de jazz deden, ze hieven het akkoordenschema en de beat niet op, maar maakten die slechts ingewikkelder, zodat er meer speelmogelijkheden vrij kwamen. vers libre zou te vergelijken zijn met free jazz (en de meeste free jazz is slechte muziek en geen jazz)
U ziet, ik voel me, vooral door de vergelijkingen met een knoeierd als Van Schagen, nog al “genomen”, zoiets roept misverstanden op evenals op ’t eind v.d. spelregels die vergelijking met oerwoud tegenover klassieke eenvoud, de triangel is essentiëler dan de jungle en hij wordt met vaste regelmaat aangeslagen! duidelijk is dat in onze tijd een poëzie van klassieke eenvoud moeilijk te produceren valt, maar zeker is, vind ik, dat van alle nederl. “exp” dichters ik het meest de klassieke waarden van de poëzie: een lichamelijk beleefbaar metrum, een logische versontwikkeling en het vermijden van loze beeldvorming, bewaarde.
verder vind ik dat als er iets voor de jeugd verzwegen moet worden, dat wel het bestaan van het zgn. vers libre is, daarvoor moet
[p. 4]
u niet praten! daarvan mag niet worden gerept, men zal ook geen exemplaren van dat zgn. vers libre als demonstratiemateriaal aandragen, zelfs niet met negatief-kritische bedoelingen.
hoe smaakbedervend dat zgn. vers libre is kan men wekelijks zien in de dichtershoek van het handelsblad, waarin alsmaar jonge mensen zich verslingerd tonen aan het zgn. vrije gedicht; waarom? omdat het zo gemakkelijk is, ten eerste, maar ook omdat door het onderwijs deze mensen geen eerbied voor de oude en enig juiste vormen wordt bijgebracht!
Ik hoop niet dat u het mij kwalijk neemt dat ik deze kritiek op uw werk uit. ik heb groot respect voor uw kennis en inzichten en ik zou dan ook niet tegen u uitgevaren zijn als het slechts ging over een ondergeschikt punt.
met mijn hartelijke groeten en ook die van mijn vrouw,
lucebert
3. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, 2 blz., ongedateerd, november 1967]
mijn aanmerkingen waren wat overtrokken vandaar dat ik ’t gevoel had dat ik aan ’t uitvaren was en daarbij al lang verdwenen zeeën bevoer. Sinds de symbolisten (mallarmé, laforgue) en alles wat daarop volgde is het lachwekkend te spreken over oude klassieke waarden die bewaard zijn alsof er in dat opzicht met inmaakpotjes geweckt kan worden. dat de moderne versvormen niet vast liggen en dat ook de oude vormen waarmee zij nog ingebouwd of gehanteerd worden, zich in een zwevende toestand bevinden, zoveel is zeker. Rilke’s sonnetten an orpheus zijn gemeten met petrarca’s maatstaven onvolwaardig. niettemin vertonen deze postklassieke sonnetten een buitengewone struktuurbeheersing die maakt dat deze geformeerde sonnetten nergens vervagen en verflodderen, maar zijn te demonteren en te herstellen als een uurwerk of een kubisties schilderij. voor déze rilke had ik vroeg, (in mijn “eerste duitse tijd”) grote bewondering.
[p. 1]
wat satire, hekeldicht, protestvers betreft, van ene Plankl uit een inleiding tot Juvenalis dit: ‘der Mangel einer festen Formgebung, der Verzicht auf Eleganz der Verse, mancherlei Wiederholungen und Verallgemeinungen, das Sprunghafte, die assoziative Verknüpfung der Ideen, das deklamatorische Pathos auf der einen, die prägnante Kürze und Anschaulichkeit auf der anderen Seite – dies alles gehört letzten Endes zum Stil der satirischen Dichtung.’
“Het beeld en het woord” van prof. dr. H.L.C. Jaffé verscheen bij Meulenhoff ’64.
de vermakelijke, heel wat verwarring stichtende opstellen van J.H. Guépin in Hollands Weekblad 1960 de nummers 38, 40, 41, mogen wij de vlijtige leerling niet onthouden; nuttig ook d’Oliveira’s ‘Lucebert, nar en koning in Tirade en z’n ‘de limiet van het middenwit in Merlijn, maar dat kent u wel, wat u misschien niet kent is een essay v. Theo J. v.der Wal in de Vlaamse Gids no 9 sept. ’56 getiteld: ‘lucebert, essay over een woordarme’.7 Rodenko natuurlijk en uw eigen werk. en zo doen wij het kind de molenstenen aan.
met hartelijke groet
lucebert
4. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, 1968, 1 blz.]
bergen, 22 mei ’68
beste cornets de groot,
ik stel mij voor dat bij de opname8 eerst alle versjes door mij worden gelezen.
op sommige gedichten zult u misschien nu al wel uw kommentaar klaar hebben, maar het kan gebeuren dat de lezing van het een of het andere gedichten nieuwe of andere gedachten bij u oproept. het is natuurlijk mogelijk dat u fragmenten van opnamen ter illustratie in uw kommentaar opneemt. het geheel kan een aardige radio-reklame worden voor het boekje9 (zouden we Bert Bakker niet tot het uitdelen van een additief honorarium kunnen pressen?) hoe we het doen met de volgorde van de gedichten en volgorde van gedicht/kommentaar, daarover kunnen we beter praten nadat alles op de band staat.
de volgende gedichten wilde ik lezen:
– poëzie is kinderspel (tevens titel v.d. uitzending)
– horror
– hu we wie
176 nazomer
183 de discipel
225 aan lesbia
298 niemand weet waar hij aan toe is
326 topkonferentie
88 er is alles in de wereld10
mijn hartelijke groeten en tot spoedig ziens.
