XII. Batavia en Kamp Adek

Bron: Saskia Cornets de Groot, Verborgen identiteit, Den Haag, 2024, p. 159-166.

Het hoofdstuk over Sumatra eindigde ik met ons afscheid van het eiland om de reis op Java voort te zetten, op zoek naar de familieplekken daar.

Het gezin van mijn grootvader verliet Sumatra voor de laatste keer in 1937. De reis ging per boot van Padang, mijn grootvaders laatste standplaats op Sumatra, naar Batavia op Java. Mijn vader herinnert zich:

[ ] toen we in ’37 naar Batavia gingen om afscheid van mijn opa te nemen, die stervende was. We kwamen te laat. Mijn moeder schreide erbarmelijk, echt zoals een oosterse vrouw dat doet.1

De eerste woning van het gezin te Batavia lag aan het Koningsplein Noord Binnen (Jl. Veteran II). Sven en ik liepen er doorheen en zagen dat de straat uitkwam op het enorme centrale plein Medan Merdeka, het voormalige Koningsplein.

De eerste woning van het gezin lag aan de huidige Jl. Veteran II (Koningsplein Noord Binnen), Jakarta 2010.

Voor een groter huis verhuisde het gezin in 1939 naar Sluisweg 5 (Jl. Tambak). Jl. Tambak bleek een drukke en lelijke weg met allemaal garages te zijn. Het pand op nummer 5 herkenden we nauwelijks als woonhuis. Mijn vader beschrijft het huis in zijn autobiografische roman Tropische jaren aldus:

Wij waren verhuisd naar de Tweede Straat, naar een huis dat niet alleen uit hoofd- en bijgebouwen bestond, maar dat ook twee paviljoens had. [ ] De onze waren heel luxe, met een zit- en een slaapkamer. [ ] Wij verhuurden ze.2
De tweede woning van het gezin lag aan de tegenwoordig drukke Jl. Tambak (Sluisweg), Jakarta 2010.
Sven voor het huis aan Jl. Tambak 5 (Sluisweg), Jakarta 2010.

Tweede Wereldoorlog
Nederlands-Indië werd door Japan bezet. Dit gebeurde toen het KNIL op 9 maart 1942 had gecapituleerd. Wegens huisuitzetting moest het gezin de Sluisweg in 1942 verlaten, het verhuisde naar de dichtbij gelegen Heveaweg (Jl. Dempo).

Mijn vader schrijft over de verhuizing:

Een Jap had ons huis opgeëist. Binnen vierentwintig uur moesten we het verlaten hebben. Baboe Mina was in tranen. Ze stapelde potten en pannen in en op elkaar en kauwde verwoed op haar sirih-pruim. [ ]
‘Haal je kamer leeg,’ zei mijn moeder tegen me. ‘We hebben je overal gezocht.’
‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik. Ik vond een stevige beddesprei om er de inhoud van mijn boekenkast in te storten.
‘We trekken in bij tante Anna,’ zei Ria. ‘We moeten de meubels achterlaten.’
Tante Anna. Ze hielp ons. Een inheems idealisme maakte zich van ons meester in die tijd, de gotong rojong: een systeem van vrijwillig wederzijds hulpbetoon, door de Indonesiërs in praktijk gebracht bij het planten van de paddi en het binnenhalen van de rijst, of, zoals ik na een bandjir had gezien, bij de wederopbouw van weggeslagen kamponghuisjes. Zonder deze geest, die het belang van velen boven het eigenbelang stelde, zouden tal van Indo’s er in de oorlog aan onderdoor zijn gegaan. [ ]
We namen nog heel wat mee, ondanks de ons toegemeten tijd. Maar wie zag bij het inladen die stapel fotoalbums over het hoofd? Ze gingen verloren. Er ging van alles verloren. Koper-, glas- en aardewerk, de hangklok, de piano, en overige onbruikbaarheden van de beschaving. [ ]
Toen namen we afscheid van baboe Mina, Anwar en Bahar. Ze kregen hun laatste loon, een laatste groet en alle vrijheid om zich toe te eigenen wat wij hadden achtergelaten, zolang de bewaking niet op kwam dagen. [ ]
Hoe verlegen stonden we nu tegenover elkaar.
‘Tot ziens,’ zeiden we, toonloos en verdrietig. ‘Tot na de oorlog’.3

Tijdens mijn laatste reis ging ik nog een keer naar Jl. Tambak (Sluisweg) en vervolgens naar Jl. Dempo (Heveaweg), die in een rustig Europees wijkje ligt. Ik zag er huizen waarin mijn vader gewoond zou kunnen hebben. Hij beschrijft het nieuwe huis als volgt:

Het huis van tante Anna stond in het midden van [ ] mijn Derde Straat.4 Haar huis beviel me uitstekend. Het was groot en had een diepe voortuin, onder de schaduw van een Japanse kers.5
De derde woning van het gezin bevond zich aan de rustige Jl. Dempo (Heveaweg), Jakarta 2019.

