Fata Banana

 

Bron: Cornets de Groot, Intieme optiek, Nijgh & Van Ditmar, ’s Gravenhage, Rotterdam, 1973, p. 77-81.
Over: Lucebert, Adri Boon, Studio Scarabee, Fata Banana, theater- en televisiespel, 1971.
Bewerking van: ‘Intieme optiek 5’, in: Soma, nr. 15-16 (mei-juni 1971), p. 46-47.
Eveneens bewerking van: ‘Fata Banana’, in: De Syllabus, 10e jrg., nr. 10 (aug 1971), p. 232-233.

[p. 75]

Vignet bij 'Intieme optiek'

Dit zijn de wegen die ‘k van vroeger weet.
Een liefdespaar liep er verrukt te zingen.
Dit is de zijweg der herinneringen,
En dit het pad waarlangs men weer vergeet.

(S. VESTDIJK)

Sonnet LXXXIV uit ‘Madonna met de valken’

[p. 76]

Zo is het. Nous naissons tous prophètes; chacun doit cultiver le don de vision: Martines de Pasqually. De weg waarlangs we ons bewegen, splitst zich zo nu en dan. Ligt het aan ons welke tocht we ondernemen? Misschien. We vermoeden mogelijkheden langs deze weg, ze zijn duidelijk zichtbaar soms, soms gedeeltelijk, soms geheel aan ons oog onttrokken. Maar als we die route gaan, kunnen we ze verwezenlijken, misschien. Maar we kunnen ook verkiezen ze niet te verwezenlijken: dan kiezen we de andere weg. Zolang we op de wegsplitsing blijven staan, is het verschil tussen mogelijk- en noodzakelijkheid niet essentieel. Maar kan het niet gebeuren dat een paar dingen niet te ontlopen zijn – welke weg men ook kiest?
Men stelle zich A voor – Arie* – wandelend in de buurt van Voorschoten. Hij steekt een spoorlijn over die van Den Haag naar Leiden voert. Maar ook de weg die loodrecht de spoorlijn kruist, voert van Den Haag naar Leiden. Het valt niet te ontkennen dat Arie op de wegsplitsing geen enkele ‘keus’ heeft, want of hij zijn weg vervolgt, dan wel langs de rails zijn tocht voortzet, hij komt in ieder geval in Den Haag of Leiden terecht. Niet zijn weg, wel het voor hem verborgen doel is voorgetekend. Maar men kan ook zeggen dat A geprogrammeerd is hoe dan ook ‘s-Gravenhage of Leiden te bereiken. Wanneer A dit op het kruispunt aangekomen in een flits van verlichting doorziet, dan is zijn sensatie niet alleen die van de dichter, maar ook die van de profeet. Een fantast plaatst soms waarheden in een licht, dat tot dan toe verduisterd werd door de (fysische) realiteit.

*) Zie SOMA/13, p. 35: Arie van den Berg, Kajups zoekt het hogerop.

[p. 77]

Wat Fata Banana – het kijk- en luisterspel van de Haagse groep Scarabee onder leiding van Adri Boon en Jan van As – brengt, is niet een in klank en beeld gebracht verhaal, dat zich rechtlijnig in overeenstemming met de wetten van de oorzakelijkheid ontwikkelt. Fata Banana is een patroon, zo vastgelegd en getimed dat iedere afwijking van het schema zich meteen en fataal wreken zou. De spelers zijn onderworpen aan een stringente en mechanische metriek: alsof het menselijke, organische en kontigente geen enkele betekenis meer heeft in de wereld die ze uitbeelden. In die abstrakte discipline ligt de kracht van Fata Banana.
Het normatieve heerst er. De wereld is er ontdaan van alle romantiek, alle persoonlijke en lokale kleur. Fata Banana is het symbool van een wetenschappelijke beschaving, die orde, ekonomie, precisie en rationaliteit suggereert. Iedere technologie kan perfekt draaien, zolang de mens maar buiten beschouwing blijft. Fata Banana trekt aan ons oog voorbij als een futuristisch tafereel: abstrakt, en op het stuk van de interpretatie open naar alle kanten. De konkretisering van het Fata Banana wordt aan de luisterende toeschouwer overgelaten.

[p. 78]