lucebert
5. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, 1968, 1 blz.]
bergen nh
boendermakerhof 10
14 VI ’68
beste cornets de groot,
u heeft enorm veel werk gemaakt van uw beschouwingen, zodat het probleem, wat daar uit te halen voor een radiopraatje, misschien wel erg groot voor u is geworden. ik vind het erg jammer dat de duur van de uitzending11 u zulke grote beperkingen zal opleggen, dat er weinig mogelijkheid overblijft voor zich zinvol ontwikkelend betoog. maar we zullen zien wat wel en wat niet kan tijdens de opname die de 20ste juni 18. uur een aanvang zal nemen. het lijkt mij het beste dat u die bijwoont, ook al zult u misschien niet dezelfde avond een passende formule voor dit werk gereed krijgen.
in ieder geval bent u de 20ste bij mij thuis van harte welkom!
met vriendelijke groet
lucebert
6. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in typoscript, 3 genummerde blz.]12
72 . 11 . 21
beste Rudy,
je artikel voor ’t lexikon13 is, zo vereenvoudigd en aan de randen strak getrokken, nu veel funktioneler en biedt ook meer uitzicht op achtergronden dan het m.i. wat te warrige eerste stuk. vreemd wel maar ook amusant, dat je er in nog steeds rept van een slauerhoff-invloed,14 terwijl na mijn correctie dienaangaande te verwachten was, dat je je op z’n minst zou hebben beperkt tot het begrip: ‘verwantschap’, maar misschien mag men in een lexikon van neerlands letteren niet al te ‘vreemd Gaan’ en moet er na al die moffische peetvaders wel een echte hollandse vader worden aangetrokken, liefst nog een regelrecht uit de zeevaart, ho jo ho jo, maar ik, ik blijf toch een landrot, erger nog, een bergbewoner!15
je essay ‘een staat van stilte’16 vind ik boeiend en wel om hoe jij het test-onderdeel ‘vrije associatie’ doorlicht met behulp van het gnostisch begrippen-arsenaal dat je, terecht, uit mijn werk gewonnen hebt. maar alles kan nog veel interessanter worden, dat zal je zo wel merken. Van Caspel’s boek17 bezit ik helaas niet, zodat ik nu niet na kan slaan wanneer zijn experiment werd gedaan, maar ongeveer moet dat zijn geweest eind ’52, begin ’53. toen woonde ik nog in amsterdam, in de loop van ’53 verhuisde ik naar bergen. de datum is, zoals je zult zien, niet helemaal onbelangrijk. je wijst nadrukkelijk op het feit dat mijn reeks, gezien het ongewone materiaal en de absurd lange pauzes, wel meditatief gericht moet zijn. ik ben het helemaal met je eens, het is duidelijk een meditatie óver iets en dan ook nog een voorbedachte, gestruktureerde meditatie met een patroon gevormd rond kernen, knooppunten, ja, stellig een breiwerk in het metaphysische, een luchtpatroon-breiwerk met zowaar balken en kabels, bekende termen in de edele breikunst.
zoeken we nu zo snel mogelijk naar die kernen. ‘het begint altijd ergens mee; men moet een begin vinden’, zeker Rudy en vooral als je een raadsel gaat vervaardigen, als je er op uit [bent] cryptogrammatisch te versluieren, te maskeren, te versleutelen.
de ironie van het beginwoord in dit verband is je kennelijk ontgaan, waarschijnlijk doordat je niet wist dat het woord ‘rabarber’ ook een algemeen toegepaste toneeltruc voorstelt. wil men n.l. op toneel, in film of hoorspel een min of meer grote groep figuranten levendig maken, d.w.z. er een ‘sprekend geheel’ van maken, dan laat men die lui tamelijk snel achtereen ‘rabarberrababberrabarber etc.’ zeggen en dan klinkt het warempel of groepjes mensen in levendig gesprek gewikkeld zijn. een rustige groep of menigte spreekt op normale toon, een morrende menigte krijgt voorgeschreven rabarber crescendo. uit een ter plekke zinloos woord wordt dus een zinvolle gespreksinhoud of mededeling gesuggereerd. mijn eerste woord zo verrassend op zichzelf, was dus zoiets als een signaal: luister: je hoort niet wat je hoort! maar in dat eerste woord zelf hoor je niet helemaal wat je hoort, want het is onderdeel van het hele raadsel, het verwijst naar andere woorden in de noodzakelijk korte reeks en naar een woord in die woorden tesaam gebracht. welke woorden lijken qua klank op rabarber? juist, kabel, marmer, balk. breng die reeks nu tesaam en spreek ze snel, net als die figuranten, achter elkaar uit!
rabarberkabelmarmerbalk
[p. 2]
hoe klinkt dat, waar doet dat aan denken, aan acabadabra en aan kaballa, nietwaar? niet slecht als geheime sleutel in een cryptisch bericht dat, let wel, betrekking heeft op het werk van die dichter die ook zo nu en dan grasduinde in esoterische geschriften en dat ook in zijn werk duidelijk had aangegeven, maar nu dan ook spoorslags naar het meest ‘kaballistische’ woord in de reeks, naar die oh zo doodgewone dirk.
