Bron: Archief Cornets de Groot.
Cornets de Groot aan het Fonds voor de Letteren1
[Brief in typoscript, 2 blz.]
Den Haag, 29 april ’73
Mijn heren,
Huiselijke omstandigheden – waarover hieronder meer – dwongen mij om te zien naar een werkgelegenheid buitenshuis. Tot mijn genoegen ben ik er in geslaagd zo’n nieuwe ruimte te vinden, maar aangezien de huur ervan kosten met zich mee brengt, die ik niet zelf dragen kan, wend ik me in vol vertrouwen tot u.
Maar laat ik beginnen met het begin: de omstandigheden thuis.
Ik heb inderdaad een vrij grote woning, maar aangezien dit gebouw een kleine vier eeuwen geleden werd gebouwd, is de ruimte-indeling nauwelijks aangepast aan de behoeften van onze tijd. In feite is de grootste kamer niet alleen in gebruik als huiskamer (met tv., radio en platenspeler), muziekstudio voor de kinderen (16: piano, gitaar; 13: dwarsfluit; 10: piano, drums), eetkamer, maar ook als werkvertrek voor mij. Gemusiceerd wordt er weliswaar op vaste tijden, maar aangezien de jongelui nogal wat muzikale vrienden en vriendinnen hebben, zijn de dagen en avonden toch eerder druk dan rustig. Druk is het hier trouwens al, wanneer ze niet hun kunsten ten gehore brengen.
Het is waar, dat ik, toen de kinderen nog klein waren, ook veel aanloop had; dat ik toen ook werken moest, terwijl de tv. naar mijn huisgenoten keek. Maar ik kon me isoleren in de concentratie op het werk: soms werkte ik met een wenend kind op schoot,- schrijvend of tikkend! De laatste tijd wordt zulke arbeid me te zwaar. Bij alle horen en zien in die ene kamer – hoe gezellig en amusant dat ook is, hoe leerzaam zelfs, want het schijnt dat ik alles weten moet van de popscene: van Alice tot Zappa – vergaat mij het horen en zien.
U begrijpt dat ik niet alleen een motief of een aanleiding heb – nee, ik heb werkelijk een drangreden om om te zien naar een rustiger omgeving. En zoals gezegd, ik heb die ook gevonden, bij een beeldhouwster en een musicoloog, die in hun pand (atelier, muziekstudio) een ruimte over hielden, die, op de bovenste verdieping gelegen, met uitzicht op de toren van de Nieuwe Kerk, bijzonder geschikt is voor de meditatieve en inspirerende stemming, die ik zo sterk behoef.
Helaas moet de ruimte wel worden opgeknapt: sommige planken in de vloer moeten vernieuwd, er moet een brandladder komen en een nieuwe deur. De wanden moeten worden gewit, de zoldering gebeitst, de electrische leiding vernieuwd, – kosten die bij zuinig overleg een bedrag van f300,- vergen.
Dan moet ik, met ingang van 1 mei een maandelijkse huur van f50,- betalen; bij elkaar is het waarlijk niet al te veel, maar: ik kan het van mijn verdiensten niet opbrengen. Daarom wil ik u vragen of uw fonds die kosten niet op zich kan nemen, tot het moment dat ik ze zelf dragen kan.
Het is misschien van enig belang u nóg een grond te noemen om me een andere werksfeer te scheppen. Het ziet er nl. naar uit dat mijn werk van karakter aan het veranderen is – een beweging die ik niet zonder lichte verbazing moest stellen,
[p. 2]
en die ik verklaar uit de emotie, verbonden met het overlijden van mijn vader, een jaar na de dood van mijn moeder. ’t Werpt een wees op zichzelf terug, een schrijver in het autobiografische. Ook om die reden heb ik, geloof ik, een natuurlijk recht op isolement.2
Mochten mijn argumenten u ertoe bewegen mij te steunen op financieel gebied! Zodat ik met de dichter van u getuigen kan:
Wat heeft zich menigwerf uw rijke gunst ontloken
Voor mij in gift op gift!3
Met alle hoogachting,
en vriendelijke groet,
gaarne uw:
[Handtekening]
R.A. Cornets de Groot,
Denneweg 11a,
Den Haag.
- Tegenwoordig het Letterenfonds. De correspondentie met het Fonds over een in 1987 toegekende reisbeurs voor een reis naar Indonesië staat op een aparte pagina. [↩]
- De ruimte waarvan in deze brief sprake is bevond zich aan het Spui (waar thans de bibliotheek en het stadhuis staan). Vergelijk de volgende twee citaten uit de roman Liefde, wat heet!: “Helaas werd dit straatje [de Denneweg], dat uitloopt op een onbeschrijfelijk mooi plein, een folkloristisch centrum, met luidsprekers langs de kant en braderieën van tijd tot tijd. Men verzon van alles: een Russische week, een Amerikaanse, een Israëlische, een Arabische. Het leek de VN wel, vooral toen er ook nog een paardenmarkt, aangekleed met fanfare- en majorettenkorpsen, werd georganiseerd. Dit was zeer naar de smaak van vrouw en kinderen, maar allerminst naar de mijne. Ik zag me al lopen in Volendammer broek met zo’n trekharmonica! Ik ontvlood de buurt op mijn atelier. Ik ben in wezen een introvert type, al heb ik de schijn wel eens tegen” (Liefde, wat heet!, p. 45). En: “Ze bewonderde mijn portret oprecht, maar niet zonder een zweem van vleierij en niet zonder behaagzucht. Zij bewonderde het andere werk. Had ik er mijn zinnen op gezet, ze zou zich zonder vragen te stellen hebben ontkleed, eenvoudig omdat dat kon op mijn atelier, dat rijk van de innerlijke ontwapening” (Liefde, wat heet!, p. 78/9). [↩]
- Regels van Hubert Kornelisz. Poot. [↩]