Drievoudige nederlaag van Meester Eckhart

 

Bron: Elseviers literair supplement, 25 april 1970.
Over: S. Vestdijk, Het proces van Meester Eckhart, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1970.

“Nergens,” schrijft Vestdijk in zijn De toekomst der religie, “nergens in de mystiek geldt zozeer de uitspraak dat de duivel het gevaarlijkst is, wanneer hij zich als God vermomt.” In het epische gedicht Mnemosyne in de bergen vinden we die uitspraak als algemene levenswijsheid terug in de regels:

Wie zichzelf vindt is verloren
Voor hem staat de duivel klaar

In zijn nieuwe, kleine roman Het proces van Meester Eckhart, komt dit motief verholen èn onverholen terug. Onverholen: de goede naam – op zijn minst! – van meester Eckhart wordt bedreigd en wel door de aartsbisschop van Keulen, Heinrich von Virneburg, voor wie de theologie nog een wereldlijke zaak is, en zo goed als niets heiligs. Verholen – want deze duivel in monnikspij (men denkt hier vanzelf aan dat boeiende, maar raadselachtige verhaal ‘De kluizenaar en de duiven’ uit de bundel De Fantasia) wordt ons niet getoond. Hij blijft in deze roman van 136 pagina’s – hoezeer ook wat het verhaal aangaat een eerste beweger – een derde persoon, en wat mij betreft: hij is een derde persoon, omdat hij de eerste beweger is, hier, en dat ook in de wereld stellig wel zou willen zijn.

Voor Von Virneburg is de situatie op kerkelijk gebied, met al wat daar aan theologische haarkloverijen en ketterse vereenvoudigingen aan vast zit, lang zo ingewikkeld niet, als ze het voor de toenmalige tijdgenoot met iets meer geweten was of toescheen. Hij is de herder van zwarte schapen en zondebokken, die hij, als de politieke beslommeringen hem niet al te zeer in beslag nemen, aan de wereldlijke macht uitlevert, niet om de kerk te zuiveren van ketters addergebroed, maar alleen om de aan zijn zorgen toevertrouwde kudde eraan te herinneren dat in het bisdom Keulen maar één recht geldt: dat van de sterkste, en dus van hem, want zijn ruiterij is goed gedisciplineerd.

Veel moeilijker, in allerlei opzichten, is de positie van de hoofdpersoon uit dit boek, Nikolaus van Straatsburg, dominicaan en, hier, inquisiteur van meester Eckhart, op wiens ondergang de bisschop zijn zinnen heeft gezet. Natuurlijk: Eckhart verkondigt denkbeelden, die, ontdaan van de voorwaardelijke bepalingen, ketters genoemd zouden kunnen worden. Bovendien: hoe toegeeflijk staat deze in de ogen der begharden heilige man niet tegenover hun ideeën? Eckhart moet dus tegen zichzelf in bescherming worden genomen, niet alleen in zijn eigen belang, maar vooral in dat van de kerk, die terecht, in Heinrich von Virneburg een usurpator meent te moeten vrezen. Zowel de paus als het generaal kapittel der dominicanen, tot welke orde Eckhart immers behoort, begrepen dat, en al had de beslissing Nikolaus met de inquisitie te belasten vooral ten doel de bisschop zijn plaats te wijzen, in menselijk opzicht had ze moeilijk gelukkiger uit kunnen vallen. Want niet alleen blijkt deze figuur de ideale schakel tussen de heilige Vader en Eckhart, hij is ook de man die Eckhart op een afstand van de bisschop weet te houden. Inmiddels vat hij zijn taak, scrupuleus als hij is, in zeker opzicht bijzonder ernstig op, en al blijkt hij, overtuigd als hij bovendien nog is van de betrekkelijkheid van iedere waarheid, onmiddellijk bereid meester Eckhart van alle schuld vrij te spreken, hij weet daarbij maar al te goed, dat heel dit opgezette mechaniek zeker niet berust op de waarheidslievendheid van bisschop of kerk, dat integendeel die ‘waarheid’ voornamelijk een prestigekwestie is tussen beide machten, en dat hij, Nikolaus, de twijfelachtige eer geniet tussen die twee te mogen bemiddelen.