jouw vondst in van dale is erg aardig, zo aardig dat ik niet zonder schroom je nu ga teleurstellen, trouwens, na je vondst vraag je jezelf toch ook weer af niet wat is dirk, maar wie is dirk, wel bevroedende dat na al dat geheks met koevoet luchtpatroon en ijsmuis er wel een magisch persoon moest verschijnen en niet een scheepsonderdeel. nu ik zal je maar niet langer in spanning laten en je zeggen wie dirk is, of nee, laten we liever nog even die andere naam uit de reeks naar voren halen, Herr Grotewohl. wist je of wist je niet dat toendertijd grotewohl regeringshoofd van de DDR was? daar toch ligt een van de sleutels tot het raden maar en dan moet er natuurlijk niet worden gedacht aan brecht en oostberlijn, want die waren in ’53 nog lang niet aan de orde. waarom zat ik nou toen al, in die stoel van van caspel te hannussen met die baas van de arbeiter und bauernstaat. om twee en duizend andere redenen, maar we houden het voor ons gemak op twee. je weet, in ’43-’44 zat ik gedwongen middenin het derde rijk en daar nog wel op een later zeer historische plek, in het hart van het rijk, aan de elbe. vlak bij de plaats waar de russische en amerikaanse legers elkaar troffen. het is nu oost-duits gebied; Griebo, Apollensdorf, Wittenberg, Dessau, waar zo veel door mij en aan mij werd gedaan, waar ik hölderlin, rilke en die andere bestudeerde, waar ik vreemde lichten zag en een engel mij verscheen in de gedaante van een dochter van een vioolbouwer uit breslau. mijn cremona is schor. grotewohl, grote weldaden, groot welbehagen; ‘zum grotewohl!’ riep ik mijn duitse vrienden en kennissen in oost-berlijn graag toe bij het heffen van het glas. ‘zum grotewohl!’ ook jij, rudy.
maar laten we nu toch eens eindelijk met het grote alchemistische werk beginnen: op de drievoet van de koevoet de tinctuur van marmer over de ijsmuis heen breiende het luchtpatroon met hulp van de tronen en machten en andermaal de luchtprofetie en spreken wij, fluisterend, uit die geheime naam met alweer een dubbele bodem: grotewohl, grotedirk, grotderk, groddeck, ja, precies, die grote wohldoener die engelse (o.a.) dichters in hun nood hielp, Georg Groddeck, fantastisch psychoterapeut, schrijver van dat wonderlijke boek: das buch vom es, dat ik in parijs las en dat mij een ontstoken oog bezorgde (als je het kent, kun je je wel voorstellen hoe dat zou zijn gekomen), nou komt dirk als psychiater in zo’n psycho-test heel aardig van pas, maar is [hij] naar alle kanten in onze rebus wel op zijn plaats? nu citeer ik even: Doch stille sammelt im Weidengrund / Rotes Gewölk, darin ein zürnender Gott wohnt, / Das vergossne Blut sich, mondne Kühle; / Alle Straszen münden in schwarze Verwesung. / Unter goldnem Gezweig der Nacht und Sternen / Es schwankt der Schwester Schatten durch den schweigenden Hain, / Zu grüszen die Geister der Helden, die blutenden Häupter; / Und leise tönen im Rohr die dunklen Flöten des Herbstes…. hölderlinisch, is het niet? maar het is natuurlijk Georg Trakl en het gedicht is getiteld: ‘Grodek’. eerste wereldoorlog, de slag bij grodek, waarin trakl na een poging tot zelfmoord krankzinnig geworden kort daarop met drugs zich alsnog van kant maakt. ook een dichter in de ban van hölderlin, ook een dichter in de oorlog, maar dan de sprong van grodek naar groddeck, van slagveld naar geestesziekte….
[p. 3]
Rudy, ik laat het hierbij. je hebt nu wel al lang in de gaten dat ik van caspel een beetje aan het foppen was en natuurlijk had hij, ook niet op z’n achterhoofd gevallen, daarvan wel een vermoeden maar natuurlijk geen bewijs, vandaar zijn voorzichtige vissen-metafoor, ik was onderduiker, onderkruiper, saboteur. mijn binnenpret stak hierin dat uitgerekend voor hem de naam groddeck verborgen bleef, groddeck die alle lichamelijkheid trachtte te verklaren uit de mysterieuze werkingen van het ‘es’; in zekere zin het omgekeerde van dat waarmee van caspel bezig was.
met hartelijke groet. tot spoedig.
je
[Handtekening]
7. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, 2 genummerde blz., ongedateerd, 1973]
beste rudy,
een scherpzinnig essay18) waarmee ik zelf nog lang niet klaar ben, zodat ik het nou jammer vind het je terug te moeten sturen, maar enfin, het komt allemaal in een boek19 en dat krijg ik t.z.t. natuurlijk; die kleine bloemlezing mag er van mij in, die is onontbeerlijk en zeker dat anders onbereikbare proza.20 van de uitgever hoor ik nog wel iets, neem ik aan.
je hebt een prachtig apparaat opgebouwd, dat misschien nog niet helemaal voltooid is en nog niet feilloos werkt, maar waarmee je toch al heel wat hebt doorgelicht en gerangschikt, en zeer veel is naar mijn weten en gevoelen juist!
misschien is het nuttig en kan je er nog iets mee doen als ik hier wat aantekeningetjes maak, iets wat tussen het martelend breinwerk en de doffe berusting bij mij nog opkwam.
‘oog van gol & lilithoog, beide titels zijn van mij. in de gnostiek is de figuur van lilith als vrouw van god en de eerste vrouw van adam belangrijk. in de beeldende kunst komt zij inderdaad te voorschijn als de slang met vrouweborsten! Roosje waas is eva (moeder der mensen) en lilith (vrouw van “het hogere” van god) tegelijk, of mogelijk eva op weg lilith te worden, vandaar de huidziekte die misschien slechts is metamorfose van mensen in slangenhuid! juist zag je dat het hele stuk wemelt van dubbelzinnigheden.
