4 november 1989

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

Geen avonden en geen acacia’s1 heet Jan Blokkers bespreking van Ondergronds verwachten, het proefschrift waarin Piet Calis negen literaire jongerentijdschriften behandelt, die gedurende de bezetting w.i.w. illegaal werden uitgegeven, maar die op zich met de “ondergrondse”, dwz. het georganiseerde verzet weinig of niets te maken hadden.2 Calis flirt een beetje met dat woord met die betekenis, maar de hoofdbetekenis van ondergronds is hier natuurlijk: verborgen, heimelijk, niet openlijk, en vooral latent, als we de suggestie van het dichterlijke “verwachten” uit de titel volgen (de suggestie nl., dat uit deze “ondergrondse” literatuur de na-oorlogse voortgekomen zou kunnen zijn). Een evolutionaire gedachte, wishful thinking van de literatuurhistoricus Piet Calis.

In ’84 verscheen bij Meulenhoff/Landshoff een bundel studies onder redactie van Willemijn Stokvis, onder de titel De doorbraak van de moderne kunst in Nederland. Daarin wordt verteld van de eerste grote, na-oorlogse tentoonstelling waaraan naast Nederlandse kunstenaars, die voor de kultuurkamer hadden bedankt, ook kunstenaars uit België, Frankrijk en Brazilië deelnamen. Kunst in vrijheid heette die tentoonstelling, waar ook nog inzendingen uit Nieuw-Guinea te bewonderen waren, die Anton Rooskens inspireerden tot zijn Gens du soleil, waarmee – zeker voor hem – de doorbraak begint. De tentoonstelling zelf werd éen grote teleurstelling. Zij bracht aan het licht, dat er in Nederland gedurende de oorlog niets nieuws tot ontwikkeling was gekomen of gebracht.

Om een lang verhaal kort te maken: uiteraard was dat ook in de literatuur zo gesteld: niets nieuws, niets dat modern genoemd kon worden. De schone zakdoek leverde een paar lenteboden met surrealistische inslag op – maar geen kiemen van na-oorlogse literaire bewegingen. Daarvoor stond nu juist het ondergronds verwachten, dit vijfjarige droomleven, waar Calis keer op keer door werd getroffen – vanwege “de voortdurende verwachting van een andere, betere wereld”, zoals hij zegt – te ver van de werkelijkheid af. Hermans, Van het Reve, Lucebert, Vijftig, die hoorde je niet over zo’n wereld en zo’n wereld bestond ook helemaal niet. Behalve misschien in de verbeelding van een aalmoezenier op weg naar Korea.

Blokker wijst in zijn stukje vooral op een verandering in de stijl van Piet Calis. Vroeger ontbraken de stadhuiskrullen, veldwachterswendingen en houthakkerstournures in zijn verhalen, artikelen, boekjes en gedichten. Het is alsof hij zeggen wil, dat je vroeger met Piet Calis kon lachen, en dat dat nu anders is.3
 


  1. Zie de Volkskrant, 27 okt. ’89. []
  2. Men moet m.i. onderscheid maken tussen illegale en verzetspoëzie, tussen illegaliteit en verzet, die maar in een enkel geval werkelijk samen gaan:
    “Alleen in het geval van Lichting was de literaire activiteit regelrecht verbonden met politieke (verzets)daden – Gerrit Kouwenaar, die erbij betrokken was, is er voor gearresteerd, Leo Freijda is zelfs geëxecuteerd, maar niet om zijn poëzie: hij heeft (met éen medeplichtige) de aanslag op Seyffard gepleegd, wat in zekere zin ook een daad van poëzie was,” schrijft Jan Blokker in zijn artikel van 27 okt. ’89. []
  3. Het valt Calis op, dat hij bij lezing van de ondergrondse tijdschriften, steeds weer getroffen is geweest, “door de voortdurende verwachting van een andere, betere wereld, die bij vele jongeren in die tijd geleefd heeft. Het is in de eerste plaats daarom,” schrijft hij, “dat ik dit boek Het ondergronds verwachten heb genoemd”. Wat hij in die tijdschriften vindt, – een ondergronds verwachten van een generatie twintigers in de bezettingsjaren – zijn volgens Blokker “ontboezemingen over cultuur, maatschappij en toekomst, die in 1989 nog elke week in een schoolkrant of pril studentenblaadje staan afgedrukt”. Ondergrondse verwachtingen zijn “zo oud als de wereld” (Blokker). En, voeg ik eraan toe, pas echt interessant als ze zich in de wereld willen verwerkelijken. De provo’s, al hadden ook zij hun blad, hielden zich niet alleen maar met ontboezemingen bezig.
    Wie de negen blaadjes bekijkt, ziet onmiddellijk dat je hier – in overeenstemming met de situatie in de beeldende kunst – wel ondergrondse verwachtingen mag koesteren, maar geen verwachtingen voor de toekomst. [Uit ‘Bahar’-typoscript (noot van de bezorger)]. []

Plaats een reactie