Op 25 juli 1967 schreef Cornets de Groot aan zijn uitgever Bert Bakker:
’t Wordt een ‘anti-schoolboek’, met inleiding tot de leerling, deze bloemlezing uit Starings lyrische poëzie. Bruikbaar voor school is ’t natuurlijk wel. Voel je er iets voor zo’n ‘schoolboek’ te maken? Ik heb nog andere ideeën in dat geval – een ‘story’ van de ‘hoofse lyriek’, van de ME af, naar Vestdijks Madonna met de valken, voor ‘jeugdig’ publiek. Een 16e eeuws spel van sinne, waar ik iets aparts over te vertellen heb, enz.
Bekijk dit es, voorlopig, en vertel me wat je ervan denkt?”2
Van de reeks bloemlezingen die Cornets de Groot hier aankondigt, is alleen die uit het werk van Staring ten uitvoer gebracht, zij het niet in de vorm van een ‘anti-schoolboek’, maar als aflevering van het door Bert Bakker geredigeerde tijdschrift Maatstaf. Op uitnodiging van Cornets de Groot droegen verder P.J.H. Vermeeren en H.A. Wage – beiden docent aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, waar Cornets de Groot juist zijn MO-akte had behaald – een artikel aan het nummer bij. Ook J.G. Veldink, auteur van W.C.H. Staring 1808-1877 Geoloog en Landbouwkundige, werd om een bijdrage gevraagd, maar deze gaf daaraan geen gevolg.
Voor het nummer togen Bert Bakker en Cornets de Groot in 1967 samen naar Starings landgoed De Wildenborch in het Gelderse Vorden en interviewden er de toenmalige bewoner, A. Staring. Het interview werd niet opgenomen in het Staringnummer, maar verwerkt in een van Cornets de Groots eigen twee bijdragen, Een tussenhistoriese figuur. Zijn andere bijdrage, Starings liriese poëzie – beide zoals gebruikelijk gesteld in de door Bert Bakker gewenste, moderne spelling – is de eigenlijke inleiding, waarin leraar en leerling apart worden toegesproken.
In de redactionele rubriek ‘waarom daarom’ schreef Bert Bakker voor het Staring-nummer de volgende inleidende woorden:
“Het is de verdienste van de betrekkelijk jonge essayist R. A. Cornets de Groot, dat hij zich niet uitsluitend bezighoudt met de kontemporaine literatuur – Vestdijk, Achterberg, Mulisch, Lucebert en Campert – maar ook met het werk van veel oudere schrijvers (…). In zijn artikel ‘Een tussenhistoriese figuur’, dat elders in deze aflevering staat afgedrukt, zet Cornets de Groot duidelijk uiteen hoe dit grotendeels aan de dichter Staring gewijde nummer van Maatstaf is ontstaan. (…) Veel dank zijn Cornets de Groot en de redaktie van Maatstaf verschuldigd aan mr. A. Staring van De Wildenborch te Vorden, die in een persoonlijke ontmoeting veel informatie over zijn voorvader verschafte, en die uit zijn partikuliere bezit ook de vijf portretten, die in dit nummer zijn opgenomen, ter publikatie afstond en de daarbij behorende gegevens verstrekte. De bloemlezing uit Starings poëzie is ontleend aan de editie A.C.W. Staring/Gedichten/Bibliotheek der nederlandse letteren, samengesteld door de Maatschappij der nederlandsche letterkunde te Leiden en de Koninklijke vlaamse akademie te Gent en in 1940 uitgegeven door de N.V. Uitgeversmaatschappij Elsevier te Amsterdam, ingeleid en verzorgd door dr. Jan de Vries met medewerking van dr. C. Kruyskamp.”
Het was niet de eerste keer dat Cornets de Groots over Staring schreef. Een jaar eerder, in 1966, was van hem in het tijdschrift Raam het essay Een opregt gemoed verschenen (later opgenomen in zijn bundel Labirinteek) dat hij dat jaar op vakantie in Vorden had geschreven. Staring trof hem doordat hij de tegenstellingen waaruit zijn persoonlijkheid was opgebouwd aanvaardde in plaats van ze door het – door Cornets de Groot altijd gerelativeerde – rationalisme van zijn tijd het zwijgen op te laten leggen. Of, zoals Cornets de Groot later in een korte autobiografische schets noteerde:
Aan Bert Bakker schreef hij over zijn ‘Een tussenhistoriese figuur’:
In een aantal recensies werd het nummer overwegend positief besproken; een meer uitgebreide kritiek kwam van dichter en Bilderdijk-adept Hendrik de Vries, waarop Cornets de Groot reageerde in Versbevrijding en het vers libre.
Hoewel van de andere, hierboven geciteerde plannen van Cornets de Groot niets is terecht gekomen, moeten zowel hij als Bert Bakker in het Staringnummer aanleiding hebben gevonden om het idee van een bloemlezing voor scholieren verder uit te breiden. Een tweede bloemlezing, ditmaal uit werk van Lucebert onder de titel Poëzie is kinderspel, verscheen in 1968 als Ooievaar-pocket in een oplage van liefst 10.000 exemplaren. Een derde project, Beginnerswerk, met werk van Bert Schierbeek, kwam wel tot stand, maar werd, mogelijk door het overlijden van Bert Bakker in 1969, niet meer uitgegeven. De beide andere bloemlezingen worden eveneens in dit onderdeel Overig werk van het verzameld werk aangeboden.
Naar:
- Een tussenhistoriese figuur
- Starings lyriese poëzie
- Bloemlezing uit zijn lyriek
- Jaartallenlijst
- Recensies