Doordat de theatervorm die voor Fata Banana gevonden werd, de grenzen wegwist tussen toneel, film, tv, opera en noem maar op, ontstond er een nieuwe audiovisuele ruimte, die na de inleiding en vóór het slot de zaal in zoveel akoestische ruimten verdeelt als er stoelen zijn. In dit uit drie gedeelten bestaande middenstuk is de zaal nl. geluidloos: de kijker ontvangt zijn klanken via een koptelefoon, en hij kan er op drie vooraf bepaalde tijdstippen – wegsplitsingen! – zelf kiezen uit twee sporen van de geluidsband. Binnen anderhalve minuut moet hij beslissen over spoor 1 of spoor 2, maar welk spoor hij ook kiest, beide wegen komen bijeen in het volgend kiesmoment, en ten slotte bij het ogenblik dat hij de hoofdtelefoon weer afzet voor de slotfase, die hem opvangt in een stroom van klanken die nu uit luidsprekers vandaan de zaal vult en een staat van kollektieve emotionaliteit schept, van een heel ander karakter dan die van waar uit men vertrok. In de aanvang was er immers een verzameling losse individuen, die door middel van de koptelefoon in het eigen ik werden teruggestoten: een benarde situatie, omdat direkte kommunikatie met buren onmogelijk werd. Het is een isolatie die de vervreemding van de ‘natuurlijke’ mens in een wetenschappelijke kultuur duidelijk voelbaar maakt. Het afzetten van de hoofdtelefoon vlak voor het eind werkt dan ook als een bevrijding: het slot brengt de toeschouwer terug in een gemeenschap van lotsverbondenen, die los is komen te staan van die technologische beschaving – die haar bekritiseert; die zich solidair voelt met die ‘natuurlijke’ mens, die trouwens in die toeschouwers zelf leeft, en die in hen vermoord zou worden,

[p. 79]

als zij zich niet zouden verzetten tegen de door de beschaving voorgestippelde weg.
Maar wat krijgt de toeschouwer nu te zien en te horen?
De attributen die in het jaar 2000 aan de heilstaat eigen zullen zijn. Een schijnutopie, utopisch vermomd; een zieke technologie, waarover een paradijselijke glans – dekor voor de toekomstige poète maudit. Het menselijke is verdrongen; de spelers, gedehumaniseerd, zijn mee tot zwijgende objekten geworden. Enkelen hunner, gevraagd naar het effekt antwoordden: ”t Is dodelijk op den duur; je speelt niet: je kunt je niet uiten.’ En dat lijkt me precies de reaktie die je verwachten kunt, als de wetenschappelijke beschaving de richting gaat die ze gaat.
Lucebert is het, die in zijn teksten de heilstaat ondersteboven gooit, daarbij gesteund door fraaie klanken (van o.a. Otto Ketting) en projekties die op daartoe op tijd uitgerolde schermen, maar ook over de levende en dode objekten heen een film leggen van bewegingen, vormen en kleuren. De tegenstelling tussen de zwijgende spelers en sprekende hoofdtelefoons illustreert de diepe kloof tussen de wetenschappelijke kultuur en de frustratie van het verlangen naar menselijk leven.
Waarover men niet spreken kan, daar moet men over zwijgen: Wittgenstein. Maar wie Fata Banana ziet, krijgt het onbehagelijke gevoel dat dit filosofisch woord niet een regel uitdrukt, een voorschrift, maar een wet. Tenzij een wonder – het broeierig klimaat van onvrede, dat de wederkomst van de poète maudit begunstigen zal: de enige die niet zwijgen kan, dan.

[p. 80]

Heel het stuk is gebaseerd op een verhaal van Edgar Allen Poe: Het masker van de rode dood. Een hulpkonstruktie, ideaal om een gedicht als Luceberts Ontaarde prins, dat schittert van bederf, in zich op te nemen. Er is meer ‘oude’ poëzie: Nympholalie, naast een gedicht van jonger datum (Opinie over Bosch, – opgenomen in de bloemlezing Poëzie is kinderspel, Bert Bakker/Daamen N.V., 1968, p. 128), waaruit het programma met recht deze verzen citeert:

als ik wil veeg ik de smeerkaas van mijn bril
om honger te zien aan de horizon –
Fata Banana is het huwelijk geworden van – ruwweg gezegd – Pop art en Cobra – van al wat clean is en uitgekiend, en van alles wat menselijke handeling en natuurverrichting in één* is: eten, drinken, naaien, huilen, de zenuwen krijgen, leven en sterven. Het is daarom ook – en dat is toch een utopisch element dat ons allen aan zou moeten spreken – een schrede op de weg naar een emotionele technologie.
Fata Banana zou ik het liefst een poëzie ‘dell’arte’ willen noemen, met een term van Jan Molitor. Het element van de improvisatie is door de manipulatie met de hoofdtelefoon geheel naar de toeschouwer verlegd. De speler is gebonden door de abstrakte en gelijkvormige tijd – de toeschouwer meet zijn tijd naar de onvervangbaarheid van de persoonlijke ervaring: zelfs het kiesmoment is hem ofwel

*) Zie noot op pag 84 van dit boek.

[p. 81]

te kort ofwel te lang. Hij is in de hoogste mate vrij: hij kan immers ook de klanken weigeren, eenvoudig door de telefoon maar niet op het hoofd te plaatsen. Ook het kiesmoment, dat zoals gezegd driemaal terugkeert, symboliseert die ‘vrijheid’: het is een wegsplitsing, een dichotomie, een plaats vanwaar we twee richtingen op zouden kunnen, als we dat zouden kunnen.

Vignet bij 'Intieme optiek'

Plaats een reactie