11 oktober 1985

Bron: Archief Cornets de Groot.

Wage1 kwam laat, kwart over elf. Hij was naar de dokter geweest: ‘Problemen met de waterhuishouding’, zei hij.
We hebben heel genoeglijk gekeuveld over Van Eyck, Verwey, Potgieter. Maar totaal niet over Vestdijk, waar mijn brief toch over ging, en nauwelijks over Achterberg.
Mijn uiteenzetting over ‘metafoor’ / ‘metonymia’ moet ik toch nader uitleggen: hij begreep het niet meteen, maar met een term als pars pro toto schiet ik al een heel eind op, denk ik.
In ieder geval: de dingen waarvan ik dacht, dat hij ervoor kwam, kwamen niet aan bod. Als ik eens iets in die richting ondernam, begreep hij het niet of verstond me verkeerd. Hij wordt natuurlijk wel oud, maar ik kreeg toch de indruk dat hij met heel andere zaken bezig was, kwam steeds terug op Van Eyck – een figuur die n.m.m. zo boeiend is, omdat hij dat helemaal niet is.
Er zit iets heel verwrongens in die man. Zijn vader raakte failliet door fraude, kwam in de lik, en toen hij weer thuis kwam en zich bij zijn gezin voegde, werd hij thuis door de huisgenoten volkomen genegeerd. Als Van Eyck en zijn moeder aan het praten waren, en pa kwam in de kamer, zetten ze hun gesprek op fluisterhoogte voort. Dat soort verhoudingen, Oidipous.
Ook de andere kinderen kregen een tik van de molen. Een naar Amerika gevluchte zuster (haar broer zat daar ook, wel ergens anders vermoed ik), durfde ook daar alleen een winkel binnen, wanneer er verder geen klanten waren,- uit vrees dat men het daar ook wist en haar na zou wijzen. De reislust van Van Eyck – Engeland, Italië – komt zo in een ander licht. Het schijnt dat de kinderen, Aldo, Robert, niets weten van die geschiedenis. De moeder had Wage op het hart gedrukt, zijn kennis in dit opzicht niet te luchten…
Ik ben er van overtuigd, dat die krankzinnige zinsbouw van Van Eyck symbolisch is: hij had iets te verbergen. Datzelfde geldt ook voor Potgieter, van wie we ook niets weten. Een soort claustrofilie, die bv. totaal ontbreekt bij Du Perron, die open is naar alle kant.
Wage vindt die openheid kenmerkend voor de Indischman. Dat weet ik niet. Was Greshoff zo dicht geklapt? Van Nijlen? Maar het is waar dat het Indische klimaat om openheid vraagt: luchtige kleding, ruime huizen. In Holland pak je je in.
Maar er is iets anders. Er is de opleiding, die voor een generatie als die van Van Eyck, Geyl, Gerretson een maatschappelijke plaats betekende. Men werd classicus. Of men werd dat niet, en dan telde men niet mee. Die opleiding betekende dat je de tijd terug hield: je kon niet al te vlot zijn. Je moest iets deftigs hebben, waardoor je behoudend, misschien reactionair zou kunnen zijn of worden. Had je die opleiding níet, dan liet je de tijd in zijn eigen tempo: Du Perron. Iemand als Ter Braak, een classicus, heeft dat nagestreefd, hij heeft ook iets van die vlotheid zich eigen gemaakt. Maar hij koos zich ook zijn voorbeelden: Carry van Bruggen, Dèr Mouw – ook classici, maar zonder de neiging naar het elitaire. Greshoff (H.B.S.) kreeg zijn élitaire neigingen tenslotte niet onder de knie. Van Nijlen – daar weet ik eigenlijk te weinig van. De domme ijdelheid van Greshoff had hij niet.
Er zijn ook voorbeelden van het tegendeel. Men is een kleine burgerman, zonder afkomst, zonder opleiding. Maar de voorbeelden uit de élite spreken je aan. Daar wil je komen: Adriaan van der Veen, Potgieter.
Het zijn de 5-tigers geweest, die deze ontwikkeling afremden. ‘De opstand van de mulo-jongens tegen de gymnasiasten’ (Elburg). Het gymnasium was misschien al op zijn retour. De tijd zat deze dichters mee. Maar er kwamen ook figuren uit te voorschijn als Jan Wolkers, Jan Cremer. Er kwam een andere tijd. Zonder Grieken of Romeinen. Mocht er al sprake zijn van retardering dan moet je die zoeken bij Reve en Mulisch.2

 


  1. Zie de dramatis personae. []
  2. Cornets de Groot herhaalt hier de theorie die hij eerder op p. 80-81 van De kunst van het falen geeft. []

Plaats een reactie