Naschrift bij: G.H. Wynia, ‘Profeet en exegeet: Hoe een profeet andermaal zijn stokpaardje bereed, of hoe een exegeet een ketter ’t vertrouwde lijntje aanbond en deze zich daarvan losrukte’, Vestdijkkroniek, nr. 38 (mrt 1983), p. 65-69. N.a.v. R.A. Cornets de Groot: Van dwaling en waarheid, Vestdijkkroniek, nr. 36 (sept 1982), p. 11-16.
[p. 69]
Naschrift
1. Om eerlijk te zijn, ik vind de grieven en griefjes van Wynia machtig interessant.
2. Maar waar waren wij ook weer gebleven?
Bij de vraag: wat te denken van een exegeet, die me de ene banvloek na de andere naar het hoofd slingert, maar die zich m.b.t. zijn ‘begrip’ van Arius’ ketterij beroepen moet, op informatie, die hij aan mij te danken heeft! ‘Onderzoek, prachtig vak!’ roept de man opgetogen. Maar toch slaagt hij erin de essentie van Ballade van het 4e kruis volledig mis te lopen: een gedicht dat zelf weer de kern is van de cyclus die hij bespreken wil.
Het trekken van conclusies uit deze objectieve observatie laat ik maar aan de intellektuele rechtschapenheid van Wynia over. Misschien tovert hij nog een klok tevoorschijn uit de klepelfabriek van ‘vervloeking’, ‘vervreemding’ ‘vaderhaat’ en een ondergeschoven citaat. Dat maakt altijd een grote indruk op mij. Het komt dan volstrekt niet in mij op te geloven dat een verdediging met slagwapens uit zijn grofsmederij ‘halfslachtig’ zou zijn. Hoe zou ik ooit aan loze smoesjes kunnen denken bij dit geweld? Integendeel! Ik val Wynia bij in zijn opvatting dat de kwaliteit van zijn werk stijgt, naarmate hij dat van anderen listiger en brutaler weet af te kammen.