Over de Japanse interneringskampen die toen in opmars waren, schrijft mijn vader:6

Met de internering werd haast gemaakt. Die van de blanke mannen begon in juni van het jaar 1942.7

Een halfbloed, een echte, heeft een 100% Europese vader en een 100% niet-Europese moeder. Dit werd de standaard waar de bezetter van uitging bij de bepaling van wie er in een kamp thuishoorde en wie niet.
Wie 50% of meer Europees bloed had, werd opgepakt.8

Mijn vader zelf kon de dans gelukkig ontspringen. Op zijn bewijs van afkomst stond de Duitse naam Ehrencron van zijn grootmoeder vermeld.9 Zijn moeder had dit voor elkaar gekregen. Mijn vader schrijft er het volgende over:

Dit ding, een knap staaltje van geschiedvervalsing, voorzien van al het officieels, moest mij uit het kamp zien te houden. Ik was werkelijk een van de weinige bleekgezichten die nog buiten het kamp te vinden waren.10

Later in het boek wordt mijn vader aangehouden. Gevraagd werd wie hij was, waar hij woonde en:

Hoe oud ik was? – Vijftien sinds een week.
Waarom ik dan niet in een kamp was opgesloten? – Vanwege het Duitse bloed.11

Mijn grootvader kwam helaas wel in het kamp terecht. Mijn vader schrijft:

Op Carla’s verjaardag kwam mijn vader van kantoor, begeleid door twee Japanse militairen. Hij moest mee naar Adek, een mannenkamp, de vroegere verzamelplaats van koelies die zich hadden laten ronselen voor landarbeid in Deli. Zijn sabeldieren keken toe wat hij behalve aan kleren mee dacht te nemen naar het kamp. Ria en ik droegen een paar dingen aan: pakken inheemse tabak, wat pas gekochte boeken, aspirine, een potje tijgerbalsem. Mijn moeder wist alles ruimtebesparend in te pakken, met tranen in de ogen, maar zonder gejammer. Ze kon zeer trots zijn als dat moest.12

Over de tijgerbalsem vertelde mijn vader me lang geleden hoe hij bij het afscheid van zijn vader, toen die door de Japanners geïnterneerd werd, tegelijkertijd zijn meest ongelukkige én gelukkige moment van zijn leven beleefde. Ongelukkig omdat zijn vader werd weggevoerd, gelukkig omdat hij hem tijgerbalsem had kunnen meegeven, hij had het potje zonder dat de Japanners het zagen in zijn hand kunnen stoppen.13

Veel later, toen mijn vader in juli 1989 na zijn hartinfarct in het ziekenhuis was opgenomen, kwam hij nog eens op de tijgerbalsem terug:

Mijn leven hing aan een zijden draadje. [ ] Toen moest ik mijn toestemming geven voor een hartcatheterisatie, terwijl ik daar op het uiterste lag [ ] Ik zei natuurlijk ja en vroeg ook nog om ‘obat matjan’ (= tijgerbalsem). “Die zal hier niet veel helpen”, zei een Indische jongen. “Maar wel bij mij”, zei ik.14

Mijn grootvader werd geïnterneerd in kamp ADEK (Algemeen Delisch Emigratie Kantoor), toen het gezin nog aan de Sluisweg woonde. ADEK lag ook aan de Sluisweg, zelfs schuin tegenover het huis waar het gezin woonde. Het kamp was ondergebracht in een koelieloods, omheind door prikkeldraad en gedek (gevlochten bamboewand).15 Mijn vader schrijft hierover:

Sluisweg 5, schuin tegenover ADEK, het onderkomen voor Delikoelies, een groot gebouw, op het dak waarvan ik eens mijn vader zag,- balancerend. Dat was midden in de oorlog: hij zwaaide naar ons,- even, heel eventjes maar.16
ADEK, het eerste Japanse interneringskamp waar mijn grootvader terecht kwam, Batavia ongedateerd.

Sven en ik gingen op zoek naar ADEK. Het bleek in 1989 te zijn afgebrand. Wel vond ik op internet informatie met een foto en een plattegrond, waarop duidelijk de ligging van het kamp aan de Sluisweg te zien is.17 Vermoedelijk verbleef mijn grootvader in ADEK in de periode juni 1942-februari 1944 toen het een burgerkamp was. Er waren 2800 mannen uit Batavia en omgeving geïnterneerd. In februari 1944 werden ze verplaatst, omdat ADEK toen een krijgsgevangenkamp werd.

Plattegrond van het Japanse interneringskamp ADEK aan de Sluisweg, waar het gezin ook woonde.

  1. Cornets de Groot, R.A. Dagboekaantekening 10 mei 1989. []
  2. Cornets de Groot, Tropische jaren, 20. []
  3. Cornets de Groot, Tropische jaren, 42-44. []
  4. Cornets de Groot, Tropische jaren, 44. []
  5. In zijn boek Tropische jaren noemt mijn vader de adressen waar hij achtereenvolgens in Batavia woonde de Eerste, Tweede en Derde Straat. De adressen zijn respectievelijk Koningsplein Noord Binnen, Sluisweg en Heveaweg. []
  6. Deze interneringskampen werden toen ‘jappenkampen’ genoemd. []
  7. Cornets de Groot, Tropische jaren, 138. []
  8. Cornets de Groot, Tropische jaren, 137. []
  9. De Duitse naam was in mijn vaders voordeel, omdat Japan bondgenoot was van Duitsland. Samen met Italië en enkele kleinere landen vormden zij een alliantie: de ‘Asmogenheden’. []
  10. Cornets de Groot, Tropische jaren, 57. []
  11. Cornets de Groot, Tropische jaren, 96. []
  12. Cornets de Groot, Tropische jaren, 50. []
  13. Tijgerbalsem geeft verlichting bij spierpijn, hoofdpijn, verkoudheid en meer. []
  14. Cornets de Groot, R.H. [sic] De robot en het woord, 9. []
  15. Koelies waren Indonesische contractarbeiders die in de tijd na de slavernij onder erbarmelijke omstandigheden voor zwaar lichamelijk werk op de plantages werden ingezet, met name in het noordoosten van Sumatra (Deli) waar een tekort aan arbeidskrachten was. []
  16. Cornets de Groot, R.A. Dagboekaantekening 10 september 1990. []
  17. NIOD, Kampen in Nederlands-Indië 1942-1948. []

Plaats een reactie