Intermezzo 1

Bron: Archief Cornets de Groot.

(Niet gedateerde aantekeningen)1

Ik heb de Don Giovanni in die eerste dagen op de hartbewaking waarschijnlijk vaker gehoord dan Mozart in zijn hele leven. Maar wat zou dat? Als Mozart iets voor het eerst hoorde, had hij het voorgoed gehoord.

Ik heb mijn ziekte vrijwel meteen opgevat als een duel in de klassieke zin van het woord. Men schakelt de ander uit, of – men wil, als dat niet lukt, de schande van de nederlaag niet overleven.

Titan van Jean Paul inspireerde Mahler tot deze gelijknamige symphonie. Het verhaal behandelt het leven van een held, die tegen een boosaardige wereld en een al te menselijke werkelijkheid alleen maar een buitengewone zielskracht als wapen hanteert, die in de droom, de fantasie en het enthousiasme tot uitdrukking komt, – lees ik in de bijsluiter van deze cd. Hm.

’t Is geen duistere, maar een nachtelijke opera, een geslaagde aanslag van de hemel op een uitzonderlijk man.2 Ik associeer vooral de tweede acte graag met de sfeer van de eerste oorlogsdagen, de maskerades, de ontmaskeringen, de gevoelens van wraak en de volksgerichten van toen. Een opera tijdens de verduistering, waarin licht en verlichting gevaarlijk zijn. Maar was Leporello niet blij, toen hij zich, in ’t duister gesnapt, in zijn ware gedaante kon tonen? Telkens opnieuw moet ik daar aan Osewoudt denken).

Donna Anna, treurend over haar vader, die de hysterische robot van don Giovanni werd, donna Anna: “Waar is mijn vader heen?”
Maar wat bestaat er dan tussen donna Anna en don Giovanni? Een don Juan zou, in tegenstelling met wat hier gebeurt, immers op zoek zijn gegaan naar zijn moeder-imago. Dat dat hier anders is, bewijst dat de Don Giovanni niet gecomponeerd en niet gezien is van don Juan uit. De Don Giovanni is gezien met de ogen van een kind, dat zijn vaders dood beweent. De zoektocht van donna Anna naar don Giovanni is een Vatersuche.

“Lieve vriend Rudy”, schrijft H. Ik schrijf hem terug, ik werk aan drie brieven tegelijk: aan hem, aan L., en aan W.

Prednison: kans op een opgeblazen hoofd, een dikke buik, huiduitslag, rare haargroei in wenkbrauwen, op armen, benen en borst, een ontiegelijke ontkalking, een complete verandering van karakter, maagbloedingen. Om dat laatste te voorkomen slik ik weer tagamet… Ik heb de stem van een glasvreter: ik hoef me de keel maar te schrapen, denkt de buitenstaander, en ik heb mijn gewone stem weer terug. Maar zo is het niet,- ik mag schrapen wat ik wil…

Van poëtica en poëziegeschiedenis heb ik geen weet meer. Luceberts bundel3 lees ik als een begenadigde leek:4 ik hoef niet eens naar aanknopingspunten in de realiteit te zoeken. Wat in de werkelijkheid aanwijsbaar is, staat hier in letters te lezen. Ervaringen van leven en dood stemmen in met die van bevestiging en tegenspraak. Ik besta uit pijn en verdoving. Eenheid van sensatie, synchroniteit van lezen en lijden.

Ik herken de hysterische robot aan gevoelens van benauwenis en schaamte, maar de brieven kan ik niet meer reconstrueren. Wat ik me scherp herinner – ik heb ze niet aus einem Guss geschreven, integendeel: ik heb op elke bladzij, op elk woord uren zitten peinzen – is de sfeer, niet het documentaire.

G.J. bracht me de papieren van het “vertaalproject Lucebert” van Poetry international. Ik heb ze niet ingezien tot nu toe. Eigenlijk ben ik elke dag de hele dag wat suf. Morgen komt Henk en dan moet ik toch iets hebben gedaan, hem uit kunnen leggen wat er met me is gebeurd. Ik ben bang dat er te veel dagen voorbij zijn gegaan, dat er teveel vergeten is en voorbij; ik moet daar straks op studeren gaan en ik denk dat dat heel moeilijk voor me zal zijn. Want het besef, dat je het mensonterende niet moet ontlopen als je boven jezelf uit wilt stijgen, verzwakt zeer snel.

