30 maart 1989

 

Bron: Archief Cornets de Groot.

(Moravia).1 De klassieke smaak en het karakter van Adriana dat daarbij past: “Ik was werkelijk onvermoeibaar en gedwee en geduldig; en tegelijkertijd steeds opgewekt, vriendelijk en rustig, zonder nijd, zonder rancune en afgunst in mijn ziel, maar juist geheel vervuld met die zachtmoedigheid en dankbaarheid zonder meer, die spontaan in je opwellen als je jong bent,” zegt ze.
En tenslotte: “Maar zo is het nu eenmaal: met goedheid en onschuld weten de mensen zich geen raad; en dit is wellicht éen van de grootste raadsels in het leven: geen raad weten met eigenschappen die de natuur ons schenkt en die door iedereen nadrukkelijk worden geprezen, en die dan juist alleen maar dienen om de ellende te vergroten”. Een conclusie die ze al eerder trok: “Als ik terug denk aan mijn goedheid en onschuld, kan ik niet anders dan een hevig medelijden met mezelf voelen, tegelijk machteloos en hartroerend…”
Als je haar met de moeder vergelijkt, zou je zeggen: de moeder is een flat character; Adriana, wier moraal immers bestond uit een uit respect blijven vasthouden aan traditionele waarden, maakt zich geleidelijk en noodzakelijkerwijs uit een dergelijk karakter los: ze wordt “round”.
Flat en round: ik vind het ongelukkige termen. Je zou ze moeten gebruiken ter aanduiding van een twee- en driedimensionale wereld. Nietzsche noemt mensen als de moeder een “ladder” en die als Adriana een “kring”. Ladders willen vooruit en vooral omhoog. Ze kijken niet opzij en niet dan in wrok terug; ze zeggen: “doe me een lol” en laten hun ellebogen werken. De moeder roept dan ook doorlopend: “Van het een komt het ander”; ze is een “ladder”: iemand die door de latere fasen in de ontwikkeling de vroegere opheft.
Adriana is daarentegen nog geen “kring”. Maar je herkent de kring al in haar. Ze oefent een sterke aantrekkingskracht uit op uiteenlopende figuren en karakters; voor vrienden is zij een goede vriendin. Nu betekenen de traditionele waarden nog veel te veel voor Adriana. En Gino, een jonge man, knap om te zien, een vrouwenveroveraar die ze zojuist ontmoet heeft en die zich aan haar opdringt, sterkt haar graag in haar mening. Zij doorziet wel onmiddellijk zijn poenerigheid, maar toch komt ze onder de indruk van zijn opvattingen en gedrag. Je kon aan hem merken, zegt ze, “dat hij ernstig was en er een moraal op na hield”. In haar ogen is hij goed, eerlijk en ernstig: de man met wie ze zou willen trouwen. Hij wil bij voorbeeld niet dat ze poseert, hij houdt eer, een huishouden hebben, kinderen krijgen en trouw aan de man voor hoge waarden – precies zoals zij. “Alles wat met goedheid, deugd, moraal, liefde voor je familie te maken had, ontroerde me buitengewoon,” zegt ze. Hij lijkt volmaakt en zij geeft zich dan ook aan hem over. Erg welkom is hij bij de naar het hogere strevende moeder niet. Maar omdat hij een vlotte babbel heeft, weet hij haar toch in te palmen. Later zal Adriana in een beschouwing over zijn karakter zeggen: “Al dat gehuichel leek me niets anders dan liefdevolle achting voor moeder en zorg voor mij, en daarom droeg het er alleen maar toe bij het toch al zo perfecte beeld, dat ik me van Gino gevormd had, nog wat te verfraaien”. En ze voegt eraan toe: “Als ik minder verblind en onervaren was geweest, zou het in me opgekomen zijn, dat alleen opzettelijk gehuichel er naar streven kan een indruk van volmaaktheid te geven; en dat het juist het kenmerkende van de oprechtheid is om tegelijk met de weinige goede eigenschappen heel wat fouten en gebreken te laten zien”.
De “Ginomoraal” is het dynamische element in haar ontwikkeling van “ladder” naar “kring”. Wanneer ze zich op een gegeven moment niet meer tegen zijn steeds gewaagder liefkozingen verzet, zoals die moraal eigenlijk wil, komt dat misschien “door de geestesgesteldheid van de begunstigde die vaag de plicht in zich voelt om zijn schuld te betalen”: en ook dat is conform díe moraal. Maar, zegt ze erbij, “het is ook waar, dat ik me (daartoe) door een tegelijk overweldigende en heerlijke macht gedreven voelde”. Het is een vergelden, een getuigen van haar macht, die er zomaar is, die zomaar ergens vandaan komt. Ze spreekt van “iets willen, wat je tegelijkertijd niet zou willen”: de strijd tussen haar geluks- en levensgevoel en die oude moraal, uit welke strijd de oprechtheid wordt geboren. Zij begrijpt die tweestrijd in zichzelf niet; Moravia wel: hij werkt er immers mee.
Gino vereert rijkdom en luxe, veracht alle armoe en wil in ieder geval aan de zijne zien te ontsnappen. Hij is in beginsel een “yup”, om dat woord maar eens te gebruiken, een streber in snobberige poenigheid. Adriana weet daarentegen dat ze rijk is noch vrij, maar ze kan tenminste net zo vrijen als de yups – en misschien beter. De liefde veroorlooft het haar zich gelijk te voelen aan vrouwen, die rijker zijn dan zij. Haar kenmerk is een soort van instinctieve bescheidenheid, een tevredenheid in de verkleining. Zij behoort tot het type, dat in de massa het beste gedijt: in een omgeving waar de yuppentraditie zich tegen haar keert. Haar oprechtheid is nieuw, verandert haar ook, maakt haar besluitvaardiger en minder naïef dan ze vóor Gino was.
 


  1. Zie de aantekeningen van 6 januari, 6 februari en 26 februari 1989 voor eerdere opmerkingen over Vrouw van Rome van Alberto Moravia. [Noot van de bezorger]. []

Plaats een reactie