De enige – en dat vind ik het tragische van dit uiterst boeiende en scherpzinnig vertelde verhaal – die het schaakspel-karakter van deze strijd niet door heeft, is meester Eckhart zelf. Niemand die de beschuldiging van ketterij zo serieus neemt, niemand ook die zich er zo fel tegen verzet! Maar juist deze twee bewegingen, de ‘politieke’ en de ‘godsdienstige’ geven Vestdijk de kans al zijn talenten te benutten, en dwingen hem tevens – de blurb vertelt daarvan – zich tot het uiterste te beperken. Bewonderenswaardig daarbij is niet zo zeer het speelse vernuft van Vestdijk, zijn subtiele casuïstiek, want die kennen we wel uit ander werk van zijn hand, noch ook de zeer mooi geschreven dialoog in het begin van deze roman; bewonderenswaardig is evenmin de creatie van persoonlijkheden of de samenvatting van lieden in een groep: de begharden bijvoorbeeld en de franciscanen, die hij met Von Virneburg in de schaduwkanten van het verhaal terugdringt. Nee, bewonderenswaardig is vooral dat het hem lukt zijn personen zo scherp af te tekenen tegen een achtergrond, die in sobere bewoordingen zo globaal is samengevat. Het getuigt immers van een bijzonder gevoel voor verhoudingen om de franciscanen van toen, politieke tegenstanders der dominicanen, en ook zeker van de paus geen vrienden, hoewel die uit hun midden afkomstig is, af te doen als een collectiviteit zonder verscheidenheid der individuen, waar van de dominicaner orde wordt gezegd: “…een geestelijk lichaam, waar men deel van uitmaakt, vereenzelvigt men graag met zichzelf” – waarmee het individualisme van iedere dominicaan eenvoudig een duidelijke zaak is.

Natuurlijk voelt de bisschop voor Eckharts vrijspraak niets. Hij intimideert vooreerst Nikolaus, door op eigen gezag een nieuw onderzoek te gelasten, ditmaal te voeren door een van zijn stromannen, een franciscaan, en ondermijnt vervolgens de geestelijke weerstand van meester Eckhart door een van diens dierbare vrienden, de in de wijde omtrek als ketter bekende Walther, met vrouw en kind op de brandstapel te brengen. En dan gebeurt het betreurenswaardige, dat Eckhart zijn hoofd verliest, en plannen beraamt buiten Nikolaus om, die, had hij er kennis van gedragen, alles gedaan had om Eckhart van zijn noodlottige voornemens af te brengen.

Eckhart die op het stuk van de politiek een schaap in schaapshuid is, heeft niet in de gaten dat het hele begrip ‘rechtzinnigheid’ voor Von Virneburg niet meer betekent dan een mogelijkheid te meer om de wereld naar zijn hand te zetten. Hij loopt met open ogen in de val. Want wat zou de aartsbisschop welkomer kunnen zijn, dan dat Eckhart zich in de kerk, na de preek, ten aanhore en ten aanschouwe van een menigte geestelijken en burgers zou rehabiliteren?

Zijn verdediging zit natuurlijk uitgekiend in elkaar, maar als een bisschoppelijke verklikker desondanks toch het woord ‘ketter’ laat vallen, raakt de grijze meester, wiens gezondheid toch al wankel is, buiten zichzelf, en wordt door een beroerte gedragen, die hem ten grave dragen zal.

Tragisch is niet de dood van de door zijn vrienden beweende ‘ketter’. Tragisch is, dat hij de bisschop die genoegdoening verschaft, waarop deze zelf nooit had durven hopen. Tragisch is, dat zijn handelwijze het zijn inquisiteur en vriend onmogelijk maakte de bisschop met diens eigen, wereldlijke wapens te verslaan.

Zo werd dit boek, dat onder Vestdijks meesterwerken een meesterwerk is, minder het verhaal van Eckharts drievoudige nederlaag – het uit elkaar vallen van de integriteit van zijn persoonlijkheid op het sterfbed confronteert de lezer met een onvergetelijke ervaring – dan wel de geschiedenis van de veelvuldige overwinning van een heer der wereld, die, ten overvloede, in Eckharts ‘herroeping’ ook nog aanleiding vindt ter vermeerdering van zijn eigen glorie, het nieuw gelaste onderzoek in te trekken, waarbij nog komt, dat hij twee jaar na Eckharts dood het genoegen te smaken krijgt toch een aantal van diens ideeën in de bul ‘In coena Domini’ als ketters veroordeeld te zien.

Plaats een reactie