Ik ben intussen zozeer aan het genezen, dat het hele complex aan gebeurtenissen me nu heel onwezenlijk lijkt. Alle herinnering vervaagt van lieverlee en komt me tenslotte voor als een droom. Zo geraakt straks ook de indruk dat mijn brieven iets essentieels zouden zeggen over het bestaan, in het vergeetboek van de schaamte.

Bepaalde dingen herinner ik me heel scherp. Het licht, de onverschilligheid, gezichten, stemmen, de vaste tijden, de apparatuur. Zij bepalen de sfeer. Van de concrete werkelijkheid herinner ik me niets. Of toch?

Bij Zanderij stortte een vliegtuig van de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij neer door eigenwijzigheid van de zestigjarige piloot.5 De zwarte doos bewaarde diens laatste woorden: “That’s it. I’m dead”. Die toon herken ik. Je constateert en trekt je conclusies.

Nauwgezet en wanhopig – de tekst van Wim Kayzers tv-portrettengalerij van Márquez, Konrád, Semprun en Steiner, zestigers, net als ik – kreeg ik van Andrea en Saskia6 cadeau. Ik heb het meteen gelezen, herkende veel, herinnerde me vaak genoeg de beelden bij het woord, vooral bij Steiner en bij Márquez, welke laatste ik al van begin af aan min of meer misplaatst vond in Kayzers verhaal. Van de vier is Márquez het meest een surrealist: hij zet zijn dromen al dromend op schrift, maar is niet in staat of heeft geen zin ze achteraf aan een kritische blik te onderwerpen. Zijn boeken betekenen veel misschien – maar zijn visie op de wereld, zichzelf en de mensen zet geen zoden aan de dijk. Toen hij verdere medewerking aan Kayzers programma weigerde, was dat geen zelfkritiek, maar kritiek op wat Kayzer wil, of wilde of wou.

Konráds uitspraak: “Op de vraag naar de zin van het leven, antwoordt iedereen met zijn levensloop”, werd het motto van dit programma. De zin van het leven…7 Maar in ieder geval is je levensloop de onmiddellijke uitloper van je houding in de tijd. Dat geldt met vallen en opstaan voor de aristocratische commmunist Semprun, die in weerwil van het witte haar heel jeugdig oogt. Hij belichaamt de opvatting dat het mogelijk is fouten – ook de grootste – te herstellen en steeds opnieuw te starten, van een nulpunt, een soort van trouw, een trouw aan zichzelf, dat steeds meer aan de oppervlakte komt en dat zich steeds vrijer en steeds vrolijker uit. Hij wil ingrijpen in de loop van de geschiedenis, hij wil dat nog steeds. Hij is van de vier de enige politicus, de enige die echt geeft om macht.
Steiner. Tijdens de uitzendingen voelde ik me met hem het meest verwant. Hij heeft net als ik iets speciaals met synchroniteiten. Je kunt ze verwachten. Ze hangen in de lucht, ze komen niet uit de lucht vallen, ook al vallen ze uit de lucht. “That’s it. I’m dead”. In Zanderij en in Leiden was dat in beginsel een adequaat antwoord op wat er gebeurde. “Weet ik precies wat er vanmiddag in Belfast gebeurt?” vraagt Steiner. “Nee, niet precies. Maar als ik zeg dat ik er niets van weet, zou ik liegen. We weten donders goed wat er aan de hand is”. Omdat immers sinds jaar en dag dezelfde mensen dezelfde wandaden op dezelfde tijden plegen. Maar wat nu als men hem eind mei gevraagd had, of hij precies wist, in Cambridge, wat er in Beijing gebeurde? Dat had hij nooit kunnen raden. Beijing had toen geen verleden, alleen maar toekomst – tot het moment dat een Chinees dat gedicht van Lucebert vertaalde, dat op de woorden nauwgezet en wanhopig eindigt. Begin juni was dat, in Rotterdam.

