Een half dozijn geachte duo’s viert een gros lustra

 

Door: Battus.
Bron: De Volkskrant, 31 maart 1989.

Woensdag wordt Hugo Claus zestig jaar. Een miljoen mensen leest zijn Zwaardvis, zijn twintig jaar oude Vrijdag komt vrijdag over een week in de Stadsschouwburg, en zelf maakt hij de film van Deedee.
Het jaar 1929 is een buitengewoon vruchtbaar jaar voor de Nederlandse letterkunde. Je zou verwachten dat door de vernauwende effecten van, onderaan, de langzame groei tot bekend schrijver, en van, bovenaan, de onvermijdelijke dood, de grafiek van schrijvers tegen geboortejaren een peervormig uiterlijk zou hebben. Veel schrijvertjes van dertig, nog veel meer van veertig, evenveel van vijftig, weer wat minder van zestig. Maar die peer is niet te zien.
Dit jaar 1989 worden twaalf Nederlandse schrijvers zestig jaar. Dit jaar 1989 worden slechts zes Nederlandse schrijvers vijftig jaar.
Raadselachtig.
Wie in 1929 werd geboren heeft “vóór de oorlog” geleefd, en daardoor de oorlog bewust meegemaakt. Voor hem geldt zoals Leeflang dichtte:

de leerzame, altijd wel
oorlogvoerende mei.

Hij (of zij natuurlijk, maar daarover straks) begon te schrijven in de spannende jaren na de bevrijding. En ze zijn blijven schrijven. De twaalf hebben samen een flinke produktie, ik schat ze op zo’n driehonderd boeken, en dan is er nog veel ongebundeld in kranten en weekbladen.
Laat ik het dozijn zestigjarigen aan u voorstellen. Ze vallen in zes duo’s uiteen. Slechts in één geval is het duo te begrijpen uit het gelijke geboortejaar: Remco Campert en Rudy Kousbroek zaten samen op de middelbare school, en bleven bevriend. Voor de twee Hugo’s – Claus en Raes – geldt het geografisch principe, of ze dat leuk vinden of niet: ze zijn Belgen.
Niet hun afkomst uit de provincie Utrecht maakt Armando en Dirkje Kuik tot een duo, maar hun tweede, of eerste, talent in de beeldende kunst (Claus schildert en tekent ook, maar diens veelzijdigheid zal ik voor het gemak verder verzwijgen). Renate Rubinstein en Ed Leeflang vormen wat in het Engels en Frans een MAS of SAM (Mutuele Admiratie Samenzwering) heet. Kees Fens en Jan Pieter Guépin zijn erudiete gentlemen, die er toch niet voor terugdeinzen laagbijdegrondse onderwerpen als voetbal en fatsoen in columns te behandelen.
Rudy Cornets de Groot en Henk Romijn Meijer, ten slotte, hebben als voornaamste gemeenschappelijk kenmerk dat ze, anders dan de eerder genoemde tien, geen gemeenschappelijk kenmerk hebben. Maar ik wijs bescheiden op hun soms hardhandig uit de slof schietende taal (“Godskloten!”), en hun graag en gemeen afkatten van hoogleraren in taal- of letterkunde. Meijers proza lijkt op het beste van Vestdijk, en De Groots beste essays gaan over Vestdijk. Ook hebben ze allebei hun te gewone achternaam naar voren toe verlengd, zodat hun voornaam meestal wordt weggelaten.
Maar ik had, vanwege hun Indische achtergrond, ook de twee Rudy’s kunnen paren. En dan Campert met Meijer vanwege de jazz? Nee, laat ik het bij deze indeling laten.

Is er over de zestigjarige schrijvers een algemene uitspraak te doen? Het zijn, op anderhalve vrouw na (want Dirkje Kuik was de eerste helft van haar leven William Kuik), allemaal mannen. Dat zullen we maar aan het jaartal wijten, in de hoop dat het bij de vijftigjarigen beter zal worden (nee).
Naar het genre waarin zij schrijven, vallen vooral negatieve uitspraken te doen. Het zijn, op Campert en Leeflang na, geen dichters. Het zijn, op Claus na dus, geen toneelschrijvers. Het zijn, op Raes en Meijer na, geen typische romanschrijvers.
Dus we zitten hier met een dozijn zestigjarige Nederlandse schrijvers die niet speciaal dichters, toneelschrijvers, of romanciers zijn? Inderdaad, de meeste van de twaalf zijn vooral (en de helft van de twaalf uitsluitend) bekend als schrijvers van essays. Dat kunnen essays in de ouderwetse, beperkte zin zijn: essays over literatuur (Fens, De Groot, Guépin), maar het zijn vaker essays in de nieuwe, columnistische zin (Rubinstein, Kousbroek, Armando, Meijer, en Campert). De helft van onze jarigen zijn typische krantenschrijvers. Ze schrijven nuchter, kritisch, scherp, niet verheven, mysterieus of zoet. Als ik het goed zie is er onder de twaalf geen gelovige te vinden – en dat uit 1929!
Opvallend is dat ze vaak met een land buiten Nederland een speciale connectie hebben. Armando met Duitsland, Meijer met Australië, Fens met Engeland, Guépin met Rome, Kousbroek met Indonesië. Zelfs de oerhollandse pennewip Leeflang heeft in zijn klas “buitenlandse” kinderen, en schreef daar zijn mooiste gedichten over.
Het is natuurlijk idioot om de twaalf op grond van hun geboortejaar, waarin ook Popeye en de jukebox het licht zagen, tot een groep te proclameren, maar voor mij persoonlijk hebben ze toch een gemeenschappelijk kenmerk: ik lees ze graag.
Dat geldt niet voor de groep van zes schrijvers die dit jaar vijftig worden, en die ik over een maand hoop te behandelen.
Kunt u ze raden? Twee heten Hans Ver….., twee schrijven fantastische verhalen, en twee zijn vooral bekend als cabaretiers.
 

Plaats een reactie