[p. 2]
– merkwaardig vond ik ’t dat je niet even verwees naar de gekruisigde bij: ‘vijf kogeltrechters voor een nagelval’. in de R.K. kerk is (was) een vast meditatie-onderwerp de vijf wonden van jezus, maar misschien vond je dat een te open deur vanwege die kerststal?
– ja, die haren. je weet dat ik omstreeks m’n vijftiende zestiende tot grote ontzetting van mijn ouders mijn haar droeg tot ver op mijn rug en over mijn schouders? een zelfportret uit die tijd staat in sted. museum-katalogus van mijn tentoonstelling daar.
verder – behalve het bekende sterke verhaal over haar in het oude testament staat in de eerste brief van Paulus aan de corinthiërs een merkwaardige passage over de hoofdtooi der vrouw (11: 2-16), die mij dan ook als de kleine haarmagiër die ik eens was, al vroeg is opgevallen, ja, voordat ik bergbeklimmer (sic.) wilde worden, trok mij, kleine krull, het kappersvak hevig aan, dat was omstreeks mijn zesde, en graag kamde en fatsoeneerde ik het haar van vrouwelijke familieleden (en zelfs bezorgde mij deze bezigheid niet weinig erotische opwinding). ik herinner mij zeer wel het overvloedige lange haar, tot op de billen, van een mijner tantes, een overigens ook in andere opzichten aantrekkelijke vrouw, wat niet voorkwam dat ze, ongetrouwd gebleven, haar hele leven aan de verzorging van haar moeder heeft gewijd, die haar, nota bene, tegen het eind van haar eigen leven, op zeer geraffineerde wijze om het leven heeft gebracht.
het wittgenstein citaat21 begrijp ik niet. tenzij bedoeld wordt dat het begrip de zuivere, de pure muziek is want zelfs de grootste leek weet dat de ware muziek niet op een blad staat maar de geslaagde interpretatie is van dat wat slechts als benadering op het blad staat. de vergelijking gaat mank hier niet als vergelijking maar om datgene wat werd misverstaan: dat heel wat van onze begrippen precies wordt gedekt door kreten en gekwinkeleer en gekreun. tot spoedig en hartelijke groet ook van mijn vrouw aan jou en je je vrouw,
lucebert
8. Briefkaart van Lucebert aan Cornets de Groot, 15,5 x 10,2 cm., ± 1976.
9. Cornets de Groot aan Lucebert
[Brief in typoscript, 2 blz.]
R.A. Cornets de Groot Oude Singel 16 Leiden
tel. 071 – 12 49 86
Leiden 13 april 77
Beste Lucebert,
Het zal je hoop ik eerder verheugen dan verbazen, dat ik er dan eindelijk, na jaren in geslaagd ben iemand grotelijks te interesseren in de uitgave van Chambre-antichambre, dat prachtige boek waar commerciële uitgevers geen kansen voor zagen.
Je weet wsch. dat ook de ‘wetenschappelijke uitgever’ Thespa het ten slotte af liet weten, nadat we toch in onze onderhandelingen vrij ver waren gevorderd. De nieuwe uitgever die ik op het oog heb, is het Bzztôh-teater te Den Haag, sinds kort uitgever. Ze hebben tot nu toe twee publikaties op hun naam staan, een boekje van Drs. P en een boek van Martin ’t Hart,- oplagen die vrijwel uitverkocht zijn, dank zij de verkoopmethoden van deze lieden, maar vooral ook dank zij het feit dat winst maken niet direct hun eerste oogmerk is; integendeel,- je weet hoezeer juist deze mensen erop gebrand zijn de Nederlandse literatuur in al haar schakeringen zoveel mogelijk te dienen.22
Toen ik dan ook met het naar jullie typoscript vervaardigde stencil bij ze aankwam, was het entoesiasme direct bizonder groot.
Mijn voorwaarde dat het een écht boek moest worden – éen van de door Schierbeek aan Thespa gestelde voorwaarden – werd onmiddellijk onderschreven; zij zouden niet anders willen.
Het Bzztôhteater verzocht mij om als middelaar tussen jullie en hen te willen optreden, hetgeen ik door deze uiteraard al doe.
Namens jullie heb ik gezegd dat een aantrekkelijk honorarium in het vooruitzicht moet worden gesteld; jullie moeten dan zelf te kennen geven welke wensen je in dat opzicht hebt. Ook jullie wensen met betrekking tot het uiterlijk van het boek zien ze graag tegemoet, al moet ik hierbij wel zeggen dat het teater toch op zijn minst éen, maar liefst enkele illustraties van jou – mogelijk uit de jaren 49-51 – in het boek verwerkt zag.23 Een paar vervelende dingen moeten natuurlijk ook gebeuren, en dat betreft de correctie van het geheel. Ik ben erin geslaagd, zoals je misschien weten zult, de beste corrector in Nederland, Kees Lekkerkerker,24 aan het werk te zetten. Hij heeft de grootste moeilijkheden opgelost, zodat er voor jullie maar een paar kleine probleempjes zijn blijven staan (bv. nieuwe alinea of niet? e.d.). Die moeten jullie natuurlijk wel zelf bekijken en oplossen. Hij liet zich bij dit werk leiden door de gedachte dat de zaak zoveel mogelijk diplomatisch moest worden uitgegeven; je kunt er dus van uitgaan dat het werk met de grootste gewetenswroeging werd ondernomen, in de hoop op jullie ‘fiat’.
[p. 2]
Een andere kwestie ligt verder in het verschiet.
Bij het teater bestaat de wens het boek voor het publiek toegankelijk te maken d.m.v. publikaties in het Bzzletin; hierbij denken ze bv. aan interviews met jullie; evt. hopen ze op jullie aanwezigheid hetzij in het Bzztôhteater op een aan jullie gewijde avond, hetzij bij het ten doop houden van het boek, hetzij beide. Maar dit is toekomstmuziek; het is maar dat je nu al weet, wat er voor plannen met je zijn, als je instemt met de uitgave.
