Romantisch doodsgevrij

 

Bron: Raam, nr. 63 (maart 1970) p. 60-61.
Over: Gerrit Komrij, Alle vlees is als gras of Het knekelhuis op de dodenakker, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1969.

[p. 60]

Retoriek is manipuleren met het overgeleverde woord, en waar geen woord zo overgeleverd is als het bijbelse, is er weinig dat hachelijker lijkt, dan een persoonlijke behandeling juist daarvan.
De evocatieve werking van een uitdrukking als ‘Alle vlees is als gras’ biedt nauwelijks uitzicht op iets meer dan op de tegenstelling ervan: ‘Het woord des Heren in der eeuwigheid’ (Petrus 1 : 24). Men moet inmiddels toch bijbelvast genoeg zijn om de tegenstellingen van ‘vlees’ en ‘gras’ zo te formuleren als Gerrit Komrij het doet in het verklarend zindeel uit de titel van zijn tweede bundel gedichten Alle vlees is als gras of Het knekelhuis op de dodenakker.
Het is een mooie titel die goedmoedig-ironisch aandoet, omdat het demonisch-sarcastische ervan zich niet op slag openbaart. Een voor de hand liggende vergelijking van deze poëzie met die van Piet Paaltjens moet men dan ook, geloof ik, toch met een zeker wantrouwen trekken. Sarcasme is Piet Paaltjens nu eenmaal vreemd, en trouwens zijn hele persoonlijkheid… Ik bedoel: de tekst van diens gedichten suggereert dat Piet Paaltjens (deze uit de tekst) zijn gespletenheid te boven komt door middel van de drank, terwijl Gerrit Komrij (die uit de tekst) de veelvraat die hem is ingebouwd, niets in de weg legt. Romantisch pessimisme en dito optimisme bij beiden: bloeiwijzen van orale gevoelens van lust en onlust!
Komrij doet overigens geen moeite zijn gespletenheid voor de wereld verborgen te houden. In de verhalende afdeling van de bundel maakt hij gewag van de hellevoogd de Spiering en diens vraatzuchtige compagnon, de Windbuil, die, naar het zich laat aanzien, geen geestelijk voedsel tot zich neemt (‘na weken stond ’t boek nog steeds onaangeroerd’) en integendeel de Spiering smeekt: ‘laat mij toch slorpen van dat rode, dat rode daar’ – de carnivoor!
Komrijs poëzie is grillig, kantig, frivool en misschien ‘leeg’, waar blijkbaar alles in het ‘lege’ geworteld is. Maar onder de lucide schijn houdt zich iets verborgen – een inzicht in de vergeefsheid van elk streven, met als tegenwicht een sterke gebondenheid aan de aarde, die zich paradoxaal uit in ‘een romantisch doodsgevrij’, zoals Wim Zaal dat noemt.
Wie zich afsluit voor het gevoel, zet de sluizen van zijn geest open, en geeft de humor een kans. Er bestaat een houding die het lijden afwijst en die metterdaad tonen wil – humor veronderstelt altijd het diepste ongeluk – dat de

[p. 61]

ellende van de wereld ons zelfs plezier kan doen: er is een verdriet dat tot vrolijkheid verleidt, zoals blijkt uit een Epiloog in de vorm van een dichtstukje op de Herfst:

Ze zeggen dat je, als de blaren vallen,
Met de treurnis één wordt, en de
Zwarte zweep van de dood hoort knallen,
Er is zeker nog niet genoeg ellende.

Er bestaat een houding die het lijden afwijst en die metterdaad tonen wil – humor veronderstelt altijd het diepste ongeluk – dat de

[p. 61]

ellende van de wereld ons zelfs plezier kan doen: er is een verdriet dat tot vrolijkheid verleidt, zoals blijkt uit een Epiloog in de vorm van een dichtstukje op de Herfst:

Ze zeggen dat je, als de blaren vallen,
Met de treurnis één wordt, en de
Zwarte zweep van de dood hoort knallen,
Er is zeker nog niet genoeg ellende.
Er bestaat een houding die het lijden afwijst en die metterdaad tonen wil – humor veronderstelt altijd het diepste ongeluk – dat de

[p. 61]

ellende van de wereld ons zelfs plezier kan doen: er is een verdriet dat tot vrolijkheid verleidt, zoals blijkt uit een Epiloog in de vorm van een dichtstukje op de Herfst:

Ze zeggen dat je, als de blaren vallen,
Met de treurnis één wordt, en de
Zwarte zweep van de dood hoort knallen,
Er is zeker nog niet genoeg ellende.
 

Plaats een reactie