24 april 1986

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

[p. 36]

Vanmorgen laat op; duizelig.
Gisteren ben ik bij de huisarts geweest. Er komt nu een bloedonderzoek naar de leverfunctie. Narda was er meteen nerveus door, belde Ted om informatie. Ik kreeg recepten mee, genoeg voor een huisapotheek.
Vandaag begint dan het ‘lijnen’ met Profile. Er moet nu maar ineens een aantal kilo’s af.
Het gezonde leven. Mijn ogen vallen dicht, ik voel me afgemat. En onder die condities moet ik naar Verboon,- schaken.
Vorige week won ik van hem met een half punt.
Van mijn boek1 zei hij: ‘Het heeft sfeer, het heeft poëzie, het zou een meesterwerk zijn – als het ook nog drama had.’

Intussen is Andrea’s verjaardag tot aller genoegen verlopen. De misverstanden zijn compleet de wereld uit en Jan kan, zoals Narda voorspelde, niet meer stuk. Ze woont nu bij zijn moeder in, een aardig mens met veel ruimte om zich heen: verdraagzaam, helder. Dit moet nu maar eens ‘aan’ blijven.

En intussen ontving ik ook een reactie van Loes2 op mijn boek, per brief. Je hoort haar praten, als je dat leest,- maar wat een tragiek in dat leven…

Zwarte ontlasting: darmflora, onverteerde eetresten van eten dat ik ook helemaal niet hebben mag: taogé, mais, koolslierten. Ik schrok ervan: het ís ook om te schrikken.

Kolonialisme: als de mensen gewoon op reis zouden gaan, om vreemde dingen te zien, vreemde mensen te spreken in vreemde taal. Maar ze willen altijd terug. Om te verhalen van de gevaren die ze liepen, de avonturen die ze beleefden.
Men wil niet blijven. Maar dan wil men zich ook niet verbroederen met dat vreemde.

Verboon heb ik vandaag verpletterend verslagen! Wat een partijen, wat een positiespel en wat een voorsprong iedere keer in tijd. Op een gegeven moment zei hij: ‘Ik drink ook rommel, daar komt het door.’ Hij schonk ons whisky in, en toen won hij inderdaad achtereenvolgens twee keer. Dat was niet genoeg.

De kans dat mijn boek in V.N. met dat van Boomsma wordt vergeleken, is sinds vandaag verkeken. Ik vertrouw V.N. sinds Büch3 voor geen cent. Misschien halen ze ’t in hun hoofd het tegen Liefde, wat heet! af te zetten, – met voorspelbare conclusies, gezien de biechtvaderpsychologie.

Machteld is met Nina meegegaan; Kees brengt haar vanavond weer thuis.
Ik heb boodschappen voor een enorme sla gedaan: vanavond komt Jef bij ons overnachten, maar ik weet niet of hij dan al gegeten heeft. Ik heb er hamburgers bij: voor het eerst in mijn leven ga ik dat eens eten.

Het poëtische: hoe moet je dat definiëren?
Het poëtische is het aantrekkelijke; het aantrekkelijke is het anderssoortige. Op zich beschouwd is een diamant aantrekkelijker dan een orchidee, een karkas in de woestijn op griezelige manier aantrekkelijker dan een verlaten, vervallen fabriek. De dood is onmiddellijk poëtisch: die van Passolini meer dan die van Truffaut. De dode behoort tot een andere werkelijkheid. Hij is ook werkelijker dan wij: hij heeft zijn bestemming gevonden. Daarom werkt geschiedenis vaak poëtisch: men moet de documenten door

[p. 37]

hebben. Ze willen dat je met de feiten begint. Welnu, begin met de feiten. Niets kan verhinderen dat geschiedenis eindigt als poëzie. De verhouding tussen heden en verleden stemt immers overeen met die tussen leven en poëzie. In het heden leef ik: dat is alleen maar te beleven. Dat is niet vast te stellen, zoals men een verleden vaststelt in bv. een biografie. Daarom is het heden maar al te vaak een bron van verveling. Het zal voorbij moeten gaan om helderheid te krijgen en kleur. En zin.

Wij hebben helaas de pech dat het leven in het heden het enige is, dat we hebben. Maar in dat heden bestaan toch ideeën, die om hun levensvatbaarheid recht van bestaan hebben. Daar kunnen we ons voor inzetten. Je zou ze, met een verzamelnaam, de ‘geest des tijds’ kunnen noemen, die door de een verguisd, door de ander verheerlijkt wordt, maar die alleen door de dichter op zijn juiste waarde wordt geschat. Men zegt van de dichter, dat hij ‘zijn tijd vooruit’ is. Hij kan door de grauwsluier van het heden heen kijken. Hij ziet a.h.w. van een toekomstige wereld uit het wezen van de hedendaagse. Dichtkunst, in de ruimste zin van het woord, m.a.w. alle kunst die het ‘poëtische’ van onze tijd tot uitdrukking brengt, lijkt een beetje wereldvreemd, tot nader order. Tot het moment nl. dat ook de tijdgenoten dáar belanden, waar de dichter al was, toen zij nog midden in de problemen zaten, die hij doorzag en gestalte gaf. Wij, gewone stervelingen, kunnen dat pas veel later: wanneer wij oud genoeg zijn om onze jeugd te overpeinzen met het gevoel, dat het leven toen warmer, rijker en sterker was dan nu. Pas dan maken wij het verleden in het heden tegenwoordig en aanwezig – als beeld.
Maar de dichter heeft in het heden diezelfde afstand tot het heden.4
 


  1. Tropische jaren. []
  2. Cornets de Groots zuster Louise, echtgenote van Heere Heeresma. []
  3. Boudewijn Büch had in Vrij Nederland Cornets de Groots boek Met de gnostische lamp uitermate negatief besproken; zie hier. []
  4. In nagenoeg dezelfde bewoordingen vormt deze overpeinzing het slot van Cornets de Groots Nawoord bij Heren zeventien van Simon Vinkenoog (gedateerd Leiden 10/18 juni ’86). []
” header=”off”]Met pen tussen aanhalingstekens in de kantlijn: ‘Trekkers.’
” header=”off”]In handschrift toegevoegd: ‘(Pam, Hartkamp).’

Plaats een reactie