Vleiend voor mij is dat niet alleen jullie, maar ook het Bzztôhteater mij geschikt genoeg vinden om het boek van een inleiding te voorzien. Zij is zo goed als af, want ik ben soms wel voortvarend, en in ieder geval had ik ruim de tijd om over iets dergelijks te denken. Het wordt niet groter dan vier van deze velletjes, stel ik me voor, en een soort van ‘verantwoording’ is er door heen geweven, al ben ik zoals je weet geen echte wetenschapper als Aldert of Kees.25
vandaar dat ik er ter vermeerdering van eigen zekerheid min of meer op sta, dat jullie geheel akkoord gaat – niet alleen met het plan deze zaak maar aan mij over te laten, maar vooral ook met inhoud en strekking van mijn betoog. Een honorarium wil ik er niet voor hebben. Ik stel me voor dat mijn bijdrage als een tijdschriftartikel zal worden beschouwd, en dat ik daarvoor zal worden betaald. Tegelijk met deze brief gaat een gelijkluidende naar Bert Schierbeek uit, zodat ook hij weet heeft van wat ik aan het uitspoken ben met jullie boek en zodat je ook ruggespraak kunt houden met hem. Spreken we af dat je me binnenkort es opbelt om me te vertellen wat je van onze (Bzztôh en mij) ideeën vindt?
Tot dan dan,
hartelijks en veel succes met je werk!
[In handschrift]: Rudy
10. Cornets de Groot aan Lucebert
[Brief in typoscript, 1 blz.]
R.A. Cornets de Groot Oude Singel 16 Leiden
[In handschrift]: Leiden 4 juni 77
Beste Lucebert,
Hierdoor zend ik je, onder dankzegging voor de vlotte afhandeling van de correctie, de inleidende woorden die ik bij het boek Chambre antichambre dacht te moeten schrijven.26
Zoals je ziet heb ik me weten te beperken,- dat dat moeilijk is, zul je wel geloven. Daarom verkeer ik ook in onzekerheid of e.e.a. wel jouw goedkeuring – en die van Bert27 – kan wegdragen.
Weet je er iets bij of af, laat het me dan weten, dan kan daar aan worden gewerkt.
Met hartelijke groeten, ook aan Tony,
je
[In handschrift]: Rudy
11. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, 2 blz.]
bergen n.h. ’78.VII.22
beste Rudy,
het28 is een beschouwing haast zo spannend als een goeie krimi, een klassieke engelse met vele verdachten. alleen de naam lucebert komt, zoals ik dat al zo vaak heb verteld, voort uit mijn ‘gewone burgerlijke’ voornaam via etymologische woordenboeken en natuurlijk de wil licht – licht (bergbeklimmer) te zijn. gorter is er met zijn lucifer niet aan te pas gekomen, trouwens dat kan ook niet want de verz. werkenzag ik voor ’t eerst bij gerrit kouwenaar (zelf bezat ik toen uiteraard niet één boek) en hij (en elburg, schierbeek, schuur) kende aanvankelijk geen andere naam dan lucebert. maar dat van gorter lucifer, het is wèl leuk bedacht!29
iets anders; de kompositie vind ik wat onevenwichtig, wat topzwaar. een schoonheidsfoutje. eerste helft een fantastisch oh-en-ah-vuurwerk, daarna soms wel wat verrassende voetzoekers (het verstechnische
[p. 2]
gedeelte, maar de slotbeschouwing toch echt niet veel meer dan een hoopje as. dat vind ik jammer, maar daar is wat aan te doen. of vind je me nu te schoolmeesterachtig. en die opmerking van marijnis,30 is die nou heus interessant? te veel eer.
maar verder niets dan lof voor de doorlichtingen met de gnostische lamp, het zwarte licht. ik ben nu heel erg benieuwd naar II. werk je daar al aan, komt dat spoedig?
eind aug. gaan we weer naar spanje, ’t adres daar is Jàvea (Alicante) CALL 18.
met hartelijke groet,
lucebert
12. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, poststempel 30 augustus 1978, 2 blz.]
beste Rudy,
je essay31 is nu een voorbeeldige misdaadroman geworden met twee schurken die ieder voor zich hun eigen uniek profijt een brein-systeem om zeep trachten te brengen. Zijn ze daar echt in geslaagd? De vraag blijft open, want het lijk is onvindbaar of beweegt zich nog steeds onder ons als een Zombie die wellicht gelijk is aan onze schaduwen.32
er zijn wat onbelangrijke details waar nog wat over te zeggen zou zijn.
bijv. ‘AI’ heeft misschien toch wel iets met de bijbel van doen. in de oude kramer’s woordentolk staat bij ‘adonai‘: naam voor god uit eerbied gebruikt ter vervanging v.d. onuitsprekelijke naam JHVH, jehovah. Als je voor JHVH jehovah mag zeggen, dacht ik al op de lutherse zondagschool, dan is ai weer bescheidenheid tegenover adonai. ook op zo’n slang ben ik dol.33 en lekkerkerker, ja daar zit veel in. óók de spotbenaming voor een te devote kwezelachtige en overmatige kerkganger: “een pilarenbijter”. in pilaren bijten is voor een bepaald soort ‘insekt’ wel heel lekker, mogen we aannemen, maar in een kerker op een houtje (ben je van ’t houtje) bijten is minder lekker.34 nog een paar dagen en we zijn op weg naar iberië. we zullen daar nu een half jaar verblijven.