Steiner ziet in Picasso de geschiedenis van de schilderkunst, in Strawinsky de geschiedenis van de muziek samengevat en verbaast zich. Maar elke kunstenaar sinds Dante graait in zijn werk bijeen, wat het verleden hem toewerpt. Wat we aan Picasso hebben en aan Strawinsky, weten we. We weten wat we hebben aan Belfast. Onze blik vooruit is eigenlijk een blik in het verleden. Pas als we donders goed weten wat er in Beijing aan de hand is, weten we wat er daar in de middag gebeurt. Steiner kijkt naar de geschiedenis, de geschiedenis passeert hem en hij wordt er niet vrolijker op.

Het aan Konrád ontleende motto8 voor Kayzers programma gaat het best voor Konrád zelf op. Hij keek als elfjarige de geschiedenis recht in de ogen en doorzag haar. Zijn leven is een mengeling van activiteit en passiviteit, van volharding in zijn overtuiging, van onverzettelijkheid zelfs, van lijdzaamheid in de verdrukking, van geduld en rust en een zekere humor. Hij ontleent aan de krachten waar hij aan meegeeft, de vaart waarmee hij zich vrij maakt uit hun greep. Van de vier schrijvers is hij de enige, die weigert een balling te zijn.
 


  1. Ongedateerd, maar in ieder geval van na 11 juni 1989,- een zondag. Op 11 juni werd ik geveld door een hartinfarct. De dingen die enigszins een datering mogelijk maken, zijn deze feiten:
    – Ik werd in de nacht van zondag op maandag in de “waakafdeling” van het AZL opgenomen. Ik reageerde met kortademigheid op streptokinase: alsof ik er allergisch voor was. Dat was iets nieuws in de wereld der medicijnen. Op vrijdag, de vijfde dag, werd ik als longpatiënt met zuurstof en prednison behandeld. Binnen anderhalve dag knapte ik op en kon ik weer mee doen met het leven van alledag.
    – Ik kreeg de dag na het infarct een cd-speler cadeau met muziek die Narda gekocht of geleend had. Mahler, muziek uit Bali, jazz (Mingus e.a.), iets van Johann Sebastian Bach en veel van Mozart, zijn Don Giovanni vooral (o.l.v. David Collins, m.m.v. Kiri Te Kanawa).
    – Op de tweede dag kreeg ik van haar de nieuwe dichtbundel van Lucebert cadeau: Troost de hysterische robot.
    – Pas op de tiende dag was ik in staat te schrijven, – heel moeizaam, heel langzaam en vaak daarin gestoord, hetzij door verplegend personeel, hetzij door de medepatiënt op de kamer.
    De notities zijn afgeschreven van snippers papier, van een blocnote, van brieven, van notities bij lectuur. Sommige aantekeningen zijn herinneringen die ik in mijn geheugen had gegrift in de tijd dat ik nog niet schrijven kon. Maar de meeste zijn terecht gekomen in het betoog, dat onmiddellijk op deze paragraaf volgt. []
  2. “Een don Juan wordt naar de hel gezonden, dat is zeer naïef. Heeft men wel opgemerkt dat in de hemel alle interessante mensen ontbreken?” vraagt Nietzsche. []
  3. Troost de hysterische robot. []
  4. Ik kwam eenvoudig niet op de gedachte, Geboorte met euthanasie en abortus in verband te brengen; evenmin deed de dageraad uit Vluchtplan me Marinetti’s eerste futuristische manifest aan de hand. Dat de mens een rotzak is, zoals uit Record blijkt, betekende allerminst dat ik ook zo’n rotzak was. Tabula rasa was ik bij deze lectuur. Zo hoort het eigenlijk ook te zijn. []
  5. Dat gebeurde op 7 juni, vóor het infarct. De zwarte doos werd later gevonden,- na de 11e. []
  6. Dochters uit een eerder huwelijk. []
  7. Vergelijk de uitspraak ‘Het leven is zijn eigen zin’ aan het eind van Bikini (1963). [Noot van de bezorger]. []
  8. Op de vraag naar de zin van het leven, antwoordt iedereen met zijn levensloop. []

Plaats een reactie