Ongedateerd (VII)

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

[p. 46]1

Ik ben de twee kilo weer afgevallen. Nu de rest nog, minstens zeven, dan ben ik op het gewicht van mijn volgroeidheid.

De zwarte kater, Pappa Poes, is een hele week weggeweest. Ik begon hem al na een dag te missen. Narda ook: ‘Het huis is zo schoon, ik hoef niet zo te keer te gaan met de stofzuiger in de keuken’. Het is waar, nu dat hij weg is, merk je wat een storend element hij eigenlijk is in hygiënisch opzicht en in de betrekkingen tussen de katten onderling. Tante Poes wordt opzij gezet door hem: hij eist zijn plaats bij Mamma Poes op. Maar nu hij er niet is, liggen Tante en Mamma heel zusterlijk bij elkaar, houden elkaar schoon en zijn bijzonder lief en tam. Dat domme gedraaf en gemauw is er gewoon niet.
Maar zojuist kwam hij luid klagend binnen; een hartverscheurend geluid. Dan ben je toch blij dat hij er weer is: de verloren zoon. Ik heb hem wat brokken gegeven; uitgehongerd was hij.
Narda en Mat zullen wel opgetogen zijn met zijn wederkeer.2

Ik moet over een klein half uur de kleine meid gaan halen, en wat boodschappen doen. Er zijn hier op drie achtereenvolgende avonden drie lampen geknapt, hoe zoiets mogelijk is? En dan moet ik de videoband terug brengen die we voor Mat hadden geleend: The best of Betty Boop. Iets waar ze zes keer naar gekeken heeft, al of niet met een vriendinnetje. Het greep haar zo ernstig  aan al die grappenmakerij, dat ze er spontaan een tekening van maakte, en uit het hoofd. Ik vind haar talent ongewoon. Het moet wel op een visueel geheugen berusten. Tegelijkertijd vind ik dat ze er iets ‘eigens’ van maakt. De stroomlijn is uit het figuurtje, het realisme wint. Haar Betty Boop zou je ook tegen kunnen komen in een karikatuur naar een levend iemand. Zij is onttrokken aan de fictie en naar het gewone leven teruggekeerd. Bovendien is zij daarom levensechter, omdat ze geen nuf is, als Betty Boop, geen aanstelster, maar een straatmadelief. Misschien huur ik een ander bandje voor haar.

Zojuist las ik even deze notities door en toen viel mijn oog op het puddingverhaal.3 Het recept zou ik geven, als Rutger het gerecht lekker vond. Dat vond hij. Hier is het dan.
Je hebt nodig voor de pudding 4 grote citroenen en een beetje zout en voldoende qelatine: tien velletjes.
De citroenen pers je uit. Zout erbij. Met het water mee, dat je gebruikt om het sap te verdunnen, moet je ± ½ liter kunnen vullen. Het water koken, daarin de suiker (½ kopje) oplossen. Daarin de gelatine oplossen. Van de 4 eieren die je ook nodig hebt, klop je de witten stijf. Die spatel je door het sap +  water. Voor een sneeuwpudding klop je ’t wit door ’t gelatinemengsel heel stijf. Op laten stijven in de koelkast.
Voor de saus moet je melk koken (2 kopjes, met vanillestokje erin), waarin je suiker oplost (½ kopje). De 4 dooiers roer je met wat maïzena tot een papje in een kommetje. Daar giet je voorzichtig, o zo voorzichtig de hete melk bij. Terug in de pan, aan de kook brengen en blijven roeren: er mag op de bodem geen omelet ontstaan! Laag vuur dus. Het resultaat is een lekkere via die verrukkelijk bij de pudding smaakt.4
 


  1. Zie de Verantwoording bij dit dagboek voor een facsimile van deze pagina. []
  2. Mamma Poes – dan Moeder Poes geheten – wordt drie jaar later samen met de jonge tweeling Zipje en Zopje opnieuw opgevoerd in Je zal het zien en beleven, een artikel over Jan Elburg. []
  3. Zie de aantekening van 16 juli 1985. []
  4. In handschrift zijn de hoeveelheden wat aangepast: in het typoscript gaat het om 5 grote citroenen, zes velletjes gelatine, 2½ whisky glas citroensap + water, en zes eieren. []
Doorgestreept: ‘De keuken is hun nachtverblijf.’

Plaats een reactie