[p. 2]
ik hoop je essay zeker binnen die tijd in druk te zien verschijnen. wil je het niet bij “de bij” onderbrengen, nu daar juist weer mijn bundels afzonderlijk herdrukt verschijnen?
met veel bewondering voor je speurzin
en m’n beste wensen voor al je verdere speurtochten,
je lucebert
13. Lucebert aan Cornets de Groot
[Brief in handschrift, ongedateerd, 1 blz.]
beste Rudy,
in de chaos hier zijn de noten35 toch nog naar boven gekomen. ik stuur je ze hierbij met mijn verontschuldiging.
hartelijke groet
van
lucebert
14. Lucebert aan Cornets de Groot
[Briefkaart, 11,7 x 15 cm., ongedateerd, 1978].
15. Lucebert aan Cornets de Groot
[Briefkaart, 15,5 x 11 cm., ongedateerd, 1979]36
16. Cornets de Groot aan Lucebert
[Brief in handschrift, 1 blz.]
Leiden, 25 maart 1979
Beste Lucebert,
In Revue des langues vivantes – tijdschrift voor levende talen* schreef Luk de Vos een artikel over Lilith. Hij zond het mij toe – een interessant stukje speurwerk naar de geliefde dame, die van Assyrië uit, via Libye ten slotte in Etrurië terecht kwam. Over gnostici deelt hij niets mee, wel spreekt hij ergens in een passage die me niet precies duidelijk is over Joodse geschriften en de apocriefen – maar waarom deel ik dit allemaal mee: je kent het artikel natuurlijk!
Ik ben ’t op een groot aantal punten niet met De Vos eens, m.n. niet daar waar hij zegt, dat Lucebert een aansluiting vond op de levensvisie van Emants,37 en daar waar hij de psycho-analist in zich tot spreken brengt. Omdat ’t je mogelijk interesseert stuur ik je een copy van mijn dankbrief aan De Vos.38 Hij is helaas wat agressief uitgevallen in ’t begin, maar dat herstelt zich ten slotte. Amuseer je er maar mee en als ik ’t ergens ernstig mis heb, wil je ’t me dan – bij gelegenheid – laten weten?39
Hartelijks, voor Tony en jou:
Rudy
* XLIV – 1978 – 3
17. Cornets de Groot aan Lucebert
[Brief in handschrift, 3 blz.]
2313 AN Leiden
Zondag 18 juni ’89
Beste Lucebert,
Troost de hysterische robot – wat een bundel. En wat een gedichten. En wat is ’t dit keer, nu ik ze van ’t eerste tot laatste woord zo goed volgen kan, treurig voor me, dat ik geen deel kan nemen aan ’t commentaar.
Want wat gebeurt? Twee dagen vóor ik van mijn vrouw je bundel cadeau kreeg, voel ik midden in de nacht een zachte maagpijn opkomen, die me wekt. Wat heb ik gegeten, gedronken? Ik sta op en zoek in de keuken, beneden, waar ik mijn medicijnen bewaar, naar Tagamet. Maar tegen de deurpost val ik in zwijm. De hysterische robot in mij kon zwetend als een otter te keer gaan. Hij riep nog 3x luide mijn vrouw bij de naam en zakte toen in zijn blote kont op de wc in elkaar – waar de nachtdokter hem vond, scheitend en brakend. Binnen 3 kwartier belandde ik hier, in het Akademisch Ziekenhuis Leiden – vanwaaruit ik je – nu 10 dagen later – schrijf. “Een hartinfarct’, zei de dokter, – en: “Als de sodemieter naar het AZL”. Zo is ’t gegaan. Vrouw en kind kleedden zich, ik wikkelde me in mijn badjas. Hoe ook gekleed, in het “Academische” voel ik me altijd thuis. Ik werd als een versierd mens van Mulisch verbonden met monitor, zuurstofmasker, en misschien kreeg ik toen al van die kraantjes in mijn pols, met pompjes en flesjes verbonden – in de ambulance gelegd,
[p. 2]
en vervoerd.
(maandag, 19 juni, vervolg) Nooit eerder in mijn leven, nimmer heb ik me zo ellendig gevoeld en zo vernederd. TL-buizen alom in de ambulance, – ook bij binnenkomst hier. Dat licht heeft iets. Als ’t je overkomt heeft ’t de werking van ’t cliché van de videofilm. – die haast, die drukte, dat belang. Alleen de zieke heeft het niet meer, die haast. Geen haast, maar haat, die nergens vandaan komt, en die hij misschien niet kent. Geen drukte, maar volstrekte onverschilligheid. ik ging nu gewoon dood. Ik weet ’t, de omgeving weet ’t – Misschien voor ’t eerst het ware cynisme, door Diogenes beoefend, – geen toneel.
Ik kreeg pillen, ik weet niet welke, ik weet niet hoeveel. Ik wist alleen dat het niet helpen zou. Ik kreeg een bed. Op handen en voeten stelde ik me erin op. Vloekend, – ik was van niets méer zeker dan dat ik nu de pijp uitging. Ik was in slangen verslingerd, een drukverband bezeerde mijn lies. Ik wilde eruit. Ik zocht ruzie met al die aardige broeders en zusters – bruine, gele, witte, zwarte – ze waren er allemaal. “Wat een adrenaline”, zei er éen, “we dachten allemaal dat je gekomen was, om kapot te gaan.” “We waren zo verbaasd, toen ’t niet gebeurde”. “We vonden ’t vreemd en ook gewoon, dat je dochter er steeds bij was.” ’t Was mensonterend.
Ik schaamde me. Hein wilde me niet eens hebben en gaf me terug aan deze mensen – en telkens als ik er weer éen terugzag, kon ik wel janken.
