Gerrit Kouwenaar en de vierde dimensie
Gerrit Kouwenaar 1923-2014 Over de deze maand op 91-jarige leeftijd overleden Gerrit Kouwenaar zou ik kort kunnen zijn: hij komt in Cornets de Groots werk vrijwel niet voor. Alleen is dan de vraag natuurlijk waaróm niet, zeker gezien deze passage uit een ongepubliceerde tekst uit 1959, drie jaar voor Cornets de Groots debuut: ‘Ik beschrijf hen als één groep; dat is gerechtvaardigd. Werpt men mij tegen, dat men Kouwenaar apart moet bekijken en Lucebert ook, dan antwoord ik, dat ik dat niet kan, om de doodeenvoudige reden, dat Kouwenaar Kouwenaar niet is zonder Lucebert en Lucebert Lucebert niet, zonder Kouwenaar.”1 – waaruit in elk geval blijkt dat in 1959 de Vijftigers nog niet met elkaar werden vergeleken, maar met de lyriek die zij afwezen. Pas later zouden vooral Lucebert, Elburg en Schierbeek zich voor Cornets de Groot uit de groep losmaken: “[Vinkenoogs] bloemlezing Atonaal zette me later op het spoor van de andere Vijftigers, van wie Campert, Claus, Lucebert en Koos Schuur het meest tot mijn verbeelding spraken. Met Kouwenaar voelde ik me minder op mijn gemak: ik hield hem eerder voor een prozaschrijver, toen – hoewel: Schierbeek was een prozaïst, wiens Het boek ik me overrompelde: ik kende hele fragmenten …