De hysterische robot kan zich een dubbel aantal ogen aanschaffen, een dubbele rij neusgaten: zo lang het brein geen lucht bereikt, zolang blijft het breinwerk modderen in baggerend gezanik. Ik herken de hysterische robot aan gevoelens van benauwenis en schaamte. Maar ik herken hem ook aan het gebroken woord (“de pana de nieketan”), het woord als ornament, zoals in deze bundel, p. 9, r. 5/6 en p. 74 (“geen deel”).
De luchtmens is anders. Zijn woord krijgt pas betekenis door een toevoeging – betekent in zichzelf nog niets. “In zijn zijn zijn zijn in” – moet dus vermenselijkt (niet panisch, niet robottisch) worden: “In zijn zijn zijn zijn in-
nigste vehikels” (’t citeren gaat me nog altijd goed af)
[p. 3]
Nog zo iets: dat rond
deel deel
dat rond
krijgt pas betekenis door de toegevoegde titel.
De meest woordarme poëzie is luchtmenspoëzie. Slipstrippen in de storm is hysterische robotpoëzie. Ik vind dat je een mooie bundel schreef.
Ik vind ook dat je een soort van balsem vond voor het in ’48 zo geschonden gelaat van wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid
Ik ben verrukt van je Van Diederengedichten (vooral 3 en 5) Versmald vertier. Oude vergezichten (2x Roland Holst, en Het hart van de zoeker. En vooral Vrede is eten met muziek. Prachtig. En gefeliciteerd.40
Hartelijks je
Rudy
18. Lucebert aan Cornets de Groot
[Briefkaart, 15,5 x 11 cm., 2 juli 1989]
Beste Rudy,
Wat voor ontredderingen, ontsteltenissen, angsten heb je moeten doorstaan! maar die heb je me zo indringend beschreven dat ik het geruste gevoel heb dat je ze [te] boven bent gekomen en nu werkt aan je volledig herstel. Bovendien was je analyse van mijn bundel, hoe kort ook, weer meesterlijk. Zagen de meeste critici wel de kwaliteiten, zij konstateerden min of meer klagerig dat ik alsmaar somberder, negatiever ben geworden, daarbij voorbijziende aan alle duisternissen waarvan ik menig lied heb gezongen,41 jij als enige vond in mijn laatste bundel heul en balsem. Daarom kan ook ik je niet missen en ben blij dat je, na de klap die je hebt gekregen, sterker zult zijn met nog diepere inzichten. Ik hoop je spoedig te spreken!
Met veel liefs van je vriend
Lucebert
- De betreffende aflevering van Vers in het gehoor, geregisseerd door Ab van Eyk, zou door de NRCV op 10 april 1968 worden uitgezonden. De opname is helaas niet bewaard gebleven. Cornets de Groot besprak de gedichten ‘horror’ en ‘er is alles in de wereld’. Wel bewaard is een opname van 7 juni 1968 in de reeks ‘Eigen keuze’, waarin Lucebert eveneens gedichten leest met commentaar van Cornets de Groot. [↩]
- Destijds Cornets de Groots uitgever. Zie de correspondentie met Bert Bakker. [↩]
- Vergelijk de telefonische stotterade met Lucebert uit augustus 1968. [↩]
- Op Cornets de Groots ontwerptekst voor zijn inleiding bij de door hem samengestelde bloemlezing Poëzie is kinderspel uit Luceberts poëzie. [↩]
- Dit verzoek werd door Cornets de Groot integraal overgenomen in het hoofdstukje Literatuur over Lucebert van de bloemlezing. In brief 46 aan Bert Bakker schrijft Cornets de Groot: ‘Bij het bibliografietje moet m.i. vermeld worden dat de dichter, niet de bloemlezer, het rijtje heeft samengesteld, dat m.a.w. de verantwoordelijkheid ervoor bij Lucebert ligt (dat stuk over Theo v.d. Wal in Vlaams Tijds. heb ik zelfs nooit gelezen!) en niet bij mij.’ Deze vermelding werd niet geplaatst. [↩]
- Zie noot 4. [↩]
- Zie noot 5. [↩]
- Een aflevering van het NCRV-radioprogramma Eigen keuze, uitgezonden op 7 juni 1968. Zie deze pagina voor de gegevens en de opname. [↩]
- De in juni 1968 verschenen en door Cornets de Groot samengestelde bloemlezing Poëzie is kinderspel. [↩]
- Van deze gedichten las Lucebert alleen ‘aan lesbia’ niet voor. De nummers in de kantlijn verwijzen naar de paginering in Luceberts verzamelbundel Gedichten 1948-1963. [↩]
- Zie noot 8. [↩]
- Deze brief werd integraal gepubliceerd in Licht is de wind der duisternis, Groningen, 1999, p. 218-221. [↩]
- Kritisch Literatuur Lexicon (vanaf 1995: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur) Het lemma over Lucebert werd ten slotte door C.W. van de Watering geschreven. [↩]
- In het in 1971, dus een jaar eerder in Raam gepubliceerde Met andermans veren VI / Zwijgen dat spreken doet had Cornets de Groot geschreven over de door hem geconstateerde invloed van Slauerhoff op Lucebert. Ondanks Luceberts bezwaren voorzag hij dit vermoeden in 1980 in Rilke, Rilke, Rilke! van een nieuw argument: de poëzie van Rilke. Op p. 66 van dit essay vertelt hij: ‘Jaren geleden schreef ik een reeks korte opstellen over de poëzie van Slauerhoff en Lucebert, omdat ik meende een zeker verband te kunnen leggen tussen die twee dichters, een bepaalde beïnvloeding van de eerste op de laatste. Eén van die artikelen kwam in Raam terecht. Lucebert had er blijkbaar kennis van genomen, in ieder geval heeft hij het er met Aldert Walrecht over gehad, want – of mijn geheugen moet mij volledig in de steek laten – van Walrecht hoorde ik dat Slauerhoff hem niet of hoegenaamd niet beïnvloed kón hebben, omdat hij diens werk slecht of niet kende. Hij gaf er ook een verklaring voor op: op beider werk gingen invloeden van Rilke uit. Teleurgesteld verscheurde ik de opstellen: een weinig adequaat antwoord op de uitdaging uit te zoeken hoe dat dan allemaal in elkaar stak. Ik had er onmiddellijk spijt van…’ [↩]
- Verwijzing naar Luceberts woonplaats Bergen in Noord-Holland, en ongetwijfeld ook naar de bundel Van de afgrond en de luchtmens. [↩]
- Dit essay is niet gepubliceerd en evenmin bewaard gebleven. [↩]
- P.P.J. van Caspel, Experimenten op experimentelen, Amsterdam, 1955. [↩]
- ‘Domesdaybook’ dat in 1972 als drieledig artikel in het tijdschrift Soma zou worden geplaatst (zie afleveringen I, II en III [↩]
- Domesdaybook is niet gebundeld. Cornets de Groot bracht zijn onderzoekingen naar het gnosticisme en Lilith samen in Met de gnostische lamp (1979). [↩]
- Chambre-antichambre, vroeg-experimenteel proza van Lucebert en Bert Schierbeek, was alleen bekend uit enkele nummers van Braak en Podium. Pas in 1978 zou dit werk op initiatief van Cornets de Groot in een afzonderlijke uitgave verschijnen; zie zijn Inleidende verantwoording bij de uitgave. [↩]
- Uit Domesdaybook (III): ‘”Een zin lezen”, zegt Wittgenstein, “is als het zingen van muziek van een blad. Maar een zin begrijpen is niet als het zingen van muziek van een blad”.’ [↩]
- Behalve Chambre-antichambre publiceerde Cornets de Groot bij uitgeverij Bzztôh ook zijn boeken De kunst van het falen (1978) en Met de gnostische lamp (1979). De uitgeverij hield in 2009 op met bestaan. [↩]
- Op de grafische vormgeving door Jack Prince op het omslag na werd Chambre-antichambre zonder illustraties uitgegeven. [↩]
- Kees Lekkerlekker bleef, nadat hij Cornets de Groot in 1962 aan zijn debuut bij De Gids had geholpen – zie de correspondentie met Anton van Duinkerken – jarenlang met hem bevriend. Opvallend is dat juist Lekkerkerker, de grote Slauerhoff-specialist, via deze weg alsnog betrokken raakte bij het werk van Lucebert, waar deze nadrukkelijk elke invloed van Slauerhoff op zijn werk ontkende – zie noot 14 hierboven – en ook het verband tussen de persoon Lekkerkerker en het woord ‘lekkerkerker’ in zijn gedicht het vlees is woord geworden van de hand wees. Zie voor deze laatste kwestie p. 162 e.v. van Een paar nooit opgehelderde inbraken uit Met de gnostische lamp. [↩]
- Aldert Walrecht en Kees Groenendijk, die samen met Cees van de Watering als de ‘werkgroep Lucebert’ verantwoordelijk waren voor de samenstelling en bezorging van de in 1974 uitgegeven Verzamelde gedichten. [↩]
- Zie de Inleidende verantwoording. [↩]
- Bert Schierbeek, mede-auteur van Chambre-antichambre. [↩]
- Deze brief is een reactie op de eerste versie van Met de gnostische lamp. [↩]
- Zie hoofdstuk 1 van Met de gnostische lamp, De eerste verdachte, p. 18. [↩]
- Vermoedelijk een verwijzing naar deze recensie van het door Cornets de Groot bezorgde Chambre-antichambre door P. Marijnis in NRC Handelsblad. [↩]
- Deze brief is een reactie op de definitieve versie van Met de gnostische lamp. [↩]
- Deze eerste alinea wordt geciteerd in de flaptekst van Met de gnostische lamp; zie het voor- en nawerk. [↩]
- Deze passage wordt geciteerd in noot 82 (in deze publicatie: noot 2) van hoofdstuk ‘De thermische lans’ uit Met de gnostische lamp. [↩]
- Deze passage wordt geciteerd in noot 94 (in deze publicatie: noot 11) van ‘Een paar nooit opgehelderde inbraken’ uit Met de gnostische lamp. [↩]
- Het notenapparaat bij Met de gnostische lamp. In zijn beschrijving van deze brief legt Cornets de Groot uit: ‘Ik had L. ook de noten gestuurd, maar die retourneerde hij niet. Op een telefoontje, deze kwestie aangaande, deelde hij mee, dat hij nooit die noten onder ogen had gehad. Tenslotte vond hij ze toch ergens terug en stuurde ze me toe met bijgaand kattebelletje. [↩]
- Mogelijk een felicitatie voor Cornets de Groots vijftigste verjaardag. [↩]
- Marcellus Emants, dichter van Lilith, Haarlem, 1879. Zie de tekst in de DBNL. [↩]
- Zie de Brief aan Luk de Vos. [↩]
- Voor zover bekend heeft Lucebert niet schriftelijk op de brief aan De Vos gereageerd. [↩]
- Deze brief vormt de bron van Cornets de Groots laatste publicatie, De robot en het woord (Maatstaf, 38e jrg., nr. 3 (mrt 1990), p. 1-9). [↩]
- Cf. de openingsregel ‘van vaste duisternissen ik laat mij een lied zingen’ van ‘gedicht’ uit de bundel van de afgrond en de luchtmens